1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2377
Chapter, Thema, Paragraph, Number
1001 II, 1, 5,51 | af -.. tenzij in het boek van dat Licht, dat Waarheid
1002 II, 1, 5,51 | gaat zij over in het hart van de mens, die de gerechtigheid
1003 II, 1, 5,51 | indrukt zoals de voorstelling van de ring zich indrukt in
1004 II, 1, 5,51 | geschreven in de verstandsnatuur van de menselijke persoon, is
1005 II, 1, 5,51 | doorgeven en het instandhouden van het menselijk leven waken,
1006 II, 1, 5,51 | leven waken, de rijkdommen van de waarneembare wereld koesteren
1007 II, 1, 5,51 | ingebracht tussen de vrijheid van de individuen en de aan
1008 II, 1, 5,51 | versluiert de ervaring van de universaliteit van de
1009 II, 1, 5,51 | ervaring van de universaliteit van de natuurwet door het verstand.
1010 II, 1, 5,51 | natuurwet de waardigheid van de menselijke persoon tot
1011 II, 1, 5,51 | universaliteit laat de uniciteit van de mensen niet buiten beschouwing,
1012 II, 1, 5,51 | en de onherhaalbaarheid van iedere afzonderlijke menselijke
1013 II, 1, 5,51 | integendeel fundamenteel ieder van haar vrije handelingen die
1014 II, 1, 5,51 | handelingen die getuigen van de universaliteit van het
1015 II, 1, 5,51 | getuigen van de universaliteit van het ware goede. Doordat
1016 II, 1, 5,51 | handelingen de ware gemeenschap van de personen op en verwerkelijken
1017 II, 1, 5,51 | verwerkelijken met de genade van God de liefde, “de band
1018 II, 1, 5,51 | daar ook maar onkundig van zijn, dan kwetsen onze handelingen
1019 II, 1, 5,51 | handelingen de gemeenschap van de personen tot schade van
1020 II, 1, 5,51 | van de personen tot schade van ieder individueel. ~
1021 II, 1, 5,51(93) | Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa theologiae,
1022 II, 1, 5,52 | gemeenschappelijke goed alle mensen van alle tijdperken der geschiedenis,
1023 II, 1, 5,52(94) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1024 II, 1, 5,52(94) | eigen terrein, de wijheid van de natuurlijke rede, daar
1025 II, 1, 5,52(94) | daar zij de echte behoeften van het menselijk wezen betreffen,
1026 II, 1, 5,52(94) | in de bepalende elementen van de natuur van de mens geworteld
1027 II, 1, 5,52(94) | elementen van de natuur van de mens geworteld zijn en
1028 II, 1, 5,52 | beantwoorden aan inzichten van het praktische verstand
1029 II, 1, 5,52 | worden door het oordeel van het geweten toegepast op
1030 II, 1, 5,52 | maakt het zich deze waarheid van zijn zijn tot iets eigens.
1031 II, 1, 5,52 | eigens. De negatieve geboden van de natuurwet zijn algemeen
1032 II, 1, 5,52 | uitzondering, omdat de keuze van een dergelijke gedragswijze
1033 II, 1, 5,52 | geen geval met de goedheid van de wil der handelende persoon,
1034 II, 1, 5,52 | veeleer de volgende: het gebod van de Gods- en van de naastenliefde
1035 II, 1, 5,52 | het gebod van de Gods- en van de naastenliefde heeft in
1036 II, 1, 5,52 | bepaalde situatie moet doen, af van de omstandigheden, die niet
1037 II, 1, 5,52 | omstandigheden, die niet alle van te voren al voorzien kunnen
1038 II, 1, 5,52 | zeggen met de waardigheid van de mens overeenkomende -
1039 II, 1, 5,52 | zelf de onvermijdelijkheid van deze verboden: “Als je het
1040 II, 1, 5,52(95) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1041 II, 1, 5,53 | 53. De grote gevoeligheid van de tegenwoordige mens voor
