Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 6,13 | Tegelijkertijd leren zij ons de ware natuur van de mens. Zij brengen
2 I, 0, 6,13 | grondrechten die eigen zijn aan de natuur van de menselijke persoon”. 22 ~
3 II, 0, 12,32 | idee van een menselijke natuur. ~Deze verschillende opvattingen
4 II, 0, 12,32 | zedenwet en geweten, tussen natuur en vrijheid. ~
5 II, 0, 12,34 | zedenwet, tot de menselijke natuur en tot het geweten op nieuwe
6 II, 1, 1,36 | toestand van de gevallen natuur - de goddelijke openbaring
7 II, 1, 2,38 | Zo werd de menselijke natuur, die geschapen is om heerseres
8 II, 1, 3,42 | niet met het oog op de natuur van wezens zonder verstand,
9 II, 1, 3,42 | uitvaardigt, tot de menselijke natuur behoort. 77 ~
10 II, 1, 3,43 | de wetten van de fysieke natuur, maar “van binnen”, door
11 II, 1, 3,43 | alleen de wereld van de natuur, maar ook de wereld van
12 II, 1, 4,46 | het bijzonder inzake de natuur opgeworpen. In feite hebben
13 II, 1, 4,46 | hebben de debatten over natuur en vrijheid de geschiedenis
14 II, 1, 4,46 | conflict - tussen vrijheid en natuur een structureel element
15 II, 1, 4,46 | andere tijden scheen de “natuur” de mens volledig aan haar
16 II, 1, 4,46 | materiële en biologische natuur, die zij stap voor stap
17 II, 1, 4,46 | de eigen dimensie van de natuur vergeten en haar integriteit
18 II, 1, 4,46 | Voor sommigen wordt de natuur nog slechts tot ruw materiaal
19 II, 1, 4,46 | waarden zouden ontstaan: natuur zou dan betekenen: alles
20 II, 1, 4,46 | vrijheid gevestigd is. Deze natuur zou dan in de eerste plaats
21 II, 1, 4,46 | zo opgevatte menselijke natuur zou gereduceerd kunnen worden
22 II, 1, 4,46 | mens tenslotte zelf geen natuur hebben; hij zou op zichzelf
23 II, 1, 4,48 | tussen vrijheid en menselijke natuur bestaat, opnieuw aandachtig
24 II, 1, 4,48 | haar project. De menselijke natuur en het lichaam blijken dientengevolge
25 II, 1, 4,48 | reductionistisch begrepen natuur uit op een splitsing in
26 II, 1, 4,50 | eigenlijke en oorspronkelijke natuur van de mens, op de natuur
27 II, 1, 4,50 | natuur van de mens, op de natuur van de “menselijke persoon”, 89
28 II, 1, 4,50 | lichamelijke en geestelijke natuur van de menselijke persoon.
29 II, 1, 4,50 | kader van de menselijke natuur tot stand kan komen. Wanneer
30 II, 1, 4,50 | scheiding van vrijheid en natuur: ze zijn werkelijk harmonisch
31 II, 1, 5,51 | conflict tussen vrijheid en natuur heeft ook invloed op de
32 II, 1, 5,51 | allen gemeenschappelijke natuur, zoals dit uit sommige filosofische
33 II, 1, 5,52(94)| bepalende elementen van de natuur van de mens geworteld zijn
34 II, 1, 5,53 | Dit “iets” is nu juist de natuur van de mens: zij precies
35 II, 1, 5,53 | nadat Hij de menselijke natuur heeft aangenomen, haar in
36 II, 1, 5,53(98)| het Woord de menselijke natuur heeft aangenomen. ~
37 II, 2, 1,55 | interpretatie van de menselijke natuur en haar betekenis voor het
38 II, 2, 3,64 | zedelijke orde die uit de natuur zelf van de mens voortvloeien
39 II, 3, 1,65 | fundamentelere analyse van haar natuur en haar dynamiek te ontwikkelen.
40 II, 3, 1,65 | concreet op grond van hun natuur, de vrijheid van de hele
41 II, 3, 2,70 | Trente over het bestaan en de natuur van doodzonden en dagelijkse
42 II, 4, 1,73 | trekken van zijn goddelijke natuur in ons tot schittering komen..
43 II, 4, 2,78 | aspecten van de menselijke natuur gerespecteerd worden. De
44 III, 0, 7,95 | wiens beeld zich in de natuur en in de waarde van de menselijke
45 III, 0, 8,99 | Juist daarom, vanwege deze natuur, is hij drager van rechten,
46 III, 0, 9,104 | de zwakheid van de eigen natuur en van de eigen gebreken,
47 III, 0, 11,109 | geloof appelleert vanuit zijn natuur aan het verstand, want het
48 III, 0, 11,109 | functie”. 171 Krachtens haar natuur en haar dynamiek kan de
|