Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,3 | toe: “Evenmin weigert de goddelijke Voorzienigheid de onmisbare
2 Inl, 0, 1,3 | inspannen om, niet zonder de goddelijke genade, tot een leven in
3 Inl, 0, 2,5(12) | Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum,
4 I, 0, 5,11 | van een deelname aan het goddelijke goedzijn, dat zich in Jezus
5 I, 0, 7,17 | nodig: “Als je wilt”, en het goddelijke geschenk van de genade: “
6 I, 0, 7,17 | betrekking van de vrijheid tot de goddelijke wet. De vrijheid van de
7 I, 0, 10,26 | over het doorgeven van de goddelijke gaven door de sacramenten
8 I, 0, 10,27(39) | Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum,
9 I, 0, 10,27 | gelovige uitdrukking van de goddelijke wijsheid en van de goddelijke
10 I, 0, 10,27 | goddelijke wijsheid en van de goddelijke wil. ~Binnen de overlevering
11 II, 0, 11,28(43) | Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum,
12 II, 0, 11,29 | een wetenschap die de goddelijke openbaring aanvaardt en
13 II, 0, 11,29(48) | Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum,
14 II, 1, 1,36 | menselijke vrijheid tegenover de goddelijke wet plaatsen, noch het bestaan
15 II, 1, 1,36 | verstand afhankelijk is van de goddelijke wijsheid en dat - in de
16 II, 1, 1,36 | de gevallen natuur - de goddelijke openbaring noodzakelijk
17 II, 1, 1,37 | blijvende morele inhoud in de goddelijke openbaring te loochenen:
18 II, 1, 2,38 | diepte van de deelname aan de goddelijke heerschappij, waartoe de
19 II, 1, 2,40 | die niets anders dan de goddelijke Wijsheid is. 69 Aan het
20 II, 1, 2,40 | natuurlijke verstand, dat uit de goddelijke Wijsheid voortkomt, is zij
21 II, 1, 2,40 | verstand aan de wijsheid van de goddelijke Schepper en Wetgever loochent
22 II, 1, 2,41 | zijn, tegengesteld aan de goddelijke wijsheid en aan de waardigheid
23 II, 1, 2,41 | natuurlijke verstand en van de goddelijke openbaring, die hem de eisen
24 II, 1, 2,41 | moet als uitdrukking van de goddelijke wijsheid begrepen worden:
25 II, 1, 3,42 | is dan een afdruk van het goddelijke licht in ons”. 76 Daaruit
26 II, 1, 3,43 | van het menselijk leven de goddelijke, eeuwige, objectieve en
27 II, 1, 3,43 | de zachte leiding van de goddelijke voorzienigheid de onveranderlijke
28 II, 1, 3,43 | haar met het “plan van de goddelijke wijsheid, die alles beweegt
29 II, 1, 3,43 | wijze onderworpen aan de goddelijke voorzienigheid, omdat het
30 II, 1, 3,44 | hogere intellect” van de goddelijke Wetgever: “Maar dit voorschrift
31 II, 1, 3,44 | het bijzonder het door de goddelijke openbaring en door het geloof
32 II, 1, 5,52 | dezelfde roeping en dezelfde goddelijke bestemming” 95 geschapen
33 II, 1, 5,52(94) | werkelijkheid stellen de goddelijke openbaring en ook, op eigen
34 II, 2, 2,60 | waarheid wordt door de “goddelijke wet”, de universele en objectieve
35 II, 2, 3,64 | nog fundamenteler, in de goddelijke deugden van het geloof,
36 II, 3, 1,66(112)| Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum,
37 II, 3, 1,67 | de mens in staat om, de goddelijke oproep volgend, zijn leven
38 II, 3, 1,68(113)| Dogmatische constitutie over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum,
39 II, 3, 2,70 | in tegenspraak is met de goddelijke wil (conversio ad creaturam -
40 II, 4, 1,72 | God (dan noemt men het “goddelijke wet”). Het handelen is zedelijk
41 II, 4, 1,72 | door het opvolgen van de goddelijke geboden, die het menselijk
42 II, 4, 1,73 | leven de trekken van zijn goddelijke natuur in ons tot schittering
43 II, 4, 1,73(123)| roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden,
44 II, 4, 2,76 | tegen de geboden van de goddelijke en van de natuurwet, als
45 II, 4, 3,83 | gehoorzaamheid jegens de goddelijke wet, die in het gebod van
46 III, 0, 4,86 | heeft door deelname aan het goddelijke leven zelf met Hem vriendschap
47 III, 0, 5,89 | en het onderhouden van de goddelijke geboden. Zoals de evangelist
48 III, 0, 6,91 | rechtvaardig is dat te doen wat de goddelijke wet als slecht verklaart,
49 III, 0, 6,93 | verlangen, met het smeken om goddelijke genade in het gebed tot
50 III, 0, 6,94 | basis van de kiem van de goddelijke logos, die in het hele mensengeslacht
51 III, 0, 9,103 | 103. Met hulp van de goddelijke genade en door de medewerking
52 III, 0, 9,103 | eigenschappen; en toch heeft zij op goddelijke wijze de vroeger belastende
53 III, 0, 11,111 | de heilsgemeenschap op de goddelijke oproep moet geven. Op deze
54 III, 0, 11,112 | hart en zijn roeping tot goddelijke liefde. ~Terwijl de menswetenschappen
55 III, 0, 11,112 | tegen de wanhoop, dat ze de goddelijke wet niet kunnen kennen en
56 III, 0, 11,113 | vertrouwen richten op de goddelijke genade, op te voeden. ~Ook
57 Slot, 0, 12,120 | moeder, die voor ons de goddelijke barmhartigheid verkrijgt. ~
|