1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4141
Chapter, Thema, Paragraph, Number
2001 II, 2, 1,56 | door rekening te houden met de omstandigheden en de situatie,
2002 II, 2, 1,56 | met de omstandigheden en de situatie, legitiem uitzonderingen
2003 II, 2, 1,56 | legitiem uitzonderingen op de algemene regels invoeren
2004 II, 2, 1,56 | invoeren en zo toestaan om in de praktijk, met een goed geweten
2005 II, 2, 1,56 | geweten dat te doen, dat door de zedenwet als in zich slecht
2006 II, 2, 1,56 | een tegenstelling tussen de leer van het universeel
2007 II, 2, 1,56 | geldende voorschrift en de norm van het individuele
2008 II, 2, 1,56 | die in tegenstelling met de leer van het leergezag zijn
2009 II, 2, 1,56 | aanzetten niets minder dan de identiteit van het zedelijk
2010 II, 2, 1,56 | zedelijk geweten zelf tegenover de vrijheid van de mens en
2011 II, 2, 1,56 | tegenover de vrijheid van de mens en de wet van God in
2012 II, 2, 1,56 | vrijheid van de mens en de wet van God in twijfel wordt
2013 II, 2, 1,56 | twijfel wordt getrokken. Pas de voorafgaande verheldering
2014 II, 2, 1,56 | voorafgaande verheldering van de op de waarheid steunende
2015 II, 2, 1,56 | voorafgaande verheldering van de op de waarheid steunende betrekking
2016 II, 2, 2,57 | 57. Dezelfde tekst uit de Romeinenbrief die ons het
2017 II, 2, 2,57 | Romeinenbrief die ons het wezen van de natuurwet begrijpelijk maakt,
2018 II, 2, 2,57 | begrijpelijk maakt, wijst ook op de bijbelse zin van het geweten,
2019 II, 2, 2,57 | specifieke verbinding met de wet: “Wanneer de heidenen,
2020 II, 2, 2,57 | verbinding met de wet: “Wanneer de heidenen, die de wet niet
2021 II, 2, 2,57 | Wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, uit zichzelf
2022 II, 2, 2,57 | hebben, uit zichzelf doen wat de wet verlangt, zijn zij zichzelf
2023 II, 2, 2,57 | tot wet, al bezitten zij de wet dan niet. Door hun daden
2024 II, 2, 2,57 | hun daden tonen zij, dat de wet in hun hart geschreven
2025 II, 2, 2,57 | Rom. 2, 14-15). ~Naar de woorden van de H. Paulus
2026 II, 2, 2,57 | 15). ~Naar de woorden van de H. Paulus plaats het geweten
2027 II, 2, 2,57 | Paulus plaats het geweten de mens in zekere zin tegenover
2028 II, 2, 2,57 | in zekere zin tegenover de wet, waardoor het zelf tot “
2029 II, 2, 2,57 | zelf tot “getuige” voor de mens wordt: Getuige van
2030 II, 2, 2,57 | trouw of ontrouw jegens de wet, dat wil zeggen van
2031 II, 2, 2,57 | slechtheid. Het geweten is de enige getuige: wat in het
2032 II, 2, 2,57 | wat in het binnenste van de menselijke persoon zich
2033 II, 2, 2,57 | zich afspeelt, blijft voor de ogen van iedereen buiten
2034 II, 2, 2,57 | zijn getuigenis alleen tot de persoon zelf. En alleen
2035 II, 2, 2,57 | persoon zelf. En alleen de persoon op haar beurt kent
2036 II, 2, 2,57 | kent het eigen antwoord op de stem van het geweten. ~
2037 II, 2, 2,58 | 58. De betekenis van de innerlijke
2038 II, 2, 2,58 | 58. De betekenis van de innerlijke dialoog van de
2039 II, 2, 2,58 | de innerlijke dialoog van de mens met zichzelf zal men
2040 II, 2, 2,58 | werkelijkheid is het echter de dialoog van de mens met
2041 II, 2, 2,58 | het echter de dialoog van de mens met God, de Auteur
2042 II, 2, 2,58 | dialoog van de mens met God, de Auteur van de wet, het eerste
2043 II, 2, 2,58 | mens met God, de Auteur van de wet, het eerste Voorbeeld
2044 II, 2, 2,58 | en het laatste Doel van de mens. “Het geweten - schrijft
2045 II, 2, 2,58 | Het geweten - schrijft de H. Bonaventura - is als
2046 II, 2, 2,58 | Bonaventura - is als het ware de heraut van God en de bode,
2047 II, 2, 2,58 | ware de heraut van God en de bode, en wat het zegt, beveelt
2048 II, 2, 2,58 | wanneer hij het decreet van de koning afkondigt. En daar
2049 II, 2, 2,58 | afkondigt. En daar komt de bindende kracht van het
2050 II, 2, 2,58 | zeggen, dat het geweten tegen de mens zelf getuigt van de
2051 II, 2, 2,58 | de mens zelf getuigt van de rechtschapenheid, resp.
2052 II, 2, 2,58 | rechtschapenheid, resp. de slechtheid van de mens,
2053 II, 2, 2,58 | resp. de slechtheid van de mens, maar tegelijk, ja
2054 II, 2, 2,58 | oordeel het innerlijk van de mens tot aan de wortels
2055 II, 2, 2,58 | innerlijk van de mens tot aan de wortels van zijn ziel doordringen,
2056 II, 2, 2,58 | Het zedelijk geweten sluit de mens niet op in een onontkoombare
2057 II, 2, 2,58 | maar maakt hem open voor de roep, voor de stem van God.
2058 II, 2, 2,58 | open voor de roep, voor de stem van God. Daarin en
2059 II, 2, 2,58 | ligt het hele geheim en de hele waardigheid van het
2060 II, 2, 2,58 | geweten: dat het namelijk de plaats is, de heilige ruimte,
2061 II, 2, 2,58 | het namelijk de plaats is, de heilige ruimte, waarin God
2062 II, 2, 2,58 | heilige ruimte, waarin God tot de mens spreekt”. 104 ~