1042 II, 1, 5,53 | aan de onveranderlijkheid van de natuurwet en daarmee
1043 II, 1, 5,53 | daarmee aan het bestaan van “objectieve normen van zedelijkheid” 96
1044 II, 1, 5,53 | bestaan van “objectieve normen van zedelijkheid” 96 te twijfelen,
1045 II, 1, 5,53 | twijfelen, die voor alle mensen van vandaag en van de toekomst
1046 II, 1, 5,53 | alle mensen van vandaag en van de toekomst gelden, zoals
1047 II, 1, 5,53 | zoals ze reeds voor die van het verleden gegolden hebben:
1048 II, 1, 5,53 | eigenlijk wel mogelijk, van bepaalde verstandige bepalingen,
1049 II, 1, 5,53 | verleden, zonder kennis van de latere vooruitgang van
1050 II, 1, 5,53 | van de latere vooruitgang van de mensheid, vastgelegd
1051 II, 1, 5,53 | mens zich in de cultuur van het moment ook niet helemaal
1052 II, 1, 5,53 | bewijst de ontwikkeling van de cultuur zelf, dat er
1053 II, 1, 5,53 | iets” is nu juist de natuur van de mens: zij precies is
1054 II, 1, 5,53 | zij precies is de maat van de cultuur en de voorwaarde,
1055 II, 1, 5,53 | niet wordt tot de gevangene van een van zijn culturen, maar
1056 II, 1, 5,53 | tot de gevangene van een van zijn culturen, maar dat
1057 II, 1, 5,53 | overeenstemming met de diepe waarheid van zijn wezen te leven. Wie
1058 II, 1, 5,53 | bijzonder en blijvende elementen van de mens, die ook met zijn
1059 II, 1, 5,53 | oorspronkelijke zin en de rol van enkele zedelijke normen
1060 II, 1, 5,53 | basiselementen en in haar dynamisme van Gods- en naastenliefde voorgoed
1061 II, 1, 5,53 | historische actualiteit van deze normen onophoudelijk
1062 II, 1, 5,53 | te leggen. Deze waarheid van de zedenwet ontvouwt zich -
1063 II, 1, 5,53 | ontvouwt zich - zoals die van het geloofsgoed (depositum
1064 II, 1, 5,53 | normen, die de uitdrukking van deze waarheid zijn, blijven
1065 II, 1, 5,53 | zijn, blijven wezenlijk van kracht, moeten echter door
1066 II, 1, 5,53 | echter door het leergezag van de Kerk naar de historische
1067 II, 1, 5,53 | historische omstandigheden van het ogenblik “eodem sensu
1068 II, 1, 5,53(98) | Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae
1069 II, 1, 5,53(98) | inhoudelijk bepaalde karakter van de zedelijke normen ook
1070 II, 1, 5,53(98) | normen ook binnen het gebied van de nieuwe wet hierop, dat
1071 II, 1, 5,53 | en bepaald; de beslissing van het leergezag wordt voorbereid
1072 II, 1, 5,53 | formulering, eigen aan het denken van de gelovigen en het theologische
1073 II, 1, 5,53(100) | De ontwikkeling van de zedenleer van de Kerk
1074 II, 1, 5,53(100) | ontwikkeling van de zedenleer van de Kerk is gelijk aan die
1075 II, 1, 5,53(100) | de Kerk is gelijk aan die van de geloofsleer: vgl. Vat.
1076 II, 1, 5,53(100) | Johannes XXIII bij de opening van het Tweede Vaticaans Concilie (
1077 II, 1, 5,53(100) | aangepast. De substantie zelf van het geloof of de waarheden
1078 II, 1, 5,53(100) | het geloof of de waarheden van onze eerbiedwaardige leer
1079 II, 1, 5,53(100) | onderscheiden te worden van de wijze waarop zij geformuleerd
1080 II, 2, 1 | Het heiligdom van de mens~
1081 II, 2, 1,54 | betrekking tussen de vrijheid van de mens en de wet van God
1082 II, 2, 1,54 | vrijheid van de mens en de wet van God heeft haar levende zetel
1083 II, 2, 1,54 | levende zetel in het “hart” van de menselijke persoon, dat
1084 II, 2, 1,54 | geweten: “In het diepst van zijn geweten ontdekt de
1085 II, 2, 1,54 | moment doorklinkt in de oren van zijn hart: doe dit, vermijd
1086 II, 2, 1,54 | tegenover elkaar stellen en van elkaar scheiden en die vrijheid
1087 II, 2, 1,54 | verheerlijken, tot een opvatting van het zedelijk geweten als “
1088 II, 2, 1,54 | die zich geheel verwijdert van de overgeleverde positie
1089 II, 2, 1,54 | de overgeleverde positie van de Kerk en haar leergezag. ~
1090 II, 2, 1,54(101) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1091 II, 2, 1,55 | 55. Naar de mening van verschillende theologen
