Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
godslastering 2
godsliefde 1
godsrijk 1
goed 87
goeddeels 1
goede 142
goederen 4
Frequency    [«  »]
93 wil
88 hebben
87 2
87 goed
86 zedelijk
82 geest
73 handelingen
Ioannes Paulus PP. II
Veritatis Splendor

IntraText - Concordances

goed

   Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 4,8 | krijgen op de vraag, wat goed en wat slecht is. Hij is 2 I, 0, 5,9 | aldus: “Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed buiten 3 I, 0, 5,9 | je Mij goed? Niemand is goed buiten God, de Ene” (Mc. 4 I, 0, 5,9 | de Goedeis: “Niemand is goed buiten God, de Ene” (Mc. 5 I, 0, 5,10 | kennen als Degene diealleen goed is”; als Degene die, ondanks 6 I, 0, 5,11 | vaststelling, datslechts Een goed is”, verwijst ons dus naar 7 I, 0, 5,11 | God alleen is Degene die goed is. Dat is het getuigenis 8 I, 0, 7,16 | niet gemakkelijk om met een goed geweten te zeggen: “Al deze 9 I, 0, 9,22 | huwelijk is, dan is het niet goed om te trouwen” (Mt. 19, 10 II, 0, 11,28 | God, aan Hem, diealleen goedis; de samenhang tussen 11 II, 0, 11,29 | bestaat in Hem, diealleen goed isen die de mens doordat 12 II, 0, 12,32 | categorisch en onfeilbaar over goed en kwaad beslist. In plaats 13 II, 0, 12,32 | verlenen om de criteria voor goed en kwaad autonoom vast te 14 II, 1, 1 | van de boom van kennis van goed en kwaad mag je niet eten” ( 15 II, 1, 1,35 | van de boom van kennis van goed en kwaad mag je niet eten; 16 II, 1, 1,35 | ons, dat de macht om over goed en kwaad te beslissen niet 17 II, 1, 1,35 | deboom van kennis van goed en kwaad”, omdat zij ertoe 18 II, 1, 1,35 | verwerkelijking. God, die alleen goed is, weet precies wat voor 19 II, 1, 1,35 | precies wat voor de mens goed is, en uit kracht van zijn 20 II, 1, 1,35 | vermogen toekennen om over goed en kwaad te beslissen: de 21 II, 1, 2,40 | de boom van de kennis van goed en kwaad zult ge niet eten; 22 II, 1, 2,41 | van de boom van kennis van goed en kwaad te eten”, zegt 23 II, 1, 3,42 | naar God, Hem diealleen goed is”, moet de mens in vrije 24 II, 1, 3,44 | regeert”. 83 ~De mens kan goed en kwaad kennen dankzij 25 II, 1, 3,44 | dankzij dat onderscheid van goed en kwaad, dat hij zelf met 26 II, 1, 3,45 | met dankbaarheid het hele goed van de openbaring en hoedt 27 II, 1, 4,50 | leven, dat een fundamenteel goed van de mens is, aan morele 28 II, 1, 5,52 | altijd en voor allen juist en goed, God te dienen, Hem de passende 29 II, 1, 5,52 | hetzelfde gemeenschappelijke goed alle mensen van alle tijdperken 30 II, 2, 1,56 | in de praktijk, met een goed geweten dat te doen, dat 31 II, 2, 1,56 | feitelijk ten laatste over goed en kwaad zou beslissen. 32 II, 2, 2,59 | licht ter onderscheiding van goed en kwaad tot uitdrukking 33 II, 2, 2,59 | van zijn geweten als een goed herkent, dat hem hier en 34 II, 2, 2,60 | de waarheid over zedelijk goed en kwaad: ze is ertoe geroepen 35 II, 2, 2,60 | verhouding tot het hoogste goed, waarvan de menselijke persoon 36 II, 2, 2,60 | instantie om te beslissen wat goed en wat slecht is; veeleer 37 II, 2, 2,61 | verantwoordelijkheid voor het volbrachte goed en het bedreven kwaad. Wanneer 38 II, 2, 3,62 | Zeker, de mens moet, om eengoed geweten” (1 Tim. 1, 5) te 39 II, 2, 3,62 | wil: wat Hem bevalt, wat goed is en volmaakt” (Rom. 12, 40 II, 2, 3,63 | neigen naar het hoogste goed. Voor we ons zo lichtvaardig 41 II, 2, 3,64 | wat God van u wil en wat goed is: wat Hem bevalt, wat 42 II, 2, 3,64 | is: wat Hem bevalt, wat goed en