1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4141
Chapter, Thema, Paragraph, Number
1501 II, 1, 3,43 | goddelijke voorzienigheid de onveranderlijke waarheid
1502 II, 1, 3,43 | Het Concilie verwijst naar de “klassieke” leer over de
1503 II, 1, 3,43 | de “klassieke” leer over de eeuwige wet van God. De
1504 II, 1, 3,43 | de eeuwige wet van God. De H. Augustinus definieert
1505 II, 1, 3,43 | haar als “het verstand of de wil van God, die gebiedt
1506 II, 1, 3,43 | van God, die gebiedt om de natuurlijke orde in acht
1507 II, 1, 3,43(78) | Verklaring over de godsdienstvrijheid Dignitatis
1508 II, 1, 3,43 | om haar te verstoren”; 79 de H. Thomas vereenzelvigt
1509 II, 1, 3,43 | vereenzelvigt haar met het “plan van de goddelijke wijsheid, die
1510 II, 1, 3,43 | geboden doel toe”. 80 En de wijsheid van God is voorzorg,
1511 II, 1, 3,43 | Het is dus God zelf die de hele schepping liefheeft
1512 II, 1, 3,43 | schepping liefheeft en in de meest letterlijke, fundamentele
1513 II, 1, 3,43 | 11). Maar God zorgt voor de mens anders dan voor de
1514 II, 1, 3,43 | de mens anders dan voor de wezens die geen personen
1515 II, 1, 3,43 | niet “van buiten”, door de wetten van de fysieke natuur,
1516 II, 1, 3,43 | buiten”, door de wetten van de fysieke natuur, maar “van
1517 II, 1, 3,43 | van het natuurlijke licht de eeuwige wet van God kent,
1518 II, 1, 3,43 | daardoor in staat is om aan de mens de juiste richting
1519 II, 1, 3,43 | staat is om aan de mens de juiste richting van zijn
1520 II, 1, 3,43 | Op deze manier roept God de mens tot deelname aan zijn
1521 II, 1, 3,43 | voorzienigheid, want Hij wil de wereld met de hulp van de
1522 II, 1, 3,43 | want Hij wil de wereld met de hulp van de mens zelf, dat
1523 II, 1, 3,43 | de wereld met de hulp van de mens zelf, dat wil zeggen
1524 II, 1, 3,43 | zorg, leiden: niet alleen de wereld van de natuur, maar
1525 II, 1, 3,43 | niet alleen de wereld van de natuur, maar ook de wereld
1526 II, 1, 3,43 | van de natuur, maar ook de wereld van de menselijke
1527 II, 1, 3,43 | maar ook de wereld van de menselijke personen. In
1528 II, 1, 3,43 | In deze samenhang staat de natuurwet, menselijke uitdrukking
1529 II, 1, 3,43 | menselijke uitdrukking van de eeuwige wet van God: “In
1530 II, 1, 3,43 | God: “In vergelijking met de andere schepselen - schrijft
1531 II, 1, 3,43 | andere schepselen - schrijft de H. Thomas - is het met verstand
1532 II, 1, 3,43 | voortreffelijke wijze onderworpen aan de goddelijke voorzienigheid,
1533 II, 1, 3,43 | zijn kant deel heeft aan de voorzienigheid door voor
1534 II, 1, 3,43 | door voor zichzelf en voor de anderen te voorzien; daarom
1535 II, 1, 3,43 | natuurlijke neiging heeft tot de zedelijk geboden handeling
1536 II, 1, 3,43 | doel: deze deelname aan de eeuwige wet in het met verstand
1537 II, 1, 3,44 | 44. De Kerk heeft zich vaak beroepen
1538 II, 1, 3,44 | heeft zich vaak beroepen op de leer van St. Thomas over
1539 II, 1, 3,44 | leer van St. Thomas over de natuurwet en haar in haar
1540 II, 1, 3,44 | Onze Voorganger Leo XIII de ingeschapen onderschikking
1541 II, 1, 3,44 | menselijk verstand en van de menselijke wil aan Gods
1542 II, 1, 3,44 | Gods wijsheid en wet op de voorgrond geplaatst. Nadat
1543 II, 1, 3,44 | uiteengezet heeft, dat “de natuurwet in de harten van
1544 II, 1, 3,44 | heeft, dat “de natuurwet in de harten van de afzonderlijke
1545 II, 1, 3,44 | natuurwet in de harten van de afzonderlijke mensen geschreven
1546 II, 1, 3,44 | het “hogere intellect” van de goddelijke Wetgever: “Maar
1547 II, 1, 3,44 | wet hebben, als het niet de stem en de uitleg van een
1548 II, 1, 3,44 | als het niet de stem en de uitleg van een hoger verstand
1549 II, 1, 3,44 | zich moeten onderwerpen”. De kracht van de wet berust
1550 II, 1, 3,44 | onderwerpen”. De kracht van de wet berust inderdaad op
1551 II, 1, 3,44 | bestraffen: “Dat alles zou in de mens niet aanwezig zijn,
1552 II, 1, 3,44 | als opperste wetgever zich de norm voor zijn handelen
1553 II, 1, 3,44 | afsluitend: “Daaruit volgt dat de natuurwet de eeuwige wet
1554 II, 1, 3,44 | Daaruit volgt dat de natuurwet de eeuwige wet zelf is, die
1555 II, 1, 3,44 | het eeuwige intellect van de Schepper zelf en van de
1556 II, 1, 3,44 | de Schepper zelf en van de God die de hele wereld regeert”. 83 ~
1557 II, 1, 3,44 | Schepper zelf en van de God die de hele wereld regeert”. 83 ~
1558 II, 1, 3,44 | hele wereld regeert”. 83 ~De mens kan goed en kwaad kennen
1559 II, 1, 3,44 | in het bijzonder het door de goddelijke openbaring en
1560 II, 1, 3,44 | verlichte verstand, krachtens de wet die God aan het uitverkoren
1561 II, 1, 3,44 | uitverkoren volk, te beginnen bij de geboden van de Sinaï, geschonken
1562 II, 1, 3,44 | beginnen bij de geboden van de Sinaï, geschonken heeft.
