Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 3,6 | Hij antwoordde: Wat vraagt je Mij naar het goede? Slechts
2 I, 0, 3,6 | één is “de Goede”. Wanneer je echter het leven wilt bereiken,
3 I, 0, 3,6 | Welke? Jezus antwoordde: Je zult niet doden, je zult
4 I, 0, 3,6 | antwoordde: Je zult niet doden, je zult niet echtbreken, je
5 I, 0, 3,6 | je zult niet echtbreken, je zult niet stelen, je zult
6 I, 0, 3,6 | echtbreken, je zult niet stelen, je zult geen vals getuigenis
7 I, 0, 3,6 | getuigenis afleggen: eer je vader en je moeder! En:
8 I, 0, 3,6 | afleggen: eer je vader en je moeder! En: Je zult je naaste
9 I, 0, 3,6 | vader en je moeder! En: Je zult je naaste liefhebben
10 I, 0, 3,6 | en je moeder! En: Je zult je naaste liefhebben als jezelf.
11 I, 0, 3,6 | nog? Jezus antwoordde: Als je volmaakt wilt zijn, ga dan,
12 I, 0, 3,6 | wilt zijn, ga dan, verkoop je bezit en geeft het geld
13 I, 0, 3,6 | geld aan de armen; zo zul je een blijvende schat in de
14 I, 0, 5,9 | Jezus zegt: “Wat vraag je Mij naar het goede? Slechts
15 I, 0, 5,9 | een is “de Goede”. Wanneer je echter het leven wilt bereiken,
16 I, 0, 5,9 | vraag aldus: “Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed
17 I, 0, 5,10 | dus jezelf, schone ziel: je bent het beeld van God -
18 I, 0, 5,10 | Ambrosius. Ken jezelf, o mens: je bent de afstraling van God (
19 I, 0, 5,10 | 7). Hoor, op welke wijze je zijn afstraling bent. De
20 I, 0, 5,10 | mens, herken, hoe groot je bent, en waak over jezelf..”. 17 ~
21 I, 0, 6 | Wanneer je echter het leven wilt bereiken,
22 I, 0, 6,12 | daarom de jongeman: “Wanneer je echter het leven wilt bereiken,
23 I, 0, 6,13 | naaste; “Jezus antwoordde: Je zult niet doden, je zult
24 I, 0, 6,13 | antwoordde: Je zult niet doden, je zult niet echtscheiden,
25 I, 0, 6,13 | zult niet echtscheiden, je zult niet stelen, je zult
26 I, 0, 6,13 | echtscheiden, je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen,
27 I, 0, 6,13 | niet vals getuigen, eer je vader en je moeder! En:
28 I, 0, 6,13 | getuigen, eer je vader en je moeder! En: Je zult je naaste
29 I, 0, 6,13 | vader en je moeder! En: Je zult je naaste liefhebben
30 I, 0, 6,13 | en je moeder! En: Je zult je naaste liefhebben als jezelf” (
31 I, 0, 6,13 | zijn bona te garanderen. “Je zult niet doden, je zult
32 I, 0, 6,13 | garanderen. “Je zult niet doden, je zult niet echtbreken, je
33 I, 0, 6,13 | je zult niet echtbreken, je zult niet stelen, je zult
34 I, 0, 6,13 | echtbreken, je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen”,
35 I, 0, 7,16 | volmaaktheid in te slaan: “Wanneer je volmaakt wilt zijn, ga dan,
36 I, 0, 7,16 | wilt zijn, ga dan, verkoop je bezit en geef het geld aan
37 I, 0, 7,16 | geld aan de armen; zo zul je een blijvende schat in de
38 I, 0, 7,17 | Jezus gegeven werd: “Als je het leven wilt bereiken,
39 I, 0, 7,17 | menselijke vrijheid nodig: “Als je wilt”, en het goddelijke
40 I, 0, 7,17 | van een aanbod: “Wanneer je.. wilt”. Het woord van Jezus
41 I, 0, 7,18 | De oproep: “Ga, verkoop je bezit en geef het geld aan
42 I, 0, 7,18 | met de belofte: “zo zul je een blijvende schat in de
43 I, 0, 9,23 | in Jezus Christus heeft je vrijgemaakt van de wet van
44 II, 1, 1 | kennis van goed en kwaad mag je niet eten” (Gen. 2, 17)~
45 II, 1, 1,35 | alle bomen van de tuin mag je eten, maar van de boom van
46 II, 1, 1,35 | kennis van goed en kwaad mag je niet eten; want als je daarvan
47 II, 1, 1,35 | mag je niet eten; want als je daarvan eet, zul je sterven” (
48 II, 1, 1,35 | als je daarvan eet, zul je sterven” (Gen. 2, 16-17). ~
49 II, 1, 2,40 | zult ge niet eten; want als je daarvan eet, zul je sterven” (
50 II, 1, 2,40 | als je daarvan eet, zul je sterven” (Gen. 2, 17). ~
51 II, 1, 5,52 | van deze verboden: “Als je het eeuwige leven wilt bereiken,
52 II, 1, 5,52 | onderhoudt dan de geboden!.. Je zult niet doden, je zult
53 II, 1, 5,52 | geboden!.. Je zult niet doden, je zult niet echtbreken, je
54 II, 1, 5,52 | je zult niet echtbreken, je zult niet stelen, je zult
55 II, 1, 5,52 | echtbreken, je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen” (
56 II, 2, 3,63 | het oog gezond is, dan zal je lichaam helder zijn. Maar
57 II, 2, 3,63 | helder zijn. Maar wanneer je oog ziek is, dan zal je
58 II, 2, 3,63 | je oog ziek is, dan zal je hele lichaam duister zijn.
59 II, 3, 1,66 | tegen de jongeman: “Wanneer je volmaakt wilt zijn,.. kom
60 II, 4, 1,72 | naar de zaligheid: “Wanneer je het Leven wilt bereiken,
61 II, 4, 1,73 | rijke jongeling: “Wanneer je het eeuwig leven wilt bereiken,
62 III, 0, 4,87| oplegt.. De liefde maakt je tot knecht (dienaar) zoals
63 III, 0, 4,87| dienaar) zoals de waarheid je vrij gemaakt heeft.. Je
64 III, 0, 4,87| je vrij gemaakt heeft.. Je bent tegelijk dienaar en
65 III, 0, 4,87| en vrij: Dienaar, omdat je ertoe geworden bent, vrij,
66 III, 0, 4,87| geworden bent, vrij, omdat God, je Schepper van je houdt; ja
67 III, 0, 4,87| omdat God, je Schepper van je houdt; ja vrij ook, omdat
68 III, 0, 4,87| ja vrij ook, omdat het je gegeven is, van je Schepper
69 III, 0, 4,87| omdat het je gegeven is, van je Schepper te houden.. Je
70 III, 0, 4,87| je Schepper te houden.. Je bent dienaar van de Heer
71 III, 0, 4,87| bent dienaar van de Heer en je bent bevrijd door de Heer.
72 III, 0, 4,87| Zoek niet een vrijheid die je weg brengt van het huis
73 III, 0, 4,87| brengt van het huis van je Bevrijder”. 140 ~Op deze
|