2063 II, 2, 2,59 | 59. De H. Paulus beperkt zich niet
2064 II, 2, 2,59 | Paulus beperkt zich niet tot de erkenning van het geweten
2065 II, 2, 2,59 | gaat om “gedachten” die de heidenen met betrekking
2066 II, 2, 2,59 | verdedigen (vgl. Rom. 2, 15). De uitdrukking “gedachten”
2067 II, 2, 2,59 | een zedelijk oordeel over de mens en zijn handelingen
2068 II, 2, 2,59 | veroordeelt, al naargelang de menselijke handelingen overeenkomen
2069 II, 2, 2,59 | handelingen overeenkomen met de in het hart geschreven wet
2070 II, 2, 2,59 | juist over het oordeel over de handelingen en tegelijk
2071 II, 2, 2,59 | alsook over het tijdstip van de uiteindelijke vervulling
2072 II, 2, 2,59 | van het oordeel spreekt de apostel Paulus in dezelfde
2073 II, 2, 2,59 | volgens mijn evangelie over de verborgen daden van de mens
2074 II, 2, 2,59 | over de verborgen daden van de mens zal oordelen, door
2075 II, 2, 2,59 | oordeel, dat meedeelt, wat de mens moet doen of laten,
2076 II, 2, 2,59 | Het is een oordeel dat de verstandige overtuiging,
2077 II, 2, 2,59 | praktische verstand hoort tot de natuurwet, ja, het geeft
2078 II, 2, 2,59 | dat als weerschijn van de scheppende wijsheid Gods
2079 II, 2, 2,59 | straalt. Terwijl echter de natuurwet de objectieve
2080 II, 2, 2,59 | Terwijl echter de natuurwet de objectieve en universele
2081 II, 2, 2,59 | uiteenzet, is het geweten de toepassing van de wet op
2082 II, 2, 2,59 | geweten de toepassing van de wet op het individuele geval
2083 II, 2, 2,59 | individuele geval en wordt zo voor de mens tot een innerlijk gebod,
2084 II, 2, 2,59 | gebod, tot een oproep om in de concrete situatie het goede
2085 II, 2, 2,59 | doen. Het geweten drukt dus de zedelijke verplichting in
2086 II, 2, 2,59 | verplichting in het licht van de natuurwet uit: het is de
2087 II, 2, 2,59 | de natuurwet uit: het is de verplichting om dat te doen,
2088 II, 2, 2,59 | verplichting om dat te doen, wat de mens door het oordeel van
2089 II, 2, 2,59 | universele karakter van de wet en van de verplichting
2090 II, 2, 2,59 | karakter van de wet en van de verplichting wordt niet
2091 II, 2, 2,59 | verstand hun toepassingen in de concrete actuele situatie
2092 II, 2, 2,59 | geweten bevestigt “afsluitend” de overeenstemming van een
2093 II, 2, 2,59 | bepaald concreet gedrag met de wet; het legt de meest nabije
2094 II, 2, 2,59 | gedrag met de wet; het legt de meest nabije norm van de
2095 II, 2, 2,59 | de meest nabije norm van de moraliteit van een bewuste
2096 II, 2, 2,59 | handeling voor en verwezenlijkt “de toepassing van de objectieve
2097 II, 2, 2,59 | verwezenlijkt “de toepassing van de objectieve wet op een individueel
2098 II, 2, 2,59(105) | Officie, instructie over de “Situatiemorral” Contra
2099 II, 2, 2,60 | 60. Zoals de natuurwet zelf en iedere
2100 II, 2, 2,60 | geweten een bevelend karakter: de mens moet in overeenstemming
2101 II, 2, 2,60 | daarmee handelen. Wanneer de mens tegen dit oordeel handelt
2102 II, 2, 2,60 | ontbrekende zekerheid over de juistheid en goedheid van
2103 II, 2, 2,60 | door het eigen geweten, dat de laatste maatgevende norm
2104 II, 2, 2,60 | laatste maatgevende norm van de persoonlijke zedelijkheid
2105 II, 2, 2,60 | zedelijkheid is, veroordeeld. ~De waardigheid van deze intellectuele
2106 II, 2, 2,60 | intellectuele instantie en de autoriteit van haar stem
2107 II, 2, 2,60 | oordeel komen voort uit de waarheid over zedelijk goed
2108 II, 2, 2,60 | deze waarheid wordt door de “goddelijke wet”, de universele
2109 II, 2, 2,60 | door de “goddelijke wet”, de universele en objectieve
2110 II, 2, 2,60 | universele en objectieve norm van de zedelijkheid, gewezen. Het
2111 II, 2, 2,60 | oordeel van het geweten maakt de wet niet, maar het bevestigt
2112 II, 2, 2,60 | niet, maar het bevestigt de autoriteit van de natuurwet
2113 II, 2, 2,60 | bevestigt de autoriteit van de natuurwet en van de praktische
2114 II, 2, 2,60 | van de natuurwet en van de praktische verhouding tot
2115 II, 2, 2,60 | het hoogste goed, waarvan de menselijke persoon de aantrekkingskracht
2116 II, 2, 2,60 | waarvan de menselijke persoon de aantrekkingskracht ervaart
2117 II, 2, 2,60 | aantrekkingskracht ervaart en waarvan zij de geboden aanneemt: Het geweten
2118 II, 2, 2,60 | van gehoorzaamheid jegens de objectieve norm diep ingegrift,
2119 II, 2, 2,60 | norm diep ingegrift, die de overeenstemming van zijn
2120 II, 2, 2,60 | van zijn beslissingen met de geboden en verboden staaft
2121 II, 2, 2,60(106) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
2122 II, 2, 2,60(106) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
2123 II, 2, 2,60(106) | spes, 16; verklaring over de godsdienstvrijheid Dignitatis
2124 II, 2, 2,61 | 61. De in de wet van het verstand