1563 II, 1, 3,44 | Israël was ertoe geroepen, de wet van God als bijzonder
1564 II, 1, 3,44 | bijzonder geschenk en teken van de uitverkiezing en van het
1565 II, 1, 3,44 | tegelijk als garantie voor de zegen van God te ontvangen
1566 II, 1, 3,44 | beleven. Zo kon Mozes zich tot de zonen van Israël wenden
1567 II, 1, 3,44 | voorleg?” (Dt. 4, 7-8). In de psalmen kunnen we de gevoelens
1568 II, 1, 3,44 | In de psalmen kunnen we de gevoelens van lof, dankbaarheid
1569 II, 1, 3,44 | uitverkoren volk tegenover de wet Gods moet koesteren,
1570 II, 1, 3,44 | moet koesteren, samen met de vermaning, om haar te leren
1571 II, 1, 3,44 | brengen te brengen: “Gelukkig de man die niet treedt in het
1572 II, 1, 3,44 | treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de
1573 II, 1, 3,44 | overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen
1574 II, 1, 3,44 | de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet,
1575 II, 1, 3,44 | geen voet zet, niet zit in de kring van de spotters; die
1576 II, 1, 3,44 | niet zit in de kring van de spotters; die veeleer in
1577 II, 1, 3,44 | spotters; die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit,
1578 II, 1, 3,44 | die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit, zijn
1579 II, 1, 3,44 | en nacht” (Ps. 1, 1-2). “De wet van Jahwe is volmaakt:
1580 II, 1, 3,44 | is volmaakt: en behoedt de ziel voor verdwalen, Jahwe”
1581 II, 1, 3,45 | 45. De Kerk ontvangt met dankbaarheid
1582 II, 1, 3,45 | dankbaarheid het hele goed van de openbaring en hoedt het
1583 II, 1, 3,45 | respect, terwijl zij door de authentieke uitleg van de
1584 II, 1, 3,45 | de authentieke uitleg van de wet Gods in het licht van
1585 II, 1, 3,45 | vervult. Daarenboven ontvangt de Kerk als geschenk de nieuwe
1586 II, 1, 3,45 | ontvangt de Kerk als geschenk de nieuwe wet, die de “voltooiïng”
1587 II, 1, 3,45 | geschenk de nieuwe wet, die de “voltooiïng” van de wet
1588 II, 1, 3,45 | die de “voltooiïng” van de wet van God in Jezus Christus
1589 II, 1, 3,45 | geschreven niet met inkt maar met de Geest van de levende God,
1590 II, 1, 3,45 | inkt maar met de Geest van de levende God, niet op tafels
1591 II, 1, 3,45 | Kor. 3, 3); een wet van de volmaaktheid en de vrijheid (
1592 II, 1, 3,45 | wet van de volmaaktheid en de vrijheid (vgl. 2 Kor. 3,
1593 II, 1, 3,45 | 2 Kor. 3, 17); het is “de wet van de Geest van het
1594 II, 1, 3,45 | 17); het is “de wet van de Geest van het leven in Christus
1595 II, 1, 3,45 | Over deze wet schrijft de H. Thomas: “Deze wet kan
1596 II, 1, 3,45 | kan in een betekenis wet de heilige Geest genoemd worden..
1597 II, 1, 3,45 | genoemd worden.. en wel de heilige Geest, die, terwijl
1598 II, 1, 3,45 | Geest, die, terwijl Hij in de ziel zijn woning neemt,
1599 II, 1, 3,45 | neemt, niet alleen door de verlichting van het verstand
1600 II, 1, 3,45 | maar ook genegen maakt, met de juiste bedoeling te handelen..
1601 II, 1, 3,45 | een andere betekenis kan de wet van de geest de eigenlijke
1602 II, 1, 3,45 | betekenis kan de wet van de geest de eigenlijke werking
1603 II, 1, 3,45 | kan de wet van de geest de eigenlijke werking van de
1604 II, 1, 3,45 | de eigenlijke werking van de heilige Geest genoemd worden,
1605 II, 1, 3,45 | zeggen het geloof, dat in de liefde werkzaam is (Gal.
1606 II, 1, 3,45 | moraaltheologische onderzoek de gewoonte, de positieve of
1607 II, 1, 3,45 | moraaltheologische onderzoek de gewoonte, de positieve of geopenbaarde
1608 II, 1, 3,45 | God te onderscheiden van de natuurwet en in het heilsplan
1609 II, 1, 3,45 | natuurwet en in het heilsplan de “oude” wet van de “nieuwe”,
1610 II, 1, 3,45 | heilsplan de “oude” wet van de “nieuwe”, dan mag men toch
1611 II, 1, 3,45 | steeds betrekking hebben op de wet, waarvan de Auteur een
1612 II, 1, 3,45 | hebben op de wet, waarvan de Auteur een en dezelfde God
1613 II, 1, 3,45 | en dezelfde God is, zoals de ontvanger van deze wet de
1614 II, 1, 3,45 | de ontvanger van deze wet de mens is. De verschillende
1615 II, 1, 3,45 | van deze wet de mens is. De verschillende manieren,
1616 II, 1, 3,45 | manieren, waarop God zich in de geschiedenis ontfermt over
1617 II, 1, 3,45 | geschiedenis ontfermt over de mens en over de wereld,
1618 II, 1, 3,45 | ontfermt over de mens en over de wereld, sluiten niet alleen
1619 II, 1, 3,45 | eeuwige plan, waarmee God de mensen ertoe bestemt om “
1620 II, 1, 3,45 | ligt geen bedreiging voor de ware vrijheid van de mens;
1621 II, 1, 3,45 | voor de ware vrijheid van de mens; in tegendeel, de aanvaarding
1622 II, 1, 3,45 | van de mens; in tegendeel, de aanvaarding van dit plan
1623 II, 1, 3,45 | aanvaarding van dit plan is de enige weg naar bevestiging
1624 II, 1, 3,45 | weg naar bevestiging van de vrijheid. ~
1625 II, 1, 4 | De wet staat hun in het hart
1626 II, 1, 4,46 | buitengewone kracht inzake de natuurwet en in het bijzonder