1092 II, 2, 1,55 | het verleden, de functie van het geweten enkel tot de
1093 II, 2, 1,55 | enkel tot de toepassing van zedelijke normen op bepaalde
1094 II, 2, 1,55 | normen op bepaalde gevallen van het persoonlijk leven beperkt
1095 II, 2, 1,55 | onherhaalbare bijzonderheid van alle afzonderlijke concrete
1096 II, 2, 1,55 | afzonderlijke concrete daden van de personen in hun gezamenlijkheid
1097 II, 2, 1,55 | bij een juiste inschatting van de situatie behulpzaam kunnen
1098 II, 2, 1,55 | maar niet in de plaats van de personen kunnen treden
1099 II, 2, 1,55 | traditionele interpretatie van de menselijke natuur en
1100 II, 2, 1,55 | criterium zijn voor de oordelen van het geweten, als wel een
1101 II, 2, 1,55 | complexiteit die het verschijnsel van het geweten eigen is: Deze
1102 II, 2, 1,55 | de veelvoudige invloeden van de maatschappelijke en culturele
1103 II, 2, 1,55 | maatschappelijke en culturele omgeving van de mens. Anderzijds wordt
1104 II, 2, 1,55 | Anderzijds wordt de waarde van het geweten hoog geprezen,
1105 II, 2, 1,55 | nauwkeurige beschouwing van de universele normen, als
1106 II, 2, 1,55 | verantwoordelijk op zich nemen van de persoonlijke opgaven,
1107 II, 2, 1,55 | het “creatieve” karakter van het geweten naar voren te
1108 II, 2, 1,55 | sommige auteurs het werken van het geweten niet meer “oordelen”,
1109 II, 2, 1,55 | de gelovigen het ontstaan van onnodige gewetensconflicten
1110 II, 2, 1,56 | 56. Ter rechtvaardiging van deze en soortgelijke houdingen
1111 II, 2, 1,56 | hebben enkelen een soort van dubbele zijnswijze van de
1112 II, 2, 1,56 | soort van dubbele zijnswijze van de zedelijke waarheid voorgesteld.
1113 II, 2, 1,56 | dan de oorspronkelijkheid van een bepaalde concretere
1114 II, 2, 1,56 | concretere existentiële wijze van beschouwen erkend moeten
1115 II, 2, 1,56 | tegenstelling tussen de leer van het universeel geldende
1116 II, 2, 1,56 | geldende voorschrift en de norm van het individuele geweten,
1117 II, 2, 1,56 | zich aan om het toelaten van zogenaamde “pastorale” oplossingen
1118 II, 2, 1,56 | tegenstelling met de leer van het leergezag zijn en een “
1119 II, 2, 1,56 | minder dan de identiteit van het zedelijk geweten zelf
1120 II, 2, 1,56 | zelf tegenover de vrijheid van de mens en de wet van God
1121 II, 2, 1,56 | vrijheid van de mens en de wet van God in twijfel wordt getrokken.
1122 II, 2, 1,56 | voorafgaande verheldering van de op de waarheid steunende
1123 II, 2, 1,56 | wet maakt een beoordeling van deze “creatieve” interpretatie
1124 II, 2, 1,56 | creatieve” interpretatie van het geweten mogelijk. ~
1125 II, 2, 2 | Het oordeel van het geweten~
1126 II, 2, 2,57 | Romeinenbrief die ons het wezen van de natuurwet begrijpelijk
1127 II, 2, 2,57 | wijst ook op de bijbelse zin van het geweten, bijzonder in
1128 II, 2, 2,57 | waarbij komt het getuigenis van hun geweten, terwijl hun
1129 II, 2, 2,57 | 14-15). ~Naar de woorden van de H. Paulus plaats het
1130 II, 2, 2,57 | voor de mens wordt: Getuige van zijn trouw of ontrouw jegens
1131 II, 2, 2,57 | jegens de wet, dat wil zeggen van zijn natuurlijke zedelijke
1132 II, 2, 2,57 | getuige: wat in het binnenste van de menselijke persoon zich
1133 II, 2, 2,57 | afspeelt, blijft voor de ogen van iedereen buiten verborgen.
1134 II, 2, 2,57 | eigen antwoord op de stem van het geweten. ~
1135 II, 2, 2,58 | 58. De betekenis van de innerlijke dialoog van
1136 II, 2, 2,58 | van de innerlijke dialoog van de mens met zichzelf zal
1137 II, 2, 2,58 | is het echter de dialoog van de mens met God, de Auteur
1138 II, 2, 2,58 | mens met God, de Auteur van de wet, het eerste Voorbeeld
1139 II, 2, 2,58 | Voorbeeld en het laatste Doel van de mens. “Het geweten -
1140 II, 2, 2,58 | is als het ware de heraut van God en de bode, en wat het
1141 II, 2, 2,58 | maar als boodschap die van God komt, zoals een heraut,
1142 II, 2, 2,58 | wanneer hij het decreet van de koning afkondigt. En
1143 II, 2, 2,58 | komt de bindende kracht van het geweten vandaan”. 103
1144 II, 2, 2,58 | tegen de mens zelf getuigt van de rechtschapenheid, resp.
1145 II, 2, 2,58 | rechtschapenheid, resp. de slechtheid van de mens, maar tegelijk,
1146 II, 2, 2,58 | eerder, is het getuigenis van God zelf, wiens stem en
1147 II, 2, 2,58 | wiens oordeel het innerlijk van de mens tot aan de wortels
1148 II, 2, 2,58 | mens tot aan de wortels van zijn ziel doordringen, wanneer
1149 II, 2, 2,58 | voor de roep, voor de stem van God. Daarin en nergens anders
1150 II, 2, 2,58 | geheim en de hele waardigheid van het zedelijk geweten: dat
1151 II, 2, 2,59 | zich niet tot de erkenning van het geweten als “getuige”,
1152 II, 2, 2,59 | het eigenlijke karakter van het geweten duidelijk, namelijk
1153 II, 2, 2,59 | het hart geschreven wet van God of daarvan afwijken.
1154 II, 2, 2,59 | alsook over het tijdstip van de uiteindelijke vervulling
1155 II, 2, 2,59 | uiteindelijke vervulling van het oordeel spreekt de apostel
1156 II, 2, 2,59 | over de verborgen daden van de mens zal oordelen, door
1157 II, 2, 2,59 | Rom. 2, 16). ~Het oordeel van het geweten is een praktisch
1158 II, 2, 2,59 | toepast. Dit eerste principe van het praktische verstand
1159 II, 2, 2,59 | licht ter onderscheiding van goed en kwaad tot uitdrukking
1160 II, 2, 2,59 | brengt, dat als weerschijn van de scheppende wijsheid Gods
1161 II, 2, 2,59 | scintilla animae) in het hart van iedere mens straalt. Terwijl
1162 II, 2, 2,59 | en universele aanspraken van het zedelijk goede uiteenzet,
1163 II, 2, 2,59 | het geweten de toepassing van de wet op het individuele