2125 II, 2, 2,61 | 61. De in de wet van het verstand uitgesproken
2126 II, 2, 2,61 | leidt tot het aanvaarden van de verantwoordelijkheid voor
2127 II, 2, 2,61 | bedreven kwaad. Wanneer de mens kwaad doet, blijft
2128 II, 2, 2,61 | gewetensoordeel in hem getuige van de universele waarheid van
2129 II, 2, 2,61 | het goede zoals ook van de slechtheid van zijn ene
2130 II, 2, 2,61 | zoiets als een onderpand van de hoop en van het erbarmen:
2131 II, 2, 2,61 | onophoudelijk met Gods genade de deugd te beoefenen. ~Zo
2132 II, 2, 2,61 | van het geweten, dat aan de mens de verplichting oplegt
2133 II, 2, 2,61 | geweten, dat aan de mens de verplichting oplegt om een
2134 II, 2, 2,61 | handeling uit te voeren, de band tussen vrijheid en
2135 II, 2, 2,61 | in “oordeels”-daden, die de waarheid over het goede
2136 II, 2, 2,61 | willekeurige “beslissingen”. En de rijpheid en verantwoordelijkheid
2137 II, 2, 2,61 | in laatste instantie van de mens, die hun subject is -
2138 II, 2, 2,61 | laat zich niet afmeten aan de bevrijding van het geweten
2139 II, 2, 2,61 | bevrijding van het geweten van de objectieve waarheid, ten
2140 II, 2, 2,61 | veronderstelde autonomie van de eigen beslissingen, maar
2141 II, 2, 2,61 | hardnekkige zoeken naar de waarheid en aan de bereidheid
2142 II, 2, 2,61 | naar de waarheid en aan de bereidheid om zich bij zijn
2143 II, 2, 3,62 | handeling is niet vrij van de mogelijkheid tot dwaling. “
2144 II, 2, 3,62 | echter niet zeggen wanneer de mens te weinig moeite doet
2145 II, 2, 3,62 | geweten door gewenning aan de zonde stilaan bijna blind
2146 II, 2, 3,62 | Concilie een samenvatting van de leer, die de Kerk in de
2147 II, 2, 3,62 | samenvatting van de leer, die de Kerk in de loop van eeuwen
2148 II, 2, 3,62 | de leer, die de Kerk in de loop van eeuwen over het
2149 II, 2, 3,62 | heeft uitgewerkt. ~Zeker, de mens moet, om een “goed
2150 II, 2, 3,62 | Tim. 1, 5) te hebben, naar de waarheid zoeken en overeenkomstig
2151 II, 2, 3,62 | Het geweten moet, zoals de apostel Paulus zegt, “door
2152 II, 2, 3,62 | apostel Paulus zegt, “door de heilige Geest verlicht”
2153 II, 2, 3,62 | vervalsen” maar moet “open de waarheid leren” (2 Kor.
2154 II, 2, 3,62 | vermaant dezelfde apostel de christenen met de woorden: “
2155 II, 2, 3,62 | apostel de christenen met de woorden: “Stemt uw gedrag
2156 II, 2, 3,62 | volmaakt” (Rom. 12, 20). ~De vermaning van Paulus spoort
2157 II, 2, 3,62 | aan tot waakzaamheid met de waarschuwende aanwijzing,
2158 II, 2, 3,62 | aanwijzing, dat zich in de oordelen van ons geweten
2159 II, 2, 3,62 | van ons geweten altijd ook de dwaling kan nestelen. Het
2160 II, 2, 3,62 | dwalen. Desalniettemin kan de dwaling van het geweten
2161 II, 2, 3,62 | zeggen een onkunde waarvan de mens zich niet bewust is
2162 II, 2, 3,62 | ons metterdaad op een van de objectieve zedelijke orde
2163 II, 2, 3,62 | goede te spreken, waarnaar de mens oprecht moet zoeken
2164 II, 2, 3,62(107) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
2165 II, 2, 3,62(107) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
2166 II, 2, 3,63 | 63. In elk geval berust de waardigheid van het geweten
2167 II, 2, 3,63 | van het geweten altijd op de waarheid: in het geval van
2168 II, 2, 3,63 | rechte geweten gaat het om de door de mens aanvaarde objectieve
2169 II, 2, 3,63 | geweten gaat het om de door de mens aanvaarde objectieve
2170 II, 2, 3,63 | geweten gaat het om dat, wat de mens zonder schuld subjectief
2171 II, 2, 3,63 | subjectief voor waar houdt. Aan de andere kant is het nooit
2172 II, 2, 3,63 | van het zedelijk goede met de “objectieve” waarheid, die
2173 II, 2, 3,63 | objectieve” waarheid, die de mens op grond van zijn bestemming
2174 II, 2, 3,63 | te verwisselen, noch om de zedelijke waarde van de
2175 II, 2, 3,63 | de zedelijke waarde van de met het ware en zuivere
2176 II, 2, 3,63 | oordeel begane kwaad kan de persoon die het begaat weliswaar
2177 II, 2, 3,63 | wanorde ten opzichte van de waarheid van het goede.
2178 II, 2, 3,63 | herkende goede niet tot de zedelijke rijping van de
2179 II, 2, 3,63 | de zedelijke rijping van de betreffende mens bij: het
2180 II, 2, 3,63 | moeten we nadenken over de psalm: “Wie merkt zijn eigen
2181 II, 2, 3,63 | dwaalt, dat wil zeggen “als de mens er geen moeite voor
2182 II, 2, 3,63 | gevolg van gewenning aan de zonde blind wordt”. 109
2183 II, 2, 3,63(108) | Vgl. H. Thomas van Aquino, De Veritate, q. 17, a. 4. ~
2184 II, 2, 3,63 | zonde blind wordt”. 109 Op de gevaren van de vervorming
2185 II, 2, 3,63 | Op de gevaren van de vervorming van het geweten
2186 II, 2, 3,63 | duisternis is, hoe groot moet dan de duisternis zijn!” (Mt. 6,
2187 II, 2, 3,63(109) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