1627 II, 1, 4,46 | in het bijzonder inzake de natuur opgeworpen. In feite
1628 II, 1, 4,46 | opgeworpen. In feite hebben de debatten over natuur en
1629 II, 1, 4,46 | over natuur en vrijheid de geschiedenis van het morele
1630 II, 1, 4,46 | denken altijd begeleid; in de Renaissance en Reformatie
1631 II, 1, 4,46 | debatten gevlamd, zoals men uit de leer van het Concilie van
1632 II, 1, 4,46 | van Trente kan opmaken. 85 De huidige tijd wordt door
1633 II, 1, 4,46 | een andere zin, getekend: De voorliefde voor de empirische
1634 II, 1, 4,46 | getekend: De voorliefde voor de empirische observatie, de
1635 II, 1, 4,46 | de empirische observatie, de methoden van wetenschappelijke
1636 II, 1, 4,46 | wetenschappelijke objectivering, de technische vooruitgang,
1637 II, 1, 4,46 | vormen van liberalisme hebben de twee begrippen tegenover
1638 II, 1, 4,46 | tegenover elkaar gesteld, alsof de dialectiek - zoal niet het
1639 II, 1, 4,46 | structureel element van de menselijke geschiedenis
1640 II, 1, 4,46 | In andere tijden scheen de “natuur” de mens volledig
1641 II, 1, 4,46 | tijden scheen de “natuur” de mens volledig aan haar dynamismen
1642 II, 1, 4,46 | nog schijnen voor velen de ruimte-tijd-coördinaten
1643 II, 1, 4,46 | ruimte-tijd-coördinaten van de zintuiglijk waarneembare
1644 II, 1, 4,46 | zintuiglijk waarneembare wereld, de fysisch-chemische constanten,
1645 II, 1, 4,46 | fysisch-chemische constanten, de lichamelijke en psychische
1646 II, 1, 4,46 | en psychische impulsen en de maatschappelijke druk de
1647 II, 1, 4,46 | de maatschappelijke druk de enige werkelijk beslissende
1648 II, 1, 4,46 | beslissende factoren van de menselijke werkelijkheid
1649 II, 1, 4,46 | deze samenhang worden ook de zedelijke feiten, ondanks
1650 II, 1, 4,46 | observeerbaar gedrag of alleen met de categorieën van psychosociale
1651 II, 1, 4,46 | handelingen en opvattingen van de mens, in de verleiding zijn
1652 II, 1, 4,46 | opvattingen van de mens, in de verleiding zijn om hun kennis,
1653 II, 1, 4,46 | menselijke gedrag en aan de meningen van de meerderheid
1654 II, 1, 4,46 | gedrag en aan de meningen van de meerderheid bij morele kwesties. ~
1655 II, 1, 4,46 | waarden, een gevoeligheid om de vrijheid in ere te houden,
1656 II, 1, 4,46 | tegenspraak of tegenstelling met de materiële en biologische
1657 II, 1, 4,46 | opvattingen erin overeen, dat zij de eigen dimensie van de natuur
1658 II, 1, 4,46 | zij de eigen dimensie van de natuur vergeten en haar
1659 II, 1, 4,46 | loochenen. Voor sommigen wordt de natuur nog slechts tot ruw
1660 II, 1, 4,46 | gereduceerd: zij zou door de vrijheid fundamenteel omgevormd,
1661 II, 1, 4,46 | begrenzing en ontkenning van de vrijheid betekent. Anderen
1662 II, 1, 4,46 | het mateloze toenemen van de macht van de mens resp.
1663 II, 1, 4,46 | toenemen van de macht van de mens resp. de uitbreiding
1664 II, 1, 4,46 | macht van de mens resp. de uitbreiding van zijn vrijheid
1665 II, 1, 4,46 | uitbreiding van zijn vrijheid de economische, maatschappelijke,
1666 II, 1, 4,46 | betekenen: alles wat in de mens en in de wereld buiten
1667 II, 1, 4,46 | alles wat in de mens en in de wereld buiten de vrijheid
1668 II, 1, 4,46 | mens en in de wereld buiten de vrijheid gevestigd is. Deze
1669 II, 1, 4,46 | Deze natuur zou dan in de eerste plaats het menselijk
1670 II, 1, 4,46 | geconstrueerd” is staan, dus de “cultuur” als werk en produkt
1671 II, 1, 4,46 | als werk en produkt van de vrijheid. De zo opgevatte
1672 II, 1, 4,46 | produkt van de vrijheid. De zo opgevatte menselijke
1673 II, 1, 4,46 | betekent tenslotte, dat men de vrijheid door zichzelf definieert
1674 II, 1, 4,46 | waarden. Op deze manier zou de mens tenslotte zelf geen
1675 II, 1, 4,46 | eigen bestaansproject zijn. De mens zou niets meer zijn
1676 II, 1, 4,46(85) | Sess. VI, decreet over de rechtvaardiging Cum hoc
1677 II, 1, 4,47 | deze samenhang werd tegen de traditionele opvatting van
1678 II, 1, 4,47 | traditionele opvatting van de natuurwet de tegenwerping
1679 II, 1, 4,47 | opvatting van de natuurwet de tegenwerping van het fysicisme
1680 II, 1, 4,47 | documenten van het leergezag van de Kerk worden verdedigd, speciaal
1681 II, 1, 4,47 | die, welke het gebied van de seksuele ethiek en de huwelijksmoraal
1682 II, 1, 4,47 | van de seksuele ethiek en de huwelijksmoraal betreffen.
1683 II, 1, 4,47 | naturalistische opvatting van de geslachtsdaad zouden contraceptie,
1684 II, 1, 4,47 | veroordeeld zijn. Maar naar de mening van deze theologen
1685 II, 1, 4,47 | deze handelwijzen noch met de mens als een vrij en verstandig
1686 II, 1, 4,47 | verstandig wezen, noch met de culturele gebondenheid van
1687 II, 1, 4,47 | norm, behoorlijk rekening. De mens als met verstand begiftigd
1688 II, 1, 4,47 | alleen, maar moet juist vrij de zin van zijn gedrag zelf
