Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 4,8 | dat de uitstraling van de Persoon van Jezus in hem nieuwe
2 I, 0, 6,13 | waarde van de menselijke persoon tot uitdrukking, die “het
3 I, 0, 6,13 | dat ene dat de menselijke persoon betreft, op de zelfde wijze
4 I, 0, 6,13 | identiteit van de menselijke persoon als geestelijk en lichamelijk
5 I, 0, 6,13 | natuur van de menselijke persoon”. 22 ~De geboden waaraan
6 I, 0, 6,13 | bestemd het welzijn van de persoon, evenbeeld van God, door
7 I, 0, 8,19 | er heel radicaal om, de Persoon van Jezus zelf aan te hangen,
8 I, 0, 10,25 | en Eeuwige Verbond in de Persoon van Gods Zoon vervulde zedelijke
9 I, 0, 10,27 | grondrechten van de menselijke persoon of het heil van de zielen
10 II, 0, 11,29 | menselijke handelingen en van de persoon, die ze voltrekt, tot inhoud
11 II, 0, 11,30 | plichten van de menselijke persoon kennen? - kunnen samengevat
12 II, 0, 12,31 | waarde van de menselijke persoon worden de mensen van onze
13 II, 0, 12,31 | rechten van de menselijke persoon, in hun gezamenlijkheid
14 II, 0, 12,31 | uniciteit van de menselijke persoon alsook voor de achting die
15 II, 0, 12,32 | handeling van het inzicht van de persoon wiens taak het is, om de
16 II, 1, 2,40 | en inventiviteit, die de persoon eigen zijn, en die bron
17 II, 1, 2,40 | autonomie” 70 van de mens als persoon en subject van zijn handelingen
18 II, 1, 2,41 | waardigheid van de menselijke persoon. ~Sommigen spreken met recht
19 II, 1, 2,41 | vrijheid van de menselijke persoon het beeld en de nabijheid
20 II, 1, 4,48 | noodzakelijke, maar voor de persoon, het menselijk subject en
21 II, 1, 4,48 | het, waardoor dit - als persoon - een geheel - corpore et
22 II, 1, 4,48 | ingebonden zijn. De menselijke persoon is, inclusief het lichaam,
23 II, 1, 4,48 | deugd ontdekt de menselijke persoon in haar lichaam de anticiperende
24 II, 1, 4,48 | waardigheid van de menselijke persoon - die door zichzelf bevestigd
25 II, 1, 4,48 | bona, waartoe de menselijke persoon van nature neigt. En aangezien
26 II, 1, 4,48 | aangezien de menselijke persoon zich niet laat reduceren
27 II, 1, 4,48 | oorspronkelijke morele eis om de persoon als einddoel en nooit als
28 II, 1, 4,49 | heropleven, die de menselijke persoon reduceren tot een “geestelijke”,
29 II, 1, 4,49 | onscheidbaar: in de menselijke persoon, in de opzettelijk handelende
30 II, 1, 4,50 | natuur van de “menselijke persoon”, 89 die de persoon zelf
31 II, 1, 4,50 | menselijke persoon”, 89 die de persoon zelf in de eenheid van ziel
32 II, 1, 4,50 | natuur van de menselijke persoon. Ze kan dus niet als louter
33 II, 1, 4,50 | waardigheid die de menselijke persoon eigen is, en niet louter
34 II, 1, 4,50 | oog op het welzijn van de persoon, dat zich steeds omwille
35 II, 1, 4,50 | betrekking tot tot de menselijke persoon in haar “verenigde totaliteit”,
36 II, 1, 4,50 | hebben op de menselijke persoon en haar authentieke verwerkelijking,
37 II, 1, 5,51 | verstandsnatuur van de menselijke persoon, is zij aan ieder met verstand
38 II, 1, 5,51 | waardigheid van de menselijke persoon tot uitdrukking brengt en
39 II, 1, 5,51 | afzonderlijke menselijke persoon: ze omsluit integendeel
40 II, 1, 5,52 | van de wil der handelende persoon, met haar roeping tot leven
41 II, 1, 5,53 | hij zijn waardigheid als persoon verdedigt door in overeenstemming
42 II, 2, 1,54 | hart” van de menselijke persoon, dat wil zeggen in haar
43 II, 2, 2,57 | binnenste van de menselijke persoon zich afspeelt, blijft voor
44 II, 2, 2,57 | getuigenis alleen tot de persoon zelf. En alleen de persoon
45 II, 2, 2,57 | persoon zelf. En alleen de persoon op haar beurt kent het eigen
46 II, 2, 2,60 | goed, waarvan de menselijke persoon de aantrekkingskracht ervaart
47 II, 2, 3,63 | oordeel begane kwaad kan de persoon die het begaat weliswaar