2188 II, 2, 3,63(109) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
2189 II, 2, 3,64 | 64. In de boven aangehaalde woorden
2190 II, 2, 3,64 | van Jezus vinden we ook de oproep om het geweten te
2191 II, 2, 3,64 | Daarmee analoog moet men de oproep van de apostel verstaan,
2192 II, 2, 3,64 | analoog moet men de oproep van de apostel verstaan, om ons
2193 II, 2, 3,64 | werkelijkheid is het tot de Heer en tot de liefde bekeerde “
2194 II, 2, 3,64 | is het tot de Heer en tot de liefde bekeerde “hart” de
2195 II, 2, 3,64 | de liefde bekeerde “hart” de bron van de ware oordelen
2196 II, 2, 3,64 | bekeerde “hart” de bron van de ware oordelen van het geweten.
2197 II, 2, 3,64 | Rom. 12, 2), is weliswaar de kennis van de wet Gods in
2198 II, 2, 3,64 | weliswaar de kennis van de wet Gods in het algemeen
2199 II, 2, 3,64 | connaturaliteit” tussen de mens en het waarlijk goede
2200 II, 2, 3,64 | wortel en ontplooit zich in de deugdzame houdingen van
2201 II, 2, 3,64 | deugdzame houdingen van de mens zelf: in de wijsheid
2202 II, 2, 3,64 | houdingen van de mens zelf: in de wijsheid en de andere kardinale
2203 II, 2, 3,64 | zelf: in de wijsheid en de andere kardinale deugden
2204 II, 2, 3,64 | en, nog fundamenteler, in de goddelijke deugden van het
2205 II, 2, 3,64 | deugden van het geloof, de hoop en de liefde. in deze
2206 II, 2, 3,64 | van het geloof, de hoop en de liefde. in deze zin heeft
2207 II, 2, 3,64 | Jezus gezegd: “Wie echter de waarheid doet, komt tot
2208 II, 2, 3,64 | 21). ~Een grote hulp voor de gewetensvorming hebben de
2209 II, 2, 3,64 | de gewetensvorming hebben de christenen in de Kerk en
2210 II, 2, 3,64 | hebben de christenen in de Kerk en haar leergezag,
2211 II, 2, 3,64 | zoals het Concilie uitlegt: “De christenen moeten bij de
2212 II, 2, 3,64 | De christenen moeten bij de vorming van hun geweten
2213 II, 2, 3,64 | vorming van hun geweten de heilige en zekere leer van
2214 II, 2, 3,64 | heilige en zekere leer van de Kerk nauwlettend in acht
2215 II, 2, 3,64 | nauwlettend in acht nemen. Volgens de wil van Christus immers
2216 II, 2, 3,64 | wil van Christus immers is de Kerk lerares van de waarheid.
2217 II, 2, 3,64 | immers is de Kerk lerares van de waarheid. Haar taak bestaat
2218 II, 2, 3,64 | Haar taak bestaat erin de waarheid die Christus is
2219 II, 2, 3,64 | uiteen te zetten en tevens de beginselen van de zedelijke
2220 II, 2, 3,64 | tevens de beginselen van de zedelijke orde die uit de
2221 II, 2, 3,64 | de zedelijke orde die uit de natuur zelf van de mens
2222 II, 2, 3,64 | die uit de natuur zelf van de mens voortvloeien met haar
2223 II, 2, 3,64 | en te bevestigen”. 111 ~De autoriteit van de Kerk,
2224 II, 2, 3,64 | De autoriteit van de Kerk, die zich over morele
2225 II, 2, 3,64 | uitspreekt, doet dus aan de gewetensvrijheid van de
2226 II, 2, 3,64 | de gewetensvrijheid van de christenen generlei afbreuk:
2227 II, 2, 3,64 | afbreuk: niet alleen, omdat de vrijheid van het geweten
2228 II, 2, 3,64 | nooit vrijhei?” (los) van” de waarheid, maar altijd en
2229 II, 2, 3,64 | en alleen vrijheid “in” de waarheid is; maar ook omdat
2230 II, 2, 3,64 | zijn, maar het wel wijst op de waarheden, die het al moest
2231 II, 2, 3,64 | terwijl het die, uitgaande van de oorspronkelijke geloofsdaad,
2232 II, 2, 3,64 | tot ontplooiïng brengt. De Kerk stelt zich altijd alleen
2233 II, 2, 3,64 | uitgeleverd aan het bedrog van de mensen” (vgl. Eph. 4, 14),
2234 II, 2, 3,64 | en niet weg te raken van de waarheid over het goede
2235 II, 2, 3,64 | waarheid over het goede van de mens maar, speciaal in de
2236 II, 2, 3,64 | de mens maar, speciaal in de moeilijke vraagstukken,
2237 II, 2, 3,64 | vraagstukken, met zekerheid de waarheid te bereiken en
2238 II, 2, 3,64(111) | Vat. II, Verklaring over de geloofsvrijheid Dignitatis
2239 II, 3, 1 | Alleen, gebruik de vrijheid niet als voorwendsel
2240 II, 3, 1,65 | 65. De tegenwoordig bijzonder felle
2241 II, 3, 1,65 | felle belangstelling voor de vrijheid is voor veel vertegenwoordigers
2242 II, 3, 1,65 | veel vertegenwoordigers van de menswetenschappen en ook
2243 II, 3, 1,65 | menswetenschappen en ook de theologie aanleiding om
2244 II, 3, 1,65 | zichzelf en besluit over de vraag of men het eigen leven
2245 II, 3, 1,65 | eigen leven voor of tegen de waarheid, uiteindelijk voor
2246 II, 3, 1,65 | Met recht onderstreept men de eminente betekenis van enkele
2247 II, 3, 1,65 | doordat zij als het ware tot de bedding worden, waarin dan
2248 II, 3, 1,65 | radicaler herziening van de betrekking tussen persoon
2249 II, 3, 1,65 | dieper ligt en anders is dan de keuzevrijheid: zonder haar
2250 II, 3, 1,65 | in acht te nemen zouden de menselijke handelingen noch
2251 II, 3, 1,65 | Volgens deze auteurs zou de sleutelrol in het zedelijk