1689 II, 1, 4,47 | gedrag zelf bepalen. Dit “de zin bepalen” zou natuurlijk
1690 II, 1, 4,47 | rekening moeten houden met de veelvoudige grenzen van
1691 II, 1, 4,47 | veelvoudige grenzen van de mens in zijn lichamelijke
1692 II, 1, 4,47 | zou ook moeten letten op de gedragsmodellen en de betekenissen
1693 II, 1, 4,47 | op de gedragsmodellen en de betekenissen die deze in
1694 II, 1, 4,47 | het fundamentele gebod van de Gods- en de naastenliefde
1695 II, 1, 4,47 | fundamentele gebod van de Gods- en de naastenliefde moeten respecteren.
1696 II, 1, 4,47 | beweert men dan - heeft de mens als een vrij wezen-met-verstand
1697 II, 1, 4,47 | geschapen, Hij heeft hem “aan de macht van zijn eigen beslissing”
1698 II, 1, 4,47 | ontwikkeling van zijn leven. De liefde voor de naaste zou
1699 II, 1, 4,47 | zijn leven. De liefde voor de naaste zou voor alles en
1700 II, 1, 4,47 | zelfbeschikking betekenen. De mechanismen van de gedragswijzen
1701 II, 1, 4,47 | betekenen. De mechanismen van de gedragswijzen die de mens
1702 II, 1, 4,47 | van de gedragswijzen die de mens eigen zijn, alsook
1703 II, 1, 4,47 | mens eigen zijn, alsook de “natuurlijke neigingen”
1704 II, 1, 4,47 | niet kunnen beslissen over de morele waardering van de
1705 II, 1, 4,47 | de morele waardering van de afzonderlijke, in het licht
1706 II, 1, 4,47 | afzonderlijke, in het licht van de situatie van het ogenblik
1707 II, 1, 4,48 | dergelijke interpretatie moet de ware betrekking die tussen
1708 II, 1, 4,48 | het menselijk lichaam in de op de natuurwet betrekking
1709 II, 1, 4,48 | menselijk lichaam in de op de natuurwet betrekking hebbende
1710 II, 1, 4,48 | en morele waarde, zolang de vrijheid het niet heeft
1711 II, 1, 4,48 | ingebracht in haar project. De menselijke natuur en het
1712 II, 1, 4,48 | dientengevolge voor het kiezen van de vrijheid materieel noodzakelijke,
1713 II, 1, 4,48 | noodzakelijke, maar voor de persoon, het menselijk subject
1714 II, 1, 4,48 | het menselijk subject en de menselijke handeling uiterlijke
1715 II, 1, 4,48 | geen referentiepunten voor de morele beslissing kunnen
1716 II, 1, 4,48 | oriëntering van het verstand voor de zedelijke orde, zou van
1717 II, 1, 4,48 | veronderstellingen loopt de spanning tussen de vrijheid
1718 II, 1, 4,48 | loopt de spanning tussen de vrijheid en de reductionistisch
1719 II, 1, 4,48 | spanning tussen de vrijheid en de reductionistisch begrepen
1720 II, 1, 4,48 | uit op een splitsing in de mens zelf. ~Deze morele
1721 II, 1, 4,48 | theorie komt niet overeen met de waarheid over de mens en
1722 II, 1, 4,48 | overeen met de waarheid over de mens en zijn vrijheid. Ze
1723 II, 1, 4,48 | Ze is in tegenspraak met de leer van de Kerk over de
1724 II, 1, 4,48 | tegenspraak met de leer van de Kerk over de eenheid van
1725 II, 1, 4,48 | de leer van de Kerk over de eenheid van het menselijke
1726 II, 1, 4,48 | vorm van het lichaam is. 86 De geestelijke en onsterfelijke
1727 II, 1, 4,48 | ook het lichaam, waaraan de opstanding beloofd is, aan
1728 II, 1, 4,48 | opstanding beloofd is, aan de heerlijkheid zal deelhebben;
1729 II, 1, 4,48 | aan, dat het verstand en de vrije wil in alle lichamelijke
1730 II, 1, 4,48 | krachten ingebonden zijn. De menselijke persoon is, inclusief
1731 II, 1, 4,48 | overgedragen en juist in de eenheid van ziel en lichaam
1732 II, 1, 4,48 | licht van het verstand en de ondersteuning van de deugd
1733 II, 1, 4,48 | en de ondersteuning van de deugd ontdekt de menselijke
1734 II, 1, 4,48 | ondersteuning van de deugd ontdekt de menselijke persoon in haar
1735 II, 1, 4,48 | persoon in haar lichaam de anticiperende tekenen, de
1736 II, 1, 4,48 | de anticiperende tekenen, de uitdrukking en de belofte
1737 II, 1, 4,48 | tekenen, de uitdrukking en de belofte van de zelfgave
1738 II, 1, 4,48 | uitdrukking en de belofte van de zelfgave overeenkomstig
1739 II, 1, 4,48 | overeenkomstig het wijze plan van de Schepper. In het licht van
1740 II, 1, 4,48 | Schepper. In het licht van de waardigheid van de menselijke
1741 II, 1, 4,48 | licht van de waardigheid van de menselijke persoon - die
1742 II, 1, 4,48 | worden -begrijpt het verstand de bijzondere zedelijke waarde
1743 II, 1, 4,48 | van enkele bona, waartoe de menselijke persoon van nature
1744 II, 1, 4,48 | nature neigt. En aangezien de menselijke persoon zich
1745 II, 1, 4,48 | reduceren tot een project van de eigen vrijheid, maar een
1746 II, 1, 4,48 | lichamelijke structuur omvat, sluit de oorspronkelijke morele eis
1747 II, 1, 4,48 | oorspronkelijke morele eis om de persoon als einddoel en
1748 II, 1, 4,48(87) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
1749 II, 1, 4,48(87) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
1750 II, 1, 4,49 | 49. Een leer die de zedelijke handeling scheidt