1164 II, 2, 2,59 | verplichting in het licht van de natuurwet uit: het is
1165 II, 2, 2,59 | de mens door het oordeel van zijn geweten als een goed
1166 II, 2, 2,59 | Het universele karakter van de wet en van de verplichting
1167 II, 2, 2,59 | universele karakter van de wet en van de verplichting wordt niet
1168 II, 2, 2,59 | situatie bepaalt. Het oordeel van het geweten bevestigt “afsluitend”
1169 II, 2, 2,59 | afsluitend” de overeenstemming van een bepaald concreet gedrag
1170 II, 2, 2,59 | legt de meest nabije norm van de moraliteit van een bewuste
1171 II, 2, 2,59 | nabije norm van de moraliteit van een bewuste handeling voor
1172 II, 2, 2,59 | verwezenlijkt “de toepassing van de objectieve wet op een
1173 II, 2, 2,59(105) | Congregratie van het H. Officie, instructie
1174 II, 2, 2,60 | kennis, heeft ook het oordeel van het geweten een bevelend
1175 II, 2, 2,60 | de juistheid en goedheid van een bepaalde daad deze alsnog
1176 II, 2, 2,60 | laatste maatgevende norm van de persoonlijke zedelijkheid
1177 II, 2, 2,60 | veroordeeld. ~De waardigheid van deze intellectuele instantie
1178 II, 2, 2,60 | instantie en de autoriteit van haar stem en van haar oordeel
1179 II, 2, 2,60 | autoriteit van haar stem en van haar oordeel komen voort
1180 II, 2, 2,60 | universele en objectieve norm van de zedelijkheid, gewezen.
1181 II, 2, 2,60 | zedelijkheid, gewezen. Het oordeel van het geweten maakt de wet
1182 II, 2, 2,60 | bevestigt de autoriteit van de natuurwet en van de praktische
1183 II, 2, 2,60 | autoriteit van de natuurwet en van de praktische verhouding
1184 II, 2, 2,60 | veeleer is daarin een principe van gehoorzaamheid jegens de
1185 II, 2, 2,60 | die de overeenstemming van zijn beslissingen met de
1186 II, 2, 2,60(106) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1187 II, 2, 2,61 | 61. De in de wet van het verstand uitgesproken
1188 II, 2, 2,61 | goede wordt door het oordeel van het geweten praktisch en
1189 II, 2, 2,61 | leidt tot het aanvaarden van de verantwoordelijkheid
1190 II, 2, 2,61 | gewetensoordeel in hem getuige van de universele waarheid van
1191 II, 2, 2,61 | van de universele waarheid van het goede zoals ook van
1192 II, 2, 2,61 | van het goede zoals ook van de slechtheid van zijn ene
1193 II, 2, 2,61 | zoals ook van de slechtheid van zijn ene beslissing. Maar
1194 II, 2, 2,61 | beslissing. Maar het oordeel van het geweten blijft in hem
1195 II, 2, 2,61 | zoiets als een onderpand van de hoop en van het erbarmen:
1196 II, 2, 2,61 | onderpand van de hoop en van het erbarmen: terwijl het
1197 II, 2, 2,61 | in het praktische oordeel van het geweten, dat aan de
1198 II, 2, 2,61 | en verantwoordelijkheid van deze oordelen - en in laatste
1199 II, 2, 2,61 | en in laatste instantie van de mens, die hun subject
1200 II, 2, 2,61 | afmeten aan de bevrijding van het geweten van de objectieve
1201 II, 2, 2,61 | bevrijding van het geweten van de objectieve waarheid,
1202 II, 2, 2,61 | objectieve waarheid, ten gunste van een veronderstelde autonomie
1203 II, 2, 2,61 | veronderstelde autonomie van de eigen beslissingen, maar
1204 II, 2, 3,62 | een handeling is niet vrij van de mogelijkheid tot dwaling. “
1205 II, 2, 3,62 | Concilie een samenvatting van de leer, die de Kerk in
1206 II, 2, 3,62 | die de Kerk in de loop van eeuwen over het dwalende
1207 II, 2, 3,62 | 3), het mag “het woord van God niet vervalsen” maar
1208 II, 2, 3,62 | 12, 20). ~De vermaning van Paulus spoort ons aan tot
1209 II, 2, 3,62 | dat zich in de oordelen van ons geweten altijd ook de
1210 II, 2, 3,62 | Desalniettemin kan de dwaling van het geweten het gevolg zijn
1211 II, 2, 3,62 | geweten het gevolg zijn van een onoverkomelijke onwetendheid,
1212 II, 2, 3,62 | het ons metterdaad op een van de objectieve zedelijke
1213 II, 2, 3,62 | toch niet ophoudt in naam van die waarheid van het goede
1214 II, 2, 3,62 | in naam van die waarheid van het goede te spreken, waarnaar
1215 II, 2, 3,62(107) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1216 II, 2, 3,63 | geval berust de waardigheid van het geweten altijd op de
1217 II, 2, 3,63 | de waarheid: in het geval van het rechte geweten gaat
1218 II, 2, 3,63 | objectieve waarheid; in het geval van het dwalende geweten gaat
1219 II, 2, 3,63 | subjectieve” dwaling ten aanzien van het zedelijk goede met de “
1220 II, 2, 3,63 | waarheid, die de mens op grond van zijn bestemming rationeel
1221 II, 2, 3,63 | noch om de zedelijke waarde van de met het ware en zuivere
1222 II, 2, 3,63 | die krachtens het oordeel van een dwalend geweten werd
1223 II, 2, 3,63 | uitgevoerd. 108 Het op grond van een onoverkomelijke onwetendheid
1224 II, 2, 3,63 | onoverkomelijke onwetendheid of van een niet opzettelijk foutief
1225 II, 2, 3,63 | een wanorde ten opzichte van de waarheid van het goede.
1226 II, 2, 3,63 | opzichte van de waarheid van het goede. Bovendien draagt
1227 II, 2, 3,63 | tot de zedelijke rijping van de betreffende mens bij:
1228 II, 2, 3,63 | zo lichtvaardig in naam van ons geweten gerechtvaardigd
1229 II, 2, 3,63 | fouten op? Spreek mij vrij van schuld, waarvan ik mij niet
1230 II, 2, 3,63 | als het geweten als gevolg van gewenning aan de zonde blind
1231 II, 2, 3,63(108) | Vgl. H. Thomas van Aquino, De Veritate, q.
1232 II, 2, 3,63 | wordt”. 109 Op de gevaren van de vervorming van het geweten
1233 II, 2, 3,63 | gevaren van de vervorming van het geweten doelt Jezus,
1234 II, 2, 3,63(109) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1235 II, 2, 3,64 | boven aangehaalde woorden van Jezus vinden we ook de oproep