volmaakt is” (Rom. 12, 43 II, 3, 1,65 | wil afhankelijk orde van goed en kwaad aan de ene, en 44 II, 3, 1,67 | natuurwet als het te volgen goed en het te mijden kwaad worden 45 II, 3, 1,68 | liefde zou de mens zedelijk goed kunnen blijven, in de genade 46 II, 4, 1,72 | Het handelen is zedelijk goed, wanneer de uit de vrijheid 47 II, 4, 1,72 | voortkomende keuzen met het ware goed van de mensen overeenkomen 48 II, 4, 1,72 | dus God zelf: het hoogste Goed, waarin de mens zijn volle 49 II, 4, 1,72 | louter daarom als zedelijk goed gekwalificeerd worden, omdat 50 II, 4, 1,72 | bedoeling van de handelende goed is. 122 Het menselijk handelen 51 II, 4, 1,72 | handelen is dan zedelijk goed, wanneer het de bewuste 52 II, 4, 1,72 | met het ware menselijke goed, zoals het door het verstand 53 II, 4, 1,72 | laatste doel, het hoogste goed, dat wil zeggen God zelf. ~ 54 II, 4, 1,73 | handelen op God, het hoogste goed en laatste doel (telos) 55 II, 4, 1,73 | geboden beschermde zedelijke goed van de mensen. Juist dat 56 II, 4, 1,73 | dit leven heeft gedaan, goed of kwaad” (2 Kor. 5, 10). ~ 57 II, 4, 1,75 | met het oog op hethogere goedof het “kleinere kwaad”, 58 II, 4, 1,75 | ze kiest, als zedelijkgoedofslechtte bestempelen. 59 II, 4, 2,76 | natuurwet, als zedelijk goed kunnen rechtvaardigen. Deze 60 II, 4, 2,77 | ofin zichzelfzedelijk goed of slecht, geoorloofd of 61 II, 4, 2,78 | laatste doel in het volmaakte goed, de oorspronkelijke liefde, 62 II, 4, 2,78 | een gepaste wil. Kort en goed, de goede bedoeling is zeker 63 II, 4, 2,78 | het slechte doen, opdat er goed ontstaat. Deze mensen worden 64 II, 4, 2,78 | Een handeling is daarom goed, wanneer haar object overeenkomt 65 II, 4, 2,78 | object overeenkomt met het goed van de persoon, met respect 66 II, 4, 2,78 | werken te doen, ze moeten goed gedaan worden. Opdat onze 67 II, 4, 2,78 | worden. Opdat onze werken goed en volkomen zijn, moeten 68 II, 4, 3 | mag geen kwaad doen, opdat goed ontstaat (vgl. Rom. 3, 8).~ 69 II, 4, 3,80 | vermijden of om een hoger goed te bevorderen, nooit is 70 II, 4, 3,82 | overige is de bedoeling dan goed, wanneer ze op het ware 71 II, 4, 3,82 | wanneer ze op het ware goed van de persoon, met het 72 III, 0, 4,84 | autonoom te beslissen over wat goed en slecht is. Dit relativisme 73 III, 0, 4,85 | onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem gevallig en volmaakt. ( 74 III, 0, 6,91 | om daardoor een of ander goed te bereiken. Ze kiest voor 75 III, 0, 6,93 | komen: de verwarring inzake goed en kwaad, wat de opbouw 76 III, 0, 6,93 | jullie, die het slechte goed en het goede slecht noemt, 77 III, 0, 7,95 | waarvan zehet niet toestaat, goed te noemen, wat slecht is, 78 III, 0, 7,95 | slecht is, en slecht wat goed is”. 151 Paus Paulus VI 79 III, 0, 8,99 | Alleen God, het hoogste goed, vormt het onvervreemdbare 80 III, 0, 8,99 | Zo ontmoeten het hoogste goed en het zedelijke goed elkaar 81 III, 0, 8,99 | hoogste goed en het zedelijke goed elkaar in de waarheid; de 82 III, 0, 9,102 | erover wil beslissen, wat goed en wat kwaad is. “Jullie 83 III, 0, 9,102 | worden als God en kennen goed en kwaad” (Gen. 3, 5); dat 84 III, 0, 9,104 | nooit, de maatstaf voor goed en kwaad op het spel te 85 III, 0, 11,111 | vraag gemeten worden: Wat is goed resp. slecht ? Wat moet 86 III, 0, 12,117 | stem van de waarheid over goed en kwaad. In het door de 87 Slot, 0, 12,118| mogelijk maakt te doen wat goed, edel, mooi is, wat God


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License