1751 II, 1, 4,49 | zedelijke handeling scheidt van de lichamelijke dimensies van
1752 II, 1, 4,49 | staat in tegenstelling met de leer van de Heilige Schrift
1753 II, 1, 4,49 | tegenstelling met de leer van de Heilige Schrift en de overlevering.
1754 II, 1, 4,49 | van de Heilige Schrift en de overlevering. Een dergelijke
1755 II, 1, 4,49 | vorm bepaalde oude, door de Kerk steeds bestreden dwalingen
1756 II, 1, 4,49 | dwalingen heropleven, die de menselijke persoon reduceren
1757 II, 1, 4,49 | vrijheid. Deze reductie miskent de morele betekenis van het
1758 II, 1, 4,49 | betekenis van het lichaam en van de op dat lichaam betrekking
1759 II, 1, 4,49 | gedragswijzen (vgl. 1 Kor. 6, 19). De apostel Paulus verklaart “
1760 II, 1, 4,49 | welker opzettelijke aanname de gelovigen belet om te delen
1761 II, 1, 4,49 | en ziel onscheidbaar: in de menselijke persoon, in de
1762 II, 1, 4,49 | de menselijke persoon, in de opzettelijk handelende en
1763 II, 1, 4,49(88) | Sess. VI, decreet over de rechtvaardiging Cum hoc
1764 II, 1, 4,49(88) | tempore, cap. 15: DS, 1544. De postsynodale, apostolische
1765 II, 1, 4,49(88) | over vergeving en boete in de zending van de Kerk van
1766 II, 1, 4,49(88) | boete in de zending van de Kerk van vandaag citeert
1767 II, 1, 4,50 | 50. Men kan nu de ware betekenis van de natuurwet
1768 II, 1, 4,50 | nu de ware betekenis van de natuurwet begrijpen: Ze
1769 II, 1, 4,50 | Ze heeft betrekking op de eigenlijke en oorspronkelijke
1770 II, 1, 4,50 | oorspronkelijke natuur van de mens, op de natuur van de “
1771 II, 1, 4,50 | oorspronkelijke natuur van de mens, op de natuur van de “menselijke
1772 II, 1, 4,50 | de mens, op de natuur van de “menselijke persoon”, 89
1773 II, 1, 4,50 | menselijke persoon”, 89 die de persoon zelf in de eenheid
1774 II, 1, 4,50 | die de persoon zelf in de eenheid van ziel en lichaam
1775 II, 1, 4,50 | van ziel en lichaam is in de eenheid van haar zowel geestelijke
1776 II, 1, 4,50 | eindbestemming noodzakelijk zijn. “De natuurlijke zedenwet drukt
1777 II, 1, 4,50 | drukt uit en schrijft voor de doelstellingen, rechten
1778 II, 1, 4,50 | plichten, die steunen op de lichamelijke en geestelijke
1779 II, 1, 4,50 | en geestelijke natuur van de menselijke persoon. Ze kan
1780 II, 1, 4,50 | begrepen worden, maar moet als de orde van het verstand gedefinieerd
1781 II, 1, 4,50 | gedefinieerd worden, volgens welke de mens door de Schepper ertoe
1782 II, 1, 4,50 | volgens welke de mens door de Schepper ertoe geroepen
1783 II, 1, 4,50(89) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
1784 II, 1, 4,50(89) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
1785 II, 1, 4,50 | oorsprong en fundament van de verplichting tot absoluut
1786 II, 1, 4,50 | menselijk leven liggen in de waardigheid die de menselijke
1787 II, 1, 4,50 | liggen in de waardigheid die de menselijke persoon eigen
1788 II, 1, 4,50 | eigen is, en niet louter in de natuurlijke neiging om zijn
1789 II, 1, 4,50 | een fundamenteel goed van de mens is, aan morele betekenis
1790 II, 1, 4,50 | het oog op het welzijn van de persoon, dat zich steeds
1791 II, 1, 4,50 | naastenliefde of als getuigenis voor de waarheid het eigen leven
1792 II, 1, 4,50 | alleen met betrekking tot tot de menselijke persoon in haar “
1793 II, 1, 4,50(90) | Congregatie voor de geloofsleer, Instructie
1794 II, 1, 4,50(90) | geloofsleer, Instructie over de eerbied voor het beginnende
1795 II, 1, 4,50(90) | het beginnende leven en de waarde van de voortplanting
1796 II, 1, 4,50(90) | beginnende leven en de waarde van de voortplanting Donum vitae (
1797 II, 1, 4,50 | geest doorleefd wordt”, 91 de specifiek menselijke betekenis
1798 II, 1, 4,50 | van het lichaam begrijpen. De natuurlijke neigingen winnen
1799 II, 1, 4,50 | ze betrekking hebben op de menselijke persoon en haar
1800 II, 1, 4,50 | verwerkelijking, die van de andere kant altijd en uitsluitend
1801 II, 1, 4,50 | uitsluitend binnen het kader van de menselijke natuur tot stand
1802 II, 1, 4,50 | stand kan komen. Wanneer de Kerk manipulaties van de
1803 II, 1, 4,50 | de Kerk manipulaties van de lichamelijkheid, die haar
1804 II, 1, 4,50 | afwijst, dan dient zij de mens en wijst hem de weg
1805 II, 1, 4,50 | zij de mens en wijst hem de weg van de ware liefde,
1806 II, 1, 4,50 | en wijst hem de weg van de ware liefde, waarop alleen
1807 II, 1, 4,50 | liefde, waarop alleen hij de ware God kan vinden. ~De
1808 II, 1, 4,50 | de ware God kan vinden. ~De zo begrepen natuurwet laat
1809 II, 1, 5,51 | natuur heeft ook invloed op de interpretatie van enkele
1810 II, 1, 5,51 | bijzondere aspecten van de natuurwet, vooral op haar
1811 II, 1, 5,51 | regels opgeschreven - vroeg de H. Augustinus zich af -..
1812 II, 1, 5,51 | zij over in het hart van de mens, die de gerechtigheid