1236 II, 2, 3,64 | vormen, het tot voorwerp van voortdurende bekering tot
1237 II, 2, 3,64 | analoog moet men de oproep van de apostel verstaan, om
1238 II, 2, 3,64 | bekeerde “hart” de bron van de ware oordelen van het
1239 II, 2, 3,64 | bron van de ware oordelen van het geweten. Want “opdat
1240 II, 2, 3,64 | om uit te maken wat God van u wil en wat goed is: wat
1241 II, 2, 3,64 | is weliswaar de kennis van de wet Gods in het algemeen
1242 II, 2, 3,64 | volstaat niet: een soort van “connaturaliteit” tussen
1243 II, 2, 3,64 | in de deugdzame houdingen van de mens zelf: in de wijsheid
1244 II, 2, 3,64 | in de goddelijke deugden van het geloof, de hoop en de
1245 II, 2, 3,64 | christenen moeten bij de vorming van hun geweten de heilige en
1246 II, 2, 3,64 | de heilige en zekere leer van de Kerk nauwlettend in acht
1247 II, 2, 3,64 | acht nemen. Volgens de wil van Christus immers is de Kerk
1248 II, 2, 3,64 | immers is de Kerk lerares van de waarheid. Haar taak bestaat
1249 II, 2, 3,64 | en tevens de beginselen van de zedelijke orde die uit
1250 II, 2, 3,64 | orde die uit de natuur zelf van de mens voortvloeien met
1251 II, 2, 3,64(110) | Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae,
1252 II, 2, 3,64 | bevestigen”. 111 ~De autoriteit van de Kerk, die zich over morele
1253 II, 2, 3,64 | aan de gewetensvrijheid van de christenen generlei afbreuk:
1254 II, 2, 3,64 | alleen, omdat de vrijheid van het geweten nooit vrijhei?” (
1255 II, 2, 3,64 | geweten nooit vrijhei?” (los) van” de waarheid, maar altijd
1256 II, 2, 3,64 | terwijl het die, uitgaande van de oorspronkelijke geloofsdaad,
1257 II, 2, 3,64 | altijd alleen in dienst van het geweten en helpt het
1258 II, 2, 3,64 | worden door “iedere windstoot van leerstellige meningen, uitgeleverd
1259 II, 2, 3,64 | uitgeleverd aan het bedrog van de mensen” (vgl. Eph. 4,
1260 II, 2, 3,64 | 14), en niet weg te raken van de waarheid over het goede
1261 II, 2, 3,64 | waarheid over het goede van de mens maar, speciaal in
1262 II, 3, 1,65 | veel vertegenwoordigers van de menswetenschappen en
1263 II, 3, 1,65 | een fundamentelere analyse van haar natuur en haar dynamiek
1264 II, 3, 1,65 | men de eminente betekenis van enkele beslissingen die
1265 II, 3, 1,65 | het hele zedelijke leven van een mens “vorm” geven, doordat
1266 II, 3, 1,65 | veel radicaler herziening van de betrekking tussen persoon
1267 II, 3, 1,65 | handeling voor. Ze spreken van een “fundamentele vrijheid”,
1268 II, 3, 1,65 | keuze, of op het niveau van het reflectieve denken,
1269 II, 3, 1,65 | daarvoor. Onmiddellijk object van deze handelingen is - zo
1270 II, 3, 1,65 | transcendent niveau de vrijheid van de persoon zou uiten), maar
1271 II, 3, 1,65 | genoemd”). Maar naar de mening van enkele theologen zou geen
1272 II, 3, 1,65 | enkele theologen zou geen van deze bona, beperkt/concreet
1273 II, 3, 1,65 | beperkt/concreet op grond van hun natuur, de vrijheid
1274 II, 3, 1,65 | hun natuur, de vrijheid van de hele mens kunnen bepalen,
1275 II, 3, 1,65 | optie en de vrije keuze van concreet gedrag ingevoerd,
1276 II, 3, 1,65 | auteurs precies dan een vorm van ontkoppeling aanneemt, wanneer
1277 II, 3, 1,65 | de transcendente dimensie van de fundamentele optie, terwijl
1278 II, 3, 1,65 | optie, terwijl ze de keuze van afzonderlijke “binnenwereldse” -
1279 II, 3, 1,65 | wil zeggen de betrekkingen van de mens tot zichzelf, tot
1280 II, 3, 1,65 | anderen en tot de dingen van de wereld betreffend - gedragswijzen
1281 II, 3, 1,65 | splitsing tussen twee niveaus van de zedelijkheid af te tekenen:
1282 II, 3, 1,65 | zedelijkheid af te tekenen: de van de wil afhankelijk orde
1283 II, 3, 1,65 | de wil afhankelijk orde van goed en kwaad aan de ene,
1284 II, 3, 1,65 | een technische afweging van de verhouding tussen “voormorele “
1285 II, 3, 1,65 | zin zedelijke hoedanigheid van de persoon hangt alleen
1286 II, 3, 1,65 | de persoon hangt alleen van de fundamentele optie af;
1287 II, 3, 1,66 | de bijzondere betekenis van een fundamentele beslissing,
1288 II, 3, 1,66 | Het gaat om de beslissing van het geloof, om de gehoorzaamheid
1289 II, 3, 1,66 | geloof, om de gehoorzaamheid van het geloof (vgl. Rom. 16,
1290 II, 3, 1,66 | 6), komt uit het midden van de mens, uit zijn “hart” (
1291 II, 3, 1,66 | betekenis inprent, aan de moraal van het Verbond het karakter
1292 II, 3, 1,66 | het Verbond het karakter van totaliteit, eenheid en diepte
1293 II, 3, 1,66 | fundamentele beslissing van Israël betreft dus het fundamentele
1294 II, 3, 1,66 | Mich. 6, 8). Ook de moraal van het Nieuwe Verbond wordt
1295 II, 3, 1,66 | door de fundamentele oproep van Jezus tot “navolging” van
1296 II, 3, 1,66 | van Jezus tot “navolging” van Hem - zo zegt Hij ook tegen
1297 II, 3, 1,66 | evangelische gelijkenissen van de schat in de akker en
1298 II, 3, 1,66 | de schat in de akker en van de kostbare parel, waarvoor
1299 II, 3, 1,66 | onvoorwaardelijke karakter van de beslissing, die het Rijk
1300 II, 3, 1,66 | vraagt. De radicaliteit van de beslissing om Jezus na
1301 II, 3, 1,66 | om mijnentwil en omwille van het evangelie verliest,
1302 II, 3, 1,66 | Mc. 8, 35). ~De oproep van Jezus “kom en volg Mij”
