Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 4,8 | Daarom moet “de mens die zichzelf ten diepste wil begrijpen -
2 I, 0, 4,8 | binnengaan; hij moet om zichzelf te vinden, zich de hele
3 I, 0, 4,8 | diepe verwondering over zichzelf”. 16 ~Als wij dus binnendringen
4 I, 0, 6,13 | is, dat God omwille van zichzelf gewild heeft”. 21 De verschillende
5 I, 0, 6,15 | het totale wegschenken van zichzelf in praktijk brengt: Hijzelf
6 I, 0, 8,19 | van het eigen bezit en van zichzelf afstand heeft gedaan. Precies
7 I, 0, 8,20 | leerling wil zijn, die moet zichzelf verloochenen, hij neme zijn
8 II, 0, 12,31 | cultuur beschouwd. Deze op zichzelf authentieke waarneming heeft
9 II, 0, 12,32 | authenticiteit, “overeenstemming met zichzelf” zodat men tot een radicaal
10 II, 1, 1,36 | gedragingen: tegenover zichzelf, tegenover de anderen en
11 II, 1, 1,36 | die de mens autonoom aan zichzelf gaf en die haar bron uitsluitend
12 II, 1, 2,38 | alles doet: hij regeert zichzelf naar eigen believen autocratisch.
13 II, 1, 2,39 | betekent, persoonlijk in zichzelf deze volmaaktheid opbouwen.
14 II, 1, 2,39 | en verstevigt de mens in zichzelf de gelijkenis met God, wanneer
15 II, 1, 3,43 | voorzienigheid door voor zichzelf en voor de anderen te voorzien;
16 II, 1, 4,46 | dat men de vrijheid door zichzelf definieert en dat men haar
17 II, 1, 4,46 | natuur hebben; hij zou op zichzelf beschouwd zijn eigen bestaansproject
18 II, 1, 4,48 | het lichaam, helemaal aan zichzelf overgedragen en juist in
19 II, 1, 4,48 | menselijke persoon - die door zichzelf bevestigd moet worden -begrijpt
20 II, 1, 4,50 | zich steeds omwille van zichzelf moet doen gelden: terwijl
21 II, 1, 5,52 | niemand en vooral niet in zichzelf de persoonlijke, aan allen
22 II, 2, 1,54 | de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan
23 II, 2, 2,57 | de wet niet hebben, uit zichzelf doen wat de wet verlangt,
24 II, 2, 2,57 | de wet verlangt, zijn zij zichzelf tot wet, al bezitten zij
25 II, 2, 2,58 | dialoog van de mens met zichzelf zal men nooit ten volle
26 II, 2, 2,58 | zegt, beveelt het niet uit zichzelf, maar als boodschap die
27 II, 3, 1,65 | keuze, ook oordeel over zichzelf en besluit over de vraag
28 II, 3, 1,65 | menselijke persoon over zichzelf totaal beslist, en dit niet
29 II, 3, 1,65 | betrekkingen van de mens tot zichzelf, tot de anderen en tot de
30 II, 3, 2,70 | laten, voor bepaalde, in zichzelf of door de omstandigheden
31 II, 3, 2,70 | voorkeur aan geeft, zich in zichzelf te keren of in een of andere
32 II, 4, 1,71 | blijven nooit identiek met zichzelf, maar gaan door een voortdurend
33 II, 4, 1,73 | aan deze handelwijzen uit zichzelf de eigenschap toekomt, op
34 II, 4, 2,76 | de naaste te beminnen als zichzelf (vgl. Rom. 13, 8-10), zwakt
35 II, 4, 2,77 | naar haar soort” of “in zichzelf” zedelijk goed of slecht,
36 II, 4, 3 | Het “in zichzelf slechte”: Men mag geen kwaad
37 II, 4, 3,80 | worden: Ze zijn altijd en op zichzelf reeds slecht, dat wil zeggen
38 II, 4, 3,80 | handelingen zijn die door zichzelf en in zichzelf, onafhankelijk
39 II, 4, 3,80 | die door zichzelf en in zichzelf, onafhankelijk van de omstandigheden,
40 II, 4, 3,80 | Schepper”. 132 ~Over de in zichzelf slechte handelingen en met
41 II, 4, 3,81 | Kerk het bestaan van “in zichzelf slechte” handelingen leert,
42 II, 4, 3,81 | 10). ~Wanneer de daden in zichzelf slecht zijn, dan kunnen
43 II, 4, 3,81 | slechte handelingen, die op zichzelf en in zichzelf niet af te
44 II, 4, 3,81 | handelingen, die op zichzelf en in zichzelf niet af te stemmen zijn
45 II, 4, 3,81 | de handelingen die “van zichzelf” zonden zijn (cum iam opera
46 II, 4, 3,81 | bedoelingen nooit een reeds in zichzelf of door zijn object zedeloze
47 II, 4, 3,83 | naar het bestaan van in zichzelf slechte handelingen, concentreert
48 II, 4, 3,83 | handelingen zijn, die in zichzelf al slecht zijn, blijft zij
49 III, 0, 4,86 | onvoorwaardelijke uitgangspunt niet in zichzelf, maar in het bestaan, waar
50 III, 0, 4,86 | mensen, in zoverre ze buiten zichzelf treedt, om de andere te
51 III, 0, 4,86 | tot absoluut principe van zichzelf op te werpen. “Dat gij gelijk
52 III, 0, 5,89 | vrijheid die zich in het zichzelf geven openbaart en leeft.
53 III, 0, 5,89 | Tot de totale gave van zichzelf, zoals Jezus het gedaan
54 III, 0, 5,89 | zijn moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en elke
55 III, 0, 6,92 | ontmaskert elke poging, een op zichzelf slechte handeling, al is
56 III, 0, 7,95 | zedelijke geboden die op zichzelf staande slechte handelingen
57 III, 0, 7,96 | zedelijke normen die het in zichzelf slechte verbieden, zijn
58 III, 0, 9,103 | de Kerk geleerde norm op zichzelf slechts een “ideaal” zou
59 III, 0, 9,104 | farizeeër echter rechtvaardigt zichzelf, doordat hij misschien voor
60 III, 0, 9,105 | zedelijke krachten van de aan zichzelf overgelaten mens - het verlangen
61 III, 0, 11,110 | handelingen uit te spreken die in zichzelf met de eisen van het geloof
62 III, 0, 12,117 | eenmaal, zoals de apostel over zichzelf zegt, gezonden, “het evangelie
63 Slot, 0, 12,119| de christelijke moraal op zichzelf te moeilijk is, slechts
64 Slot, 0, 12,120| het eigen leven is. Met zichzelf te geven treedt Maria volledig
|