1813 II, 1, 5,51 | het hart van de mens, die de gerechtigheid bewerkt, waarbij
1814 II, 1, 5,51 | zich bij hem indrukt zoals de voorstelling van de ring
1815 II, 1, 5,51 | zoals de voorstelling van de ring zich indrukt in de
1816 II, 1, 5,51 | de ring zich indrukt in de was, zonder evenwel de ring
1817 II, 1, 5,51 | in de was, zonder evenwel de ring te verlaten”. 92 ~Dankzij
1818 II, 1, 5,51 | ligt universaliteit in de natuurwet besloten. Daar
1819 II, 1, 5,51 | zij staat geschreven in de verstandsnatuur van de menselijke
1820 II, 1, 5,51 | in de verstandsnatuur van de menselijke persoon, is zij
1821 II, 1, 5,51 | verstand begiftigd en in de geschiedenis levend schepsel
1822 II, 1, 5,51 | staat te vervolmaken, moet de mens het goede doen en het
1823 II, 1, 5,51 | het menselijk leven waken, de rijkdommen van de waarneembare
1824 II, 1, 5,51 | waken, de rijkdommen van de waarneembare wereld koesteren
1825 II, 1, 5,51 | sociale contacten onderhouden, de waarheid zoeken, het goede
1826 II, 1, 5,51 | zoeken, het goede doen, de schoonheid bekijken. 93 ~
1827 II, 1, 5,51(92) | De Trinitate, XIV, 15, 21:
1828 II, 1, 5,51 | schoonheid bekijken. 93 ~De tegenstelling die sommigen
1829 II, 1, 5,51 | hebben ingebracht tussen de vrijheid van de individuen
1830 II, 1, 5,51 | ingebracht tussen de vrijheid van de individuen en de aan allen
1831 II, 1, 5,51 | vrijheid van de individuen en de aan allen gemeenschappelijke
1832 II, 1, 5,51 | filosofische theorieën, die in de moderne cultuur een grote
1833 II, 1, 5,51 | voorschijn komt, versluiert de ervaring van de universaliteit
1834 II, 1, 5,51 | versluiert de ervaring van de universaliteit van de natuurwet
1835 II, 1, 5,51 | van de universaliteit van de natuurwet door het verstand.
1836 II, 1, 5,51 | verstand. Voorzover echter de natuurwet de waardigheid
1837 II, 1, 5,51 | Voorzover echter de natuurwet de waardigheid van de menselijke
1838 II, 1, 5,51 | natuurwet de waardigheid van de menselijke persoon tot uitdrukking
1839 II, 1, 5,51 | tot uitdrukking brengt en de grondslagen voor haar fundamentele
1840 II, 1, 5,51 | Deze universaliteit laat de uniciteit van de mensen
1841 II, 1, 5,51 | universaliteit laat de uniciteit van de mensen niet buiten beschouwing,
1842 II, 1, 5,51 | is zij in tegenspraak met de eenmaligheid en de onherhaalbaarheid
1843 II, 1, 5,51 | tegenspraak met de eenmaligheid en de onherhaalbaarheid van iedere
1844 II, 1, 5,51 | handelingen die getuigen van de universaliteit van het ware
1845 II, 1, 5,51 | goede. Doordat ze zich aan de gemeenschappelijke wet onderwerpen,
1846 II, 1, 5,51 | bouwen onze handelingen de ware gemeenschap van de
1847 II, 1, 5,51 | de ware gemeenschap van de personen op en verwerkelijken
1848 II, 1, 5,51 | op en verwerkelijken met de genade van God de liefde, “
1849 II, 1, 5,51 | verwerkelijken met de genade van God de liefde, “de band die alles
1850 II, 1, 5,51 | genade van God de liefde, “de band die alles samenhoudt
1851 II, 1, 5,51 | Wanneer ze daarentegen de wet miskennen of, met of
1852 II, 1, 5,51 | kwetsen onze handelingen de gemeenschap van de personen
1853 II, 1, 5,51 | handelingen de gemeenschap van de personen tot schade van
1854 II, 1, 5,52 | goed, God te dienen, Hem de passende verering te bewijzen
1855 II, 1, 5,52 | verering te bewijzen en de ouders te eren, zoals het
1856 II, 1, 5,52(94) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
1857 II, 1, 5,52(94) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
1858 II, 1, 5,52(94) | 10; vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, verklaring
1859 II, 1, 5,52(94) | in werkelijkheid stellen de goddelijke openbaring en
1860 II, 1, 5,52(94) | en ook, op eigen terrein, de wijheid van de natuurlijke
1861 II, 1, 5,52(94) | terrein, de wijheid van de natuurlijke rede, daar zij
1862 II, 1, 5,52(94) | natuurlijke rede, daar zij de echte behoeften van het
1863 II, 1, 5,52(94) | tegelijk onvermijdelijk de onveranderlijke wetten die
1864 II, 1, 5,52(94) | onveranderlijke wetten die in de bepalende elementen van
1865 II, 1, 5,52(94) | bepalende elementen van de natuur van de mens geworteld
1866 II, 1, 5,52(94) | elementen van de natuur van de mens geworteld zijn en die
1867 II, 1, 5,52 | het geweten toegepast op de afzonderlijke handelingen.
1868 II, 1, 5,52 | subject neemt persoonlijk de in de wet besloten waarheid
1869 II, 1, 5,52 | neemt persoonlijk de in de wet besloten waarheid in
1870 II, 1, 5,52 | waarheid in bezit: door de handelingen en de daarmee
1871 II, 1, 5,52 | door de handelingen en de daarmee overeenstemmende
1872 II, 1, 5,52 | zijn zijn tot iets eigens. De negatieve geboden van de
1873 II, 1, 5,52 | De negatieve geboden van de natuurwet zijn algemeen
1874 II, 1, 5,52 | enige uitzondering, omdat de keuze van een dergelijke
1875 II, 1, 5,52 | gedragswijze in geen geval met de goedheid van de wil der