1303 II, 3, 1,66 | grootst mogelijke lofprijzing van de vrijheid en bevestigt
1304 II, 3, 1,66 | waarheid en verplichting van geloofsdaden en beslissingen,
1305 II, 3, 1,66 | soortgelijke hoogachting van de menselijke vrijheid ontmoeten
1306 II, 3, 1,66 | ontmoeten we in de woorden van de H. Paulus: “Jullie zijn
1307 II, 3, 1,66 | laat u niet opnieuw het juk van de knechtschap opleggen!” (
1308 II, 3, 1,66 | geloofsdaad - in de zin van een fundamentele optie -
1309 II, 3, 1,66 | boven aangeduide tendensen, van de keuze van de afzonderlijke
1310 II, 3, 1,66 | tendensen, van de keuze van de afzonderlijke daden gescheiden
1311 II, 3, 1,67 | en eigenlijke beslissing van de vrijheid verstaat en
1312 II, 3, 1,67 | richten en dit met de hulp van de genade na te streven.
1313 II, 3, 1,67 | steeds in de concrete keuze van bepaalde handelingen gerealiseerd,
1314 II, 3, 1,67 | wil, de wijsheid en de wet van God richt. Er moet dus aan
1315 II, 3, 1,67 | zover zij zich onderscheidt van een louter algemene, met
1316 II, 3, 1,67 | concreet aangegane vastlegging van de vrijheid nog onbepaalde
1317 II, 3, 1,67 | De fundamentele optie van de concrete gedragswijzen
1318 II, 3, 1,67 | eenheid-van-lichaam-en-ziel van het zedelijk handelen. Een
1319 II, 3, 1,67 | inherent is aan het handelen van de mens en aan elk van zijn
1320 II, 3, 1,67 | handelen van de mens en aan elk van zijn vrije keuzen. Zeker
1321 II, 3, 1,67 | is de zedelijke kwaliteit van de menselijke handelingen
1322 II, 3, 1,67 | leiden - begrepen in de zin van een intentie zonder duidelijk
1323 II, 3, 1,67 | verschillende verplichtingen van het zedelijk leven. De moraliteit
1324 II, 3, 1,67 | worden, wanneer men afziet van de overeenstemming, resp.
1325 II, 3, 1,67 | overeenstemming, resp. de tegenspraak, van de gedachte keuze voor een
1326 II, 3, 1,67 | en de integrale roeping van de menselijke persoon. Iedere
1327 II, 3, 1,67 | altijd een betrekking in van de vrije wil met die bona
1328 II, 3, 1,67 | aangewezen. In het geval van de positief gebiedende zedelijke
1329 II, 3, 1,67 | stellen, in hoeverre ze van toepassing zijn op een bepaalde
1330 II, 3, 1,67 | toe voor de “creativiteit” van een of andere tegengestelde
1331 II, 3, 1,67 | eenmaal de zedelijke soort van een door een algemeen geldende
1332 II, 3, 1,68 | Overeenkomstig de logica van de hierboven geschetste
1333 II, 3, 1,68 | kunnen blijven, onafhankelijk van de vraag of sommige van
1334 II, 3, 1,68 | van de vraag of sommige van zijn keuzebeslissingen en
1335 II, 3, 1,68 | zijn keuzebeslissingen en van zijn concrete handelingen
1336 II, 3, 1,68 | overeenstemmen of niet. Op grond van een aanvankelijke optie
1337 II, 3, 1,68 | kunnen blijven, in de genade van God blijven en zijn heil
1338 II, 3, 1,68 | bereiken, ook als enkele van zijn gedragswijzen uit vrije
1339 II, 3, 1,68 | Kerk voorgelegde geboden van God. ~Feitelijk gaat de
1340 II, 3, 1,68(113) | over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek Persona
1341 II, 3, 1,68 | eenmaal ontvangen genade van de rechtvaardiging - zo
1342 II, 3, 1,68 | zo leert het Concilie van Trente - kan niet alleen
1343 II, 3, 2,69 | de oppositie tegen de wet van God, die het verlies van
1344 II, 3, 2,69 | van God, die het verlies van de heiligmakende genade -
1345 II, 3, 2,69 | heiligmakende genade - en, in geval van de dood in een dergelijke
1346 II, 3, 2,69 | in een dergelijke staat van zonde, de eeuwige verdoemenis -
1347 II, 3, 2,69 | alleen het resultaat kan zijn van een daad die de persoon
1348 II, 3, 2,69 | zeggen precies een daad van de fundamentele optie. Volgens
1349 II, 3, 2,69 | de doodzonde, die de mens van God scheidt, alleen plaatsvinden
1350 II, 3, 2,69 | plaatsvinden in de afwijzing van God, voltrokken op een niveau
1351 II, 3, 2,69 | voltrokken op een niveau van vrijheid dat niet hetzelfde
1352 II, 3, 2,69 | begaan, zoals de “materie” van zijn daden af en toe zou
1353 II, 3, 2,69 | heet het - om de zwaarte van de zonde eerder te meten
1354 II, 3, 2,69 | graad waarin zij de vrijheid van de handelende persoon engageert,
1355 II, 3, 2,69 | engageert, dan in de materie van de betreffende handeling. ~
1356 II, 3, 2,70 | de blijvende actualiteit van het onderscheid tussen doodzonden
1357 II, 3, 2,70 | overeenkomstig de traditie van de Kerk, beklemtoond. En
1358 II, 3, 2,70 | En de bisschoppensynode van 1983, waaruit dit schrijven
1359 II, 3, 2,70 | heeft niet alleen de leer van het Concilie van Trente
1360 II, 3, 2,70 | de leer van het Concilie van Trente over het bestaan
1361 II, 3, 2,70 | het bestaan en de natuur van doodzonden en dagelijkse
1362 II, 3, 2,70 | wordt”. 116 ~De uitspraak van het Concilie van Trente
1363 II, 3, 2,70 | uitspraak van het Concilie van Trente heeft niet alleen
1364 II, 3, 2,70 | alleen de “ernstige materie” van de doodzonde op het oog,
1365 II, 3, 2,70 | moraaltheologie als in de praktijk van de zielzorg gevallen, waarin
1366 II, 3, 2,70 | gevallen, waarin een op grond van zijn materie ernstige daad
1367 II, 3, 2,70 | weloverwogen toestemming van hem die de daad volbracht,
1368 II, 3, 2,70 | te beperken tot de daad van een fundamentele beslissing
1369 II, 3, 2,70 | uitdrukkelijke en formele belediging van God of van de naaste of