2252 II, 3, 1,65 | vrijheid, door middel waarvan de menselijke persoon over
2253 II, 3, 1,65 | en “athematische” wijze. De afzonderlijke handelingen
2254 II, 3, 1,65 | zich op transcendent niveau de vrijheid van de persoon
2255 II, 3, 1,65 | transcendent niveau de vrijheid van de persoon zou uiten), maar
2256 II, 3, 1,65 | zou uiten), maar het zijn de afzonderlijke bona (ook “
2257 II, 3, 1,65 | bona genoemd”). Maar naar de mening van enkele theologen
2258 II, 3, 1,65 | op grond van hun natuur, de vrijheid van de hele mens
2259 II, 3, 1,65 | natuur, de vrijheid van de hele mens kunnen bepalen,
2260 II, 3, 1,65 | kunnen bepalen, ook wanneer de mens alleen door hun verwerkelijking
2261 II, 3, 1,65 | tenslotte een onderscheid tussen de fundamentele optie en de
2262 II, 3, 1,65 | de fundamentele optie en de vrije keuze van concreet
2263 II, 3, 1,65 | uitdrukkelijk voorbehouden aan de transcendente dimensie van
2264 II, 3, 1,65 | transcendente dimensie van de fundamentele optie, terwijl
2265 II, 3, 1,65 | fundamentele optie, terwijl ze de keuze van afzonderlijke “
2266 II, 3, 1,65 | binnenwereldse” - dat wil zeggen de betrekkingen van de mens
2267 II, 3, 1,65 | zeggen de betrekkingen van de mens tot zichzelf, tot de
2268 II, 3, 1,65 | de mens tot zichzelf, tot de anderen en tot de dingen
2269 II, 3, 1,65 | zichzelf, tot de anderen en tot de dingen van de wereld betreffend -
2270 II, 3, 1,65 | anderen en tot de dingen van de wereld betreffend - gedragswijzen
2271 II, 3, 1,65 | tussen twee niveaus van de zedelijkheid af te tekenen:
2272 II, 3, 1,65 | zedelijkheid af te tekenen: de van de wil afhankelijk orde
2273 II, 3, 1,65 | zedelijkheid af te tekenen: de van de wil afhankelijk orde van
2274 II, 3, 1,65 | orde van goed en kwaad aan de ene, en de concrete gedragswijze
2275 II, 3, 1,65 | en kwaad aan de ene, en de concrete gedragswijze aan
2276 II, 3, 1,65 | concrete gedragswijze aan de andere kant, die pas na
2277 II, 3, 1,65 | technische afweging van de verhouding tussen “voormorele “
2278 II, 3, 1,65 | fysieke “ bona en mala, waarop de handeling feitelijk betrekking
2279 II, 3, 1,65 | natuurgebeuren en niet volgens de criteria die voor de menselijke
2280 II, 3, 1,65 | volgens de criteria die voor de menselijke handelingen gelden,
2281 II, 3, 1,65 | waar men toe komt, luidt: de in eigenlijke zin zedelijke
2282 II, 3, 1,65 | zedelijke hoedanigheid van de persoon hangt alleen van
2283 II, 3, 1,65 | persoon hangt alleen van de fundamentele optie af; welke
2284 II, 3, 1,66 | 66. Zonder twijfel erkent de christelijke zedenleer in
2285 II, 3, 1,66 | haar eigen bijbelse wortels de bijzondere betekenis van
2286 II, 3, 1,66 | leven kenmerkt en die met de vrijheid tegenover God radicaal
2287 II, 3, 1,66 | rekening houdt. Het gaat om de beslissing van het geloof,
2288 II, 3, 1,66 | beslissing van het geloof, om de gehoorzaamheid van het geloof (
2289 II, 3, 1,66 | vgl. Rom. 16, 26), waarbij de mens zich in zijn geheel
2290 II, 3, 1,66 | toevertrouwt, door zich “aan de zich openbarende God met
2291 II, 3, 1,66 | Dit geloof, dat in de liefde werkzaam is (vgl.
2292 II, 3, 1,66 | komt uit het midden van de mens, uit zijn “hart” (vgl.
2293 II, 3, 1,66 | geroepen, het goede voort de brengen in de werken (vgl.
2294 II, 3, 1,66 | goede voort de brengen in de werken (vgl. Mt. 12, 33-
2295 II, 3, 1,66 | 8, 5-8; Gal. 5, 22). In de Decaloog staat boven de
2296 II, 3, 1,66 | de Decaloog staat boven de afzonderlijke geboden de
2297 II, 3, 1,66 | de afzonderlijke geboden de fundamentele zin: “Ik ben
2298 II, 3, 1,66 | 20, 2), die doordat hij de veelvoudige en verschillende
2299 II, 3, 1,66 | oorspronkelijke betekenis inprent, aan de moraal van het Verbond het
2300 II, 3, 1,66 | eenheid en diepte verzekert. De fundamentele beslissing
2301 II, 3, 1,66 | 19, 3-8; Mich. 6, 8). Ook de moraal van het Nieuwe Verbond
2302 II, 3, 1,66 | Verbond wordt beheerst door de fundamentele oproep van
2303 II, 3, 1,66 | zo zegt Hij ook tegen de jongeman: “Wanneer je volmaakt
2304 II, 3, 1,66 | Op deze oproep antwoordt de leerling met een radicale
2305 II, 3, 1,66 | een radicale beslissing. De evangelische gelijkenissen
2306 II, 3, 1,66 | evangelische gelijkenissen van de schat in de akker en van
2307 II, 3, 1,66 | gelijkenissen van de schat in de akker en van de kostbare
2308 II, 3, 1,66 | schat in de akker en van de kostbare parel, waarvoor
2309 II, 3, 1,66 | onvoorwaardelijke karakter van de beslissing, die het Rijk
2310 II, 3, 1,66 | die het Rijk Gods vraagt. De radicaliteit van de beslissing
2311 II, 3, 1,66 | vraagt. De radicaliteit van de beslissing om Jezus na te
2312 II, 3, 1,66 | het redden (Mc. 8, 35). ~De oproep van Jezus “kom en
2313 II, 3, 1,66 | kom en volg Mij” betekent de grootst mogelijke lofprijzing