1876 II, 1, 5,52 | geval met de goedheid van de wil der handelende persoon,
1877 II, 1, 5,52 | God en tot gemeenschap met de naaste verenigbaar is. Het
1878 II, 1, 5,52 | vooral niet in zichzelf de persoonlijke, aan allen
1879 II, 1, 5,52 | kwetsen. ~Ook wanneer alleen de negatieve geboden altijd
1880 II, 1, 5,52 | dat in het zedelijk leven de verboden belangrijker zouden
1881 II, 1, 5,52 | het streven om het door de positieve geboden aangewezen
1882 II, 1, 5,52 | aangewezen goede te doen. De reden is veeleer de volgende:
1883 II, 1, 5,52 | doen. De reden is veeleer de volgende: het gebod van
1884 II, 1, 5,52 | volgende: het gebod van de Gods- en van de naastenliefde
1885 II, 1, 5,52 | gebod van de Gods- en van de naastenliefde heeft in zijn
1886 II, 1, 5,52 | situatie moet doen, af van de omstandigheden, die niet
1887 II, 1, 5,52 | passende - dat wil zeggen met de waardigheid van de mens
1888 II, 1, 5,52 | zeggen met de waardigheid van de mens overeenkomende - oplossing
1889 II, 1, 5,52 | het altijd mogelijk, dat de mens onder dwang of andere
1890 II, 1, 5,52 | dan het kwade te doen. ~De Kerk heeft altijd geleerd,
1891 II, 1, 5,52 | die verboden worden door de in het Oude en het Nieuwe
1892 II, 1, 5,52 | hebben, bevestigt Jezus zelf de onvermijdelijkheid van deze
1893 II, 1, 5,52 | bereiken, onderhoudt dan de geboden!.. Je zult niet
1894 II, 1, 5,52(95) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
1895 II, 1, 5,52(95) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
1896 II, 1, 5,53 | 53. De grote gevoeligheid van de
1897 II, 1, 5,53 | De grote gevoeligheid van de tegenwoordige mens voor
1898 II, 1, 5,53 | verleidt sommigen ertoe, om aan de onveranderlijkheid van de
1899 II, 1, 5,53 | de onveranderlijkheid van de natuurwet en daarmee aan
1900 II, 1, 5,53 | mensen van vandaag en van de toekomst gelden, zoals ze
1901 II, 1, 5,53 | verleden, zonder kennis van de latere vooruitgang van de
1902 II, 1, 5,53 | de latere vooruitgang van de mensheid, vastgelegd werden,
1903 II, 1, 5,53 | valt niet te ontkennen dat de mens zich altijd in een
1904 II, 1, 5,53 | kan men bestrijden, dat de mens zich in de cultuur
1905 II, 1, 5,53 | bestrijden, dat de mens zich in de cultuur van het moment ook
1906 II, 1, 5,53 | geeft. Overigens bewijst de ontwikkeling van de cultuur
1907 II, 1, 5,53 | bewijst de ontwikkeling van de cultuur zelf, dat er in
1908 II, 1, 5,53 | cultuur zelf, dat er in de mens iets is dat alle culturen
1909 II, 1, 5,53 | Dit “iets” is nu juist de natuur van de mens: zij
1910 II, 1, 5,53 | is nu juist de natuur van de mens: zij precies is de
1911 II, 1, 5,53 | de mens: zij precies is de maat van de cultuur en de
1912 II, 1, 5,53 | zij precies is de maat van de cultuur en de voorwaarde,
1913 II, 1, 5,53 | de maat van de cultuur en de voorwaarde, dat de mens
1914 II, 1, 5,53 | cultuur en de voorwaarde, dat de mens niet wordt tot de gevangene
1915 II, 1, 5,53 | dat de mens niet wordt tot de gevangene van een van zijn
1916 II, 1, 5,53 | door in overeenstemming met de diepe waarheid van zijn
1917 II, 1, 5,53 | zijn wezen te leven. Wie de bijzonder en blijvende elementen
1918 II, 1, 5,53 | blijvende elementen van de mens, die ook met zijn lichamelijke
1919 II, 1, 5,53 | in conflict blijken met de algemene ervaring, maar
1920 II, 1, 5,53 | algemene ervaring, maar zou ook de verwijzing naar het “begin”
1921 II, 1, 5,53 | Jezus juist daar maakte waar de sociale en culturele tijdsomstandigheden
1922 II, 1, 5,53 | culturele tijdsomstandigheden de oorspronkelijke zin en de
1923 II, 1, 5,53 | de oorspronkelijke zin en de rol van enkele zedelijke
1924 II, 1, 5,53 | 9). In deze zin “belijdt de Kerk, dat aan alle veranderingen
1925 II, 1, 5,53 | Begin”, die, nadat Hij de menselijke natuur heeft
1926 II, 1, 5,53 | verlicht. 98 ~Zeker moet voor de universeel en voortdurend
1927 II, 1, 5,53 | gevonden worden, die voor de verschillende culturele
1928 II, 1, 5,53 | passendst is, die in staat is om de historische actualiteit
1929 II, 1, 5,53 | leggen. Deze waarheid van de zedenwet ontvouwt zich -
1930 II, 1, 5,53 | depositum fidei) -door de eeuwen heen: de normen,
1931 II, 1, 5,53 | fidei) -door de eeuwen heen: de normen, die de uitdrukking
1932 II, 1, 5,53 | eeuwen heen: de normen, die de uitdrukking van deze waarheid
1933 II, 1, 5,53 | echter door het leergezag van de Kerk naar de historische
1934 II, 1, 5,53 | leergezag van de Kerk naar de historische omstandigheden
1935 II, 1, 5,53(98) | Theologiae I-II, q. 108, a. 1. De h. Thomas baseert het niet
1936 II, 1, 5,53(98) | inhoudelijk bepaalde karakter van de zedelijke normen ook binnen
1937 II, 1, 5,53(98) | ook binnen het gebied van de nieuwe wet hierop, dat het
1938 II, 1, 5,53(98) | wet hierop, dat het Woord de menselijke natuur heeft