1370 II, 3, 2,70 | formele belediging van God of van de naaste of een impliciete
1371 II, 3, 2,70 | niet overdachte afwijzing van de liefde onder verstaat. “
1372 II, 3, 2,70 | Er is namelijk ook sprake van een doodzonde, wanneer de
1373 II, 3, 2,70 | beslissing reeds een minachting van het goddelijk gebod besloten,
1374 II, 3, 2,70 | besloten, een afwijzing van Gods liefde voor de mensheid
1375 II, 3, 2,70 | mens verwijdert zich zo van God en verliest de liefde.
1376 II, 3, 2,70 | op de subjectieve schuld van de zondaar. Op grond van
1377 II, 3, 2,70 | van de zondaar. Op grond van een beschouwing op psychologisch
1378 II, 3, 2,70 | overgaan tot het scheppen van een theologische categorie,
1379 II, 3, 2,70 | categorie, zoals precies die van de “optio fundamentalis”,
1380 II, 3, 2,70 | de traditionele opvatting van doodzonde verandert of in
1381 II, 3, 2,70 | trekt”. 117 ~De ontkoppeling van de fundamentele optie en
1382 II, 3, 2,70 | samen met de miskenning van de katholieke leer over
1383 II, 3, 2,70 | doodzonde: “Met de hele traditie van de Kerk noemen wij die daad
1384 II, 3, 2,70 | zijn wet alsook het verbond van de liefde, dat Hij hem aanbiedt,
1385 II, 3, 2,70 | gebeuren, zoals bij de zonden van afgodenverering, afvalligheid
1386 II, 3, 2,70 | afgodenverering, afvalligheid van God en goddeloosheid, of
1387 II, 3, 2,70 | ongehoorzaamheid tegenover de geboden van God in een ernstige materie”. 118 ~
1388 II, 4, 1,71 | relatie tussen de vrijheid van de mens en de wet van God,
1389 II, 4, 1,71 | vrijheid van de mens en de wet van God, die haar diepste en
1390 II, 4, 1,71 | goedzijn of de slechtheid van de mens die die handelingen
1391 II, 4, 1,71(119) | over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes,
1392 II, 4, 1,71 | in het uiterlijke gedrag van de mens, maar als vrije
1393 II, 4, 1,71 | diepteprofiel, zoals de H. Gregorius van Nyssa indrukwekkend constateert: “
1394 II, 4, 1,71 | goede of ten kwade steeds van de ene toestand in een andere
1395 II, 4, 1,71 | hier niet op een ingreep van buiten, zoals het bij een
1396 II, 4, 1,71 | is.. Ze is het resultaat van vrije keuze, en zo zijn
1397 II, 4, 1,71(120) | Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa theologiae,
1398 II, 4, 1,71(121) | Gregorius van Nyssa, De vita Moysis, II,
1399 II, 4, 1,72 | 72. De zedelijkheid van de handelingen wordt bepaald
1400 II, 4, 1,72 | handelingen wordt bepaald op grond van de relatie van de vrijheid
1401 II, 4, 1,72 | op grond van de relatie van de vrijheid van de mens
1402 II, 4, 1,72 | relatie van de vrijheid van de mens tot het waarlijk
1403 II, 4, 1,72 | het natuurlijke verstand van de mens gekend (vandaar
1404 II, 4, 1,72 | bovennatuurlijke openbaring van God (dan noemt men het “
1405 II, 4, 1,72 | keuzen met het ware goed van de mensen overeenkomen en
1406 II, 4, 1,72 | en zo de uitdrukking zijn van de bewuste afstemming van
1407 II, 4, 1,72 | van de bewuste afstemming van de persoon op haar laatste
1408 II, 4, 1,72 | inleidende vraag in het gesprek van de jongeman met Jezus: “
1409 II, 4, 1,72 | tussen de morele waarde van een handeling en het laatste
1410 II, 4, 1,72 | handeling en het laatste doel van de mens. Jezus bevestigt
1411 II, 4, 1,72 | antwoord de overtuiging van zijn gesprekspartner: Het
1412 II, 4, 1,72 | Mt. 19, 17). Het antwoord van Jezus en het refereren aan
1413 II, 4, 1,72 | wordt door het opvolgen van de goddelijke geboden, die
1414 II, 4, 1,72 | verstand geleide afstemming van de menselijke handelingen
1415 II, 4, 1,72 | simpelweg omdat de bedoeling van de handelende goed is. 122
1416 II, 4, 1,72 | het de bewuste afstemming van de menselijke persoon op
1417 II, 4, 1,72 | doel en de overeenstemming van de concrete handeling met
1418 II, 4, 1,72 | brengt. Wanneer het object van de concrete handeling niet
1419 II, 4, 1,72 | niet met het ware goede van de persoon in overeenstemming
1420 II, 4, 1,72 | overeenstemming is, maakt de keuze van deze handeling onze wil
1421 II, 4, 1,72(122) | Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae,
1422 II, 4, 1,73 | 73. Dankzij de openbaring van God en van het geloof weet
1423 II, 4, 1,73 | de openbaring van God en van het geloof weet de christen
1424 II, 4, 1,73 | geloof weet de christen van het “nieuwe”, waardoor de
1425 II, 4, 1,73 | waardoor de zedelijkheid van zijn daden gekenmerkt wordt;
1426 II, 4, 1,73 | nieuwe schepping”, kind van God en door zijn handelingen
1427 II, 4, 1,73 | handelingen getuigt hij van zijn overeenstemming met
1428 II, 4, 1,73 | overeenstemming met of zijn afwijken van het beeld van de Zoon, die
1429 II, 4, 1,73 | zijn afwijken van het beeld van de Zoon, die de Eerstgeborene
1430 II, 4, 1,73 | ontrouw tegenover het geschenk van de Geest en opent zich,
1431 II, 4, 1,73 | eeuwig leven, de gemeenschap van aanschouwing, liefde en
1432 II, 4, 1,73 | schrijft de H. Cyrillus van Alexandrië -, dat door de
1433 II, 4, 1,73 | deugdzame leven de trekken van zijn goddelijke natuur in
1434 II, 4, 1,73 | schittering komen.. De schoonheid van dit beeld straalt in ons
1435 II, 4, 1,73(123) | over de Kerk in de wereld van deze tijd: “Dit geldt niet