48 II, 3, 1,65 | van de betrekking tussen persoon en handeling voor. Ze spreken
49 II, 3, 1,65 | middel waarvan de menselijke persoon over zichzelf totaal beslist,
50 II, 3, 1,65 | niveau de vrijheid van de persoon zou uiten), maar het zijn
51 II, 3, 1,65 | zedelijke hoedanigheid van de persoon hangt alleen van de fundamentele
52 II, 3, 1,67 | roeping van de menselijke persoon. Iedere handelingskeuze
53 II, 3, 2,69 | zijn van een daad die de persoon in haar totaliteit in beslag
54 II, 3, 2,69 | vrijheid van de handelende persoon engageert, dan in de materie
55 II, 4, 1,71 | zij in moreel opzicht de persoon zelf, die ze voltrekt, en
56 II, 4, 1,72 | bewuste afstemming van de persoon op haar laatste doel, dus
57 II, 4, 1,72 | afstemming van de menselijke persoon op het laatste doel en de
58 II, 4, 1,72 | met het ware goede van de persoon in overeenstemming is, maakt
59 II, 4, 1,75 | zou zijn, de wil van de persoon die ze kiest, als zedelijk “
60 II, 4, 1,75 | zou alleen de trouw van de persoon jegens de hoogste waarden
61 II, 4, 2,78 | perspectief van de handelende persoon verplaatsen. Het object
62 II, 4, 2,78 | wilsakt van de handelende persoon stempelt. In deze zin zijn
63 II, 4, 2,78 | volmaaktheid van de menselijke persoon bewerkt. Een handeling is
64 II, 4, 2,78 | overeenkomt met het goed van de persoon, met respect voor de bona
65 II, 4, 2,78 | van het ware goede van de persoon; zij houdt er echter aan
66 II, 4, 3,79 | bona voor de menselijke persoon” die zich in dienst stellen
67 II, 4, 3,79 | stellen van het “goede van de persoon”, het goede, dat zij zelf
68 II, 4, 3,80 | naar zijn beeld geschapen persoon zijn. Dit zijn de handelingen,
69 II, 4, 3,80 | eerbied, die de menselijke persoon verdient, een uitvoerige
70 II, 4, 3,80 | integriteit van de menselijke persoon aantast, zoals verminking,
71 II, 4, 3,81 | goede van de menselijke persoon: “Wie zou met het oog op
72 II, 4, 3,82 | op het ware goed van de persoon, met het oog op haar laatste
73 II, 4, 3,82 | stemmen en die “de menselijke persoon onwaardig” zijn, staan altijd
74 III, 0, 4,84 | onderwerpt, de menselijke persoon naar zijn werkelijke welzijn.
75 III, 0, 4,84 | welzijn. Het welzijn van de persoon bestaat erin, zich in de
76 III, 0, 4,84 | afglijden van de menselijke persoon in situaties van een voortgaande
77 III, 0, 4,84 | van de grondrechten van de persoon; de onrechtvaardige vernietiging
78 III, 0, 4,85 | onherhaalbaarheid van de persoon respecteren en niet een
79 III, 0, 4,86 | waardigheid van de menselijke persoon gefundeerd wordt: in haar
80 III, 0, 6,90 | norm maken de waarde van de persoon, dat wil zeggen de onschendbaarheid
81 III, 0, 6,92 | leven” van de menselijke persoon, zoals de heilige Ignatius
82 III, 0, 7 | dienst van de menselijke persoon en de maatschappij~
83 III, 0, 7,95 | Christus, die de Waarheid in Persoon is, steeds moet uitvoeren: “
84 III, 0, 7,95 | waarde van de menselijke persoon weerspiegelt, interpreteert
85 III, 0, 7,95 | liefde voor de menselijke persoon, voor haar ware welzijn,
86 III, 0, 7,96 | van het unieke van zijn persoon en van de mogelijkheid van
87 III, 0, 7,97 | instituten de menselijke persoon is en ook zijn moet” 153
88 III, 0, 7,97 | grondrechten van de menselijke persoon te schenden. Alleen een
89 III, 0, 8,99 | waardigheid van elke menselijke persoon onverenigbare gedragspatronen
90 III, 0, 8,99 | authentieke vrijheid van de persoon. “Het totalitarisme komt
91 III, 0, 8,101| transcendente waarde van de persoon en in de objectieve zedelijke
92 III, 0, 8,101| grondrechten van de menselijke persoon en het vertalen van de religieuze
93 III, 0, 12,115| waardigheid van de menselijke persoon en met de waarheid van haar
94 III, 0, 12,115| alleen voor de individuele persoon maar ook voor de maatschappij. ~
|