1939 II, 1, 5,53 | gedefinieerd en bepaald; de beslissing van het leergezag
1940 II, 1, 5,53 | eigen aan het denken van de gelovigen en het theologische
1941 II, 1, 5,53(100) | De ontwikkeling van de zedenleer
1942 II, 1, 5,53(100) | De ontwikkeling van de zedenleer van de Kerk is
1943 II, 1, 5,53(100) | ontwikkeling van de zedenleer van de Kerk is gelijk aan die van
1944 II, 1, 5,53(100) | Kerk is gelijk aan die van de geloofsleer: vgl. Vat. II,
1945 II, 1, 5,53(100) | can. 4: DS, 3024. Ook voor de zedenleer gelden de woorden
1946 II, 1, 5,53(100) | voor de zedenleer gelden de woorden die Johannes XXIII
1947 II, 1, 5,53(100) | woorden die Johannes XXIII bij de opening van het Tweede Vaticaans
1948 II, 1, 5,53(100) | onze tijd wordt aangepast. De substantie zelf van het
1949 II, 1, 5,53(100) | substantie zelf van het geloof of de waarheden van onze eerbiedwaardige
1950 II, 1, 5,53(100) | onderscheiden te worden van de wijze waarop zij geformuleerd
1951 II, 2, 1 | Het heiligdom van de mens~
1952 II, 2, 1,54 | 54. De betrekking tussen de vrijheid
1953 II, 2, 1,54 | 54. De betrekking tussen de vrijheid van de mens en
1954 II, 2, 1,54 | betrekking tussen de vrijheid van de mens en de wet van God heeft
1955 II, 2, 1,54 | vrijheid van de mens en de wet van God heeft haar levende
1956 II, 2, 1,54 | zetel in het “hart” van de menselijke persoon, dat
1957 II, 2, 1,54 | van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf
1958 II, 2, 1,54 | gehoorzamen, en waarvan de stem, die hem steeds weer
1959 II, 2, 1,54 | juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart: doe
1960 II, 2, 1,54 | doe dit, vermijd dat. Want de mens heeft de door God geschreven
1961 II, 2, 1,54 | dat. Want de mens heeft de door God geschreven wet
1962 II, 2, 1,54 | 16)”. 101 ~Daarom hangt de wijze waarop men de betrekking
1963 II, 2, 1,54 | hangt de wijze waarop men de betrekking tussen vrijheid
1964 II, 2, 1,54 | tenslotte nauw samen met de opvatting die men over het
1965 II, 2, 1,54 | heeft. In deze zin leiden de bovengenoemde culturele
1966 II, 2, 1,54 | zich geheel verwijdert van de overgeleverde positie van
1967 II, 2, 1,54 | overgeleverde positie van de Kerk en haar leergezag. ~
1968 II, 2, 1,54(101) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
1969 II, 2, 1,54(101) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
1970 II, 2, 1,55 | 55. Naar de mening van verschillende
1971 II, 2, 1,55 | perioden in het verleden, de functie van het geweten
1972 II, 2, 1,55 | van het geweten enkel tot de toepassing van zedelijke
1973 II, 2, 1,55 | echter niet in staat om de onherhaalbare bijzonderheid
1974 II, 2, 1,55 | afzonderlijke concrete daden van de personen in hun gezamenlijkheid
1975 II, 2, 1,55 | een juiste inschatting van de situatie behulpzaam kunnen
1976 II, 2, 1,55 | kunnen zijn, maar niet in de plaats van de personen kunnen
1977 II, 2, 1,55 | maar niet in de plaats van de personen kunnen treden en
1978 II, 2, 1,55 | afzonderlijke gevallen te nemen. Ja, de voornoemde kritiek op de
1979 II, 2, 1,55 | de voornoemde kritiek op de traditionele interpretatie
1980 II, 2, 1,55 | traditionele interpretatie van de menselijke natuur en haar
1981 II, 2, 1,55 | verleidt sommige auteurs tot de bewering dat deze normen
1982 II, 2, 1,55 | objectief criterium zijn voor de oordelen van het geweten,
1983 II, 2, 1,55 | algemene oriëntering, die in de eerste plaats de mens helpt
1984 II, 2, 1,55 | die in de eerste plaats de mens helpt om aan zijn persoonlijke
1985 II, 2, 1,55 | Daarenboven onthullen ze de complexiteit die het verschijnsel
1986 II, 2, 1,55 | affectieve terrein en met de veelvoudige invloeden van
1987 II, 2, 1,55 | veelvoudige invloeden van de maatschappelijke en culturele
1988 II, 2, 1,55 | en culturele omgeving van de mens. Anderzijds wordt de
1989 II, 2, 1,55 | de mens. Anderzijds wordt de waarde van het geweten hoog
1990 II, 2, 1,55 | Concilie als “heiligdom in de mens, waar hij alleen is
1991 II, 2, 1,55 | zo wordt gezegd -geeft de mens niet zozeer aanleiding
1992 II, 2, 1,55 | nauwkeurige beschouwing van de universele normen, als wel
1993 II, 2, 1,55 | verantwoordelijk op zich nemen van de persoonlijke opgaven, die
1994 II, 2, 1,55 | God hem toevertrouwt. ~Met de bedoeling om het “creatieve”
1995 II, 2, 1,55 | autonoom” te nemen) zou de mens tot zijn zedelijke
1996 II, 2, 1,55 | komen. Enkelen huldigen ook de opvatting, dat dit rijpingsproces
1997 II, 2, 1,55 | gehinderd zou worden door de al te categorische positie
1998 II, 2, 1,55 | zijn ingrepen zouden bij de gelovigen het ontstaan van
1999 II, 2, 1,56 | van dubbele zijnswijze van de zedelijke waarheid voorgesteld.
2000 II, 2, 1,56 | leerstellig-abstracte niveau zou dan de oorspronkelijkheid van een
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4141 |