2314 II, 3, 1,66 | mogelijke lofprijzing van de vrijheid en bevestigt tegelijkertijd
2315 II, 3, 1,66 | bevestigt tegelijkertijd de waarheid en verplichting
2316 II, 3, 1,66 | soortgelijke hoogachting van de menselijke vrijheid ontmoeten
2317 II, 3, 1,66 | vrijheid ontmoeten we in de woorden van de H. Paulus: “
2318 II, 3, 1,66 | ontmoeten we in de woorden van de H. Paulus: “Jullie zijn
2319 II, 3, 1,66 | broeders” (Gal. 5, 13). Maar de apostel verbindt daaraan
2320 II, 3, 1,66 | vermaning: “Alleen, neemt de vrijheid niet tot voorwendsel
2321 II, 3, 1,66 | In deze vermaning klinken de woorden die eraan voorafgaan
2322 II, 3, 1,66 | niet opnieuw het juk van de knechtschap opleggen!” (
2323 II, 3, 1,66 | opleggen!” (Gal. 5, 1). De apostel Paulus roept ons
2324 II, 3, 1,66 | ons op tot waakzaamheid: de vrijheid wordt voortdurend
2325 II, 3, 1,66 | vrijheid wordt voortdurend door de knechtschap bedreigd. En
2326 II, 3, 1,66 | op een geloofsdaad - in de zin van een fundamentele
2327 II, 3, 1,66 | fundamentele optie - die, volgens de boven aangeduide tendensen,
2328 II, 3, 1,66 | aangeduide tendensen, van de keuze van de afzonderlijke
2329 II, 3, 1,66 | tendensen, van de keuze van de afzonderlijke daden gescheiden
2330 II, 3, 1,66(112) | Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei
2331 II, 3, 1,67 | dus in tegenstelling met de bijbelse leer, die de fundamentele
2332 II, 3, 1,67 | met de bijbelse leer, die de fundamentele optie als een
2333 II, 3, 1,67 | eigenlijke beslissing van de vrijheid verstaat en die
2334 II, 3, 1,67 | beslissing ten diepste met de concrete afzonderlijke handelingen
2335 II, 3, 1,67 | handelingen verbindt. Door de fundamentele beslissing
2336 II, 3, 1,67 | fundamentele beslissing is de mens in staat om, de goddelijke
2337 II, 3, 1,67 | is de mens in staat om, de goddelijke oproep volgend,
2338 II, 3, 1,67 | doel te richten en dit met de hulp van de genade na te
2339 II, 3, 1,67 | richten en dit met de hulp van de genade na te streven. Maar
2340 II, 3, 1,67 | wordt feitelijk steeds in de concrete keuze van bepaalde
2341 II, 3, 1,67 | handelingen gerealiseerd, waardoor de mens zich uit vrije beslissing
2342 II, 3, 1,67 | uit vrije beslissing naar de wil, de wijsheid en de wet
2343 II, 3, 1,67 | beslissing naar de wil, de wijsheid en de wet van God
2344 II, 3, 1,67 | naar de wil, de wijsheid en de wet van God richt. Er moet
2345 II, 3, 1,67 | vastgehouden worden, dat de zogenaamde fundamentele
2346 II, 3, 1,67 | algemene, met betrekking tot de concreet aangegane vastlegging
2347 II, 3, 1,67 | aangegane vastlegging van de vrijheid nog onbepaalde
2348 II, 3, 1,67 | verwerkelijkt. Juist daarom wordt de fundamentele optie precies
2349 II, 3, 1,67 | precies dan herroepen, wanneer de mens in een zedelijk ernstige
2350 II, 3, 1,67 | wijzende keuzen bindt. ~De fundamentele optie van de
2351 II, 3, 1,67 | De fundamentele optie van de concrete gedragswijzen te
2352 II, 3, 1,67 | betekent, in strijd te zijn met de wezenlijke integriteit of
2353 II, 3, 1,67 | wezenlijke integriteit of met de personele eenheid-van-lichaam-en-ziel
2354 II, 3, 1,67 | verstaan zonder uitdrukkelijk de mogelijkheden die zij actualiseert
2355 II, 3, 1,67 | actualiseert in acht te nemen en de concretiseringen waarin
2356 II, 3, 1,67 | komt, doet geen recht aan de rationele doelgerichtheid
2357 II, 3, 1,67 | is aan het handelen van de mens en aan elk van zijn
2358 II, 3, 1,67 | zijn vrije keuzen. Zeker is de zedelijke kwaliteit van
2359 II, 3, 1,67 | zedelijke kwaliteit van de menselijke handelingen niet
2360 II, 3, 1,67 | handelingen niet alleen uit de bedoeling, de fundamentele
2361 II, 3, 1,67 | alleen uit de bedoeling, de fundamentele oriëntering
2362 II, 3, 1,67 | fundamentele oriëntering of de fundamentele optie af te
2363 II, 3, 1,67 | te leiden - begrepen in de zin van een intentie zonder
2364 II, 3, 1,67 | een krachtige inzet voor de verschillende verplichtingen
2365 II, 3, 1,67 | van het zedelijk leven. De moraliteit kan niet beoordeeld
2366 II, 3, 1,67 | wanneer men afziet van de overeenstemming, resp. de
2367 II, 3, 1,67 | de overeenstemming, resp. de tegenspraak, van de gedachte
2368 II, 3, 1,67 | resp. de tegenspraak, van de gedachte keuze voor een
2369 II, 3, 1,67 | bepaalde handelwijze, met de waardigheid en de integrale
2370 II, 3, 1,67 | handelwijze, met de waardigheid en de integrale roeping van de
2371 II, 3, 1,67 | de integrale roeping van de menselijke persoon. Iedere
2372 II, 3, 1,67 | altijd een betrekking in van de vrije wil met die bona en
2373 II, 3, 1,67 | bona en mala zoals zij door de natuurwet als het te volgen
2374 II, 3, 1,67 | aangewezen. In het geval van de positief gebiedende zedelijke