1436 II, 4, 1,73 | vrije en bewuste afstemming van het menselijk handelen op
1437 II, 4, 1,73 | en laatste doel (telos) van de mens, bestaat. Dat bevestigt
1438 II, 4, 1,73 | bevestigt weer de vraag van de jongeman aan Jezus: “
1439 II, 4, 1,73 | subjectivistische dimensie, die alleen van de bedoeling zou afhangen.
1440 II, 4, 1,73 | beschermde zedelijke goed van de mensen. Juist dat snijdt
1441 II, 4, 1,73 | onderworpen aan het oordeel van God, de rechtvaardige en
1442 II, 4, 1,73(124) | Diaconum sociosque: H. Cyrillus van Alexandrië, In D. Johannis
1443 II, 4, 1,74 | hangt de morele waardering van het vrije handelen van de
1444 II, 4, 1,74 | waardering van het vrije handelen van de mens vanaf? Waarvan krijgt
1445 II, 4, 1,74 | Waarvan krijgt deze afstemming van de menselijke handelingen
1446 II, 4, 1,74 | handelingen op God een waarborg? Van de intentie van het handelend
1447 II, 4, 1,74 | waarborg? Van de intentie van het handelend subject, van
1448 II, 4, 1,74 | van het handelend subject, van de omstandigheden - en in
1449 II, 4, 1,74 | omstandigheden - en in het bijzonder van de gevolgen - van zijn handelen,
1450 II, 4, 1,74 | bijzonder van de gevolgen - van zijn handelen, van het object
1451 II, 4, 1,74 | gevolgen - van zijn handelen, van het object van zijn handelen
1452 II, 4, 1,74 | handelen, van het object van zijn handelen zelf? ~Dat
1453 II, 4, 1,74 | traditioneel zo genoemde, probleem van de “bronnen van de moraliteit”.
1454 II, 4, 1,74 | probleem van de “bronnen van de moraliteit”. En juist
1455 II, 4, 1,74 | zorgvuldige verheldering van de kant van het leergezag
1456 II, 4, 1,74 | verheldering van de kant van het leergezag van de Kerk
1457 II, 4, 1,74 | de kant van het leergezag van de Kerk vereisen. ~Enkele “
1458 II, 4, 1,74 | aandacht op de overeenstemming van de menselijke handelingen
1459 II, 4, 1,74 | voor de morele beoordeling van een handeling worden gehaald
1460 II, 4, 1,74 | gehaald uit de afweging van de niet-zedelijke en voor-morele
1461 II, 4, 1,74 | opvatting volgen, zouden niets van doen willen hebben met utilitarisme
1462 II, 4, 1,74 | pragmatisme, waarbij de moraliteit van de menselijke handelingen
1463 II, 4, 1,74 | met het laatste ware doel van de mens. Terecht zijn zij
1464 II, 4, 1,74 | Terecht zijn zij zich bewust van de noodzakelijkheid, om
1465 II, 4, 1,74 | argumenten te vinden, om de eisen van het zedelijk leven te rechtvaardigen
1466 II, 4, 1,74 | zedelijke orde voor kennis van het menselijk verstand toegankelijk
1467 II, 4, 1,74 | strookt overigens met de eisen van dialoog en samenwerking
1468 II, 4, 1,75 | met een gebrekkig begrip van wat men het “object” van
1469 II, 4, 1,75 | van wat men het “object” van het zedelijk handelen noemt,
1470 II, 4, 1,75 | afstemming op het laatste doel van de mens. Anderen daarentegen
1471 II, 4, 1,75 | inspireren door een opvatting van de vrijheid, die van de
1472 II, 4, 1,75 | opvatting van de vrijheid, die van de feitelijke voorwaarden
1473 II, 4, 1,75 | voorwaarden voor haar uitoefening, van haar objectieve betrekking
1474 II, 4, 1,75 | betrekking tot de waarheid van het goede en van haar bestemming
1475 II, 4, 1,75 | waarheid van het goede en van haar bestemming door de
1476 II, 4, 1,75 | bestemming door de keuze van concrete gedragswijzen,
1477 II, 4, 1,75 | teleologisme”, als methode van de ontdekking van de morele
1478 II, 4, 1,75 | methode van de ontdekking van de morele norm, kan dus -
1479 II, 4, 1,75 | criteria voor de juistheid van een bepaald handelen te
1480 II, 4, 1,75 | de berekenbare gevolgen van een gemaakte keuze. Het
1481 II, 4, 1,75 | tweede - onder afweging van de waarden en de beoogde
1482 II, 4, 1,75 | vanzelfsprekend voor het verkrijgen van de nagestreefde waarden
1483 II, 4, 1,75 | of bona zouden enerzijds van morele aard zijn (betrokken
1484 II, 4, 1,75 | en, in een ander opzicht, van voor-morele aard, een niveau,
1485 II, 4, 1,75 | leven, dood, het verlies van materiële goederen, enz.).
1486 II, 4, 1,75 | zou men de zedelijkheid van de handeling gedifferentieerd
1487 II, 4, 1,75 | zedelijk “goedzijn” op grond van de op zedelijke bona gerichte
1488 II, 4, 1,75 | bona gerichte bedoeling van het subject, haar “juistheid”
1489 II, 4, 1,75 | haar “juistheid” op grond van haar voorzienbare werkingen
1490 II, 4, 1,75 | mogelijk zou zijn, de wil van de persoon die ze kiest,
1491 II, 4, 1,75 | worden, als de bedoeling van het subject, volgens een “
1492 II, 4, 1,75 | verantwoordelijke” afweging van de bij de concrete handeling
1493 II, 4, 1,75 | gehouden. ~De beoordeling van de gevolgen van de handeling
1494 II, 4, 1,75 | beoordeling van de gevolgen van de handeling op grond van
1495 II, 4, 1,75 | van de handeling op grond van de evenredigheid van de
1496 II, 4, 1,75 | grond van de evenredigheid van de daad met zijn effecten
1497 II, 4, 1,75 | zedelijke soortbepaaldheid van de handelingen, dat wil
1498 II, 4, 1,75 | slechtheid, zou alleen de trouw van de persoon jegens de hoogste
1499 II, 4, 1,75 | jegens de hoogste waarden van liefde en wijsheid beslissen,
1500 II, 4, 1,75 | geboden. Ook in het geval van een ernstige materie zouden
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2377 |