2375 II, 3, 1,67 | steeds het gezonde verstand de opgave om vast te stellen,
2376 II, 3, 1,67 | verplichtingen in acht neemt. De negatief geformuleerde geboden
2377 II, 3, 1,67 | aanvaardbare ruimte toe voor de “creativiteit” van een of
2378 II, 3, 1,67 | tegengestelde bestemming. Is eenmaal de zedelijke soort van een
2379 II, 3, 1,67 | handelen alleen daarin, dat men de zedenwet gehoorzaamt en
2380 II, 3, 1,67 | zedenwet gehoorzaamt en de handeling die zij verbiedt
2381 II, 3, 1,68 | 68. Het is hier de plaats om een belangrijke
2382 II, 3, 1,68 | te voegen. Overeenkomstig de logica van de hierboven
2383 II, 3, 1,68 | Overeenkomstig de logica van de hierboven geschetste posities
2384 II, 3, 1,68 | geschetste posities zou de mens krachtens een fundamentele
2385 II, 3, 1,68 | blijven, onafhankelijk van de vraag of sommige van zijn
2386 II, 3, 1,68 | concrete handelingen met de specifiek daarop betrekking
2387 II, 3, 1,68 | aanvankelijke optie voor de liefde zou de mens zedelijk
2388 II, 3, 1,68 | optie voor de liefde zou de mens zedelijk goed kunnen
2389 II, 3, 1,68 | goed kunnen blijven, in de genade van God blijven en
2390 II, 3, 1,68 | tegenstelling zouden zijn met de door de Kerk voorgelegde
2391 II, 3, 1,68 | zouden zijn met de door de Kerk voorgelegde geboden
2392 II, 3, 1,68 | van God. ~Feitelijk gaat de mens niet alleen door de
2393 II, 3, 1,68 | de mens niet alleen door de ontrouw jegens die fundamentele
2394 II, 3, 1,68 | beledigt hij God, die hem de wet gegeven heeft, en maakt
2395 II, 3, 1,68 | maakt hij zich dus jegens de hele wet schuldig (vgl.
2396 II, 3, 1,68 | geloof blijft, verliest hij de “heiligmakende genade”,
2397 II, 3, 1,68 | heiligmakende genade”, de “liefde” en de “eeuwige
2398 II, 3, 1,68 | genade”, de “liefde” en de “eeuwige zaligheid”. 114 “
2399 II, 3, 1,68(113) | Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei
2400 II, 3, 1,68(113) | vgl. H. Congregatie voor de geloofsleer, verklaring
2401 II, 3, 1,68(113) | enkele vraagstukken van de seksuele ethiek Persona
2402 II, 3, 1,68 | eeuwige zaligheid”. 114 “De eenmaal ontvangen genade
2403 II, 3, 1,68 | eenmaal ontvangen genade van de rechtvaardiging - zo leert
2404 II, 3, 1,68 | Trente - kan niet alleen door de ontrouw, die de mens het
2405 II, 3, 1,68 | alleen door de ontrouw, die de mens het geloof zelf doet
2406 II, 3, 1,68(114) | Vgl. de postsynodale apostolische
2407 II, 3, 1,68(115) | Sess. VI, Decreet over de rechtvaardiging Cum hoc
2408 II, 3, 2,69 | 69. De overwegingen over de fundamentele
2409 II, 3, 2,69 | 69. De overwegingen over de fundamentele optie hebben,
2410 II, 3, 2,69 | herziening. Ze onderstrepen dat de oppositie tegen de wet van
2411 II, 3, 2,69 | onderstrepen dat de oppositie tegen de wet van God, die het verlies
2412 II, 3, 2,69 | God, die het verlies van de heiligmakende genade - en,
2413 II, 3, 2,69 | genade - en, in geval van de dood in een dergelijke staat
2414 II, 3, 2,69 | dergelijke staat van zonde, de eeuwige verdoemenis - veroorzaakt,
2415 II, 3, 2,69 | kan zijn van een daad die de persoon in haar totaliteit
2416 II, 3, 2,69 | zeggen precies een daad van de fundamentele optie. Volgens
2417 II, 3, 2,69 | Volgens deze theologen zou de doodzonde, die de mens van
2418 II, 3, 2,69 | theologen zou de doodzonde, die de mens van God scheidt, alleen
2419 II, 3, 2,69 | alleen plaatsvinden in de afwijzing van God, voltrokken
2420 II, 3, 2,69 | dat niet hetzelfde is als de keuze en niet in overdachte
2421 II, 3, 2,69 | doodzonden kan begaan, zoals de “materie” van zijn daden
2422 II, 3, 2,69 | vallen om aan te nemen, dat de mens in staat is om in korte
2423 II, 3, 2,69 | staat is om in korte tijd de gemeenschapsbanden met God
2424 II, 3, 2,69 | zijn - zo heet het - om de zwaarte van de zonde eerder
2425 II, 3, 2,69 | het - om de zwaarte van de zonde eerder te meten aan
2426 II, 3, 2,69 | zonde eerder te meten aan de graad waarin zij de vrijheid
2427 II, 3, 2,69 | aan de graad waarin zij de vrijheid van de handelende
2428 II, 3, 2,69 | waarin zij de vrijheid van de handelende persoon engageert,
2429 II, 3, 2,69 | persoon engageert, dan in de materie van de betreffende
2430 II, 3, 2,69 | engageert, dan in de materie van de betreffende handeling. ~
2431 II, 3, 2,70 | 70. De post-synodale Apostolische
2432 II, 3, 2,70 | paenitentia heeft het belang en de blijvende actualiteit van
2433 II, 3, 2,70 | dagelijkse zonden, overeenkomstig de traditie van de Kerk, beklemtoond.
2434 II, 3, 2,70 | overeenkomstig de traditie van de Kerk, beklemtoond. En de
2435 II, 3, 2,70 | de Kerk, beklemtoond. En de bisschoppensynode van 1983,
2436 II, 3, 2,70 | voortgekomen, “heeft niet alleen de leer van het Concilie van
2437 II, 3, 2,70 | Trente over het bestaan en de natuur van doodzonden en
2438 II, 3, 2,70 | toestemming begaan wordt”. 116 ~De uitspraak van het Concilie
2439 II, 3, 2,70 | Trente heeft niet alleen de “ernstige materie” van de
2440 II, 3, 2,70 | de “ernstige materie” van de doodzonde op het oog, maar
2441 II, 3, 2,70 | Overigens kent men zowel in de moraaltheologie als in de
2442 II, 3, 2,70 | de moraaltheologie als in de praktijk van de zielzorg
2443 II, 3, 2,70 | moraaltheologie als in de praktijk van de zielzorg gevallen, waarin
2444 II, 3, 2,70 | het volle bewustzijn of de weloverwogen toestemming
2445 II, 3, 2,70 | toestemming van hem die de daad volbracht, niet aanwezig
2446 II, 3, 2,70 | Evenzeer “moet men vermijden om de doodzonde te beperken tot
2447 II, 3, 2,70 | doodzonde te beperken tot de daad van een fundamentele
2448 II, 3, 2,70 | belediging van God of van de naaste of een impliciete
2449 II, 3, 2,70 | overdachte afwijzing van de liefde onder verstaat. “
2450 II, 3, 2,70 | van een doodzonde, wanneer de mens bewust en vrij om welke
2451 II, 3, 2,70 | afwijzing van Gods liefde voor de mensheid en voor de hele
2452 II, 3, 2,70 | voor de mensheid en voor de hele schepping: De mens
2453 II, 3, 2,70 | voor de hele schepping: De mens verwijdert zich zo
2454 II, 3, 2,70 | zich zo van God en verliest de liefde. De fundamentele
2455 II, 3, 2,70 | God en verliest de liefde. De fundamentele intentie kan
2456 II, 3, 2,70 | zouden kunnen hebben op de subjectieve schuld van de
2457 II, 3, 2,70 | de subjectieve schuld van de zondaar. Op grond van een
2458 II, 3, 2,70 | categorie, zoals precies die van de “optio fundamentalis”, waar
2459 II, 3, 2,70 | dat ze op objectief niveau de traditionele opvatting van
2460 II, 3, 2,70 | in twijfel trekt”. 117 ~De ontkoppeling van de fundamentele
2461 II, 3, 2,70 | De ontkoppeling van de fundamentele optie en de
2462 II, 3, 2,70 | de fundamentele optie en de weloverwogen keuze, die
2463 II, 3, 2,70 | bepaalde, in zichzelf of door de omstandigheden ongeordende
2464 II, 3, 2,70 | gedragswijzen, hangt dus samen met de miskenning van de katholieke
2465 II, 3, 2,70 | samen met de miskenning van de katholieke leer over de
2466 II, 3, 2,70 | de katholieke leer over de doodzonde: “Met de hele
2467 II, 3, 2,70 | over de doodzonde: “Met de hele traditie van de Kerk
2468 II, 3, 2,70 | Met de hele traditie van de Kerk noemen wij die daad
2469 II, 3, 2,70 | wet alsook het verbond van de liefde, dat Hij hem aanbiedt,
2470 II, 3, 2,70 | afwijst, doordat hij er de voorkeur aan geeft, zich
2471 II, 3, 2,70 | die in tegenspraak is met de goddelijke wil (conversio
2472 II, 3, 2,70 | manier gebeuren, zoals bij de zonden van afgodenverering,
2473 II, 3, 2,70 | ongehoorzaamheid tegenover de geboden van God in een ernstige
2474 II, 4 | IV De zedelijke handeling~
2475 II, 4, 1,71 | 71. De relatie tussen de vrijheid
2476 II, 4, 1,71 | 71. De relatie tussen de vrijheid van de mens en
2477 II, 4, 1,71 | relatie tussen de vrijheid van de mens en de wet van God,
2478 II, 4, 1,71 | vrijheid van de mens en de wet van God, die haar diepste
2479 II, 4, 1,71 | en verwerkelijkt zich in de menselijke handelingen.
2480 II, 4, 1,71 | handelingen vervolmaakt de mens zich als mens, als
2481 II, 4, 1,71 | omdat zij het goedzijn of de slechtheid van de mens die
2482 II, 4, 1,71 | goedzijn of de slechtheid van de mens die die handelingen
2483 II, 4, 1,71(119) | Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze
2484 II, 4, 1,71(119) | constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium
2485 II, 4, 1,71 | het uiterlijke gedrag van de mens, maar als vrije keuzen
2486 II, 4, 1,71 | kwalificeren zij in moreel opzicht de persoon zelf, die ze voltrekt,
2487 II, 4, 1,71 | geestelijk diepteprofiel, zoals de H. Gregorius van Nyssa indrukwekkend
2488 II, 4, 1,71 | of ten kwade steeds van de ene toestand in een andere
2489 II, 4, 1,71 | onophoudelijk geboren worden.. Maar de geboorte volgt hier niet
2490 II, 4, 1,71 | willen, en ons met onze keuze de vorm geven, die wij willen”. 121 ~
2491 II, 4, 1,71(121) | Gregorius van Nyssa, De vita Moysis, II, 2-3: PG
2492 II, 4, 1,72 | 72. De zedelijkheid van de handelingen
2493 II, 4, 1,72 | 72. De zedelijkheid van de handelingen wordt bepaald
2494 II, 4, 1,72 | wordt bepaald op grond van de relatie van de vrijheid
2495 II, 4, 1,72 | grond van de relatie van de vrijheid van de mens tot
2496 II, 4, 1,72 | relatie van de vrijheid van de mens tot het waarlijk goede.
2497 II, 4, 1,72 | natuurlijke verstand van de mens gekend (vandaar de
2498 II, 4, 1,72 | de mens gekend (vandaar de naam “natuurwet”) alsook -
2499 II, 4, 1,72 | en volmaakte wijze - door de bovennatuurlijke openbaring
2500 II, 4, 1,72 | is zedelijk goed, wanneer de uit de vrijheid voortkomende
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4141 |