Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,2 | menselijke geest oplicht: “Velen zeggen: wie laat ons het goede
2 I, 0, 5,11 | te vervullen”, dat wil zeggen de Heer als God te erkennen
3 I, 0, 6,12 | woorden” gedaan, dat wil zeggen met de geboden van de Sinaï,
4 I, 0, 7,16 | met een goed geweten te zeggen: “Al deze geboden heb ik
5 I, 0, 7,16 | preciseert (Mt. 5, 3), dat wil zeggen de deemoedigen. In deze
6 I, 0, 7,16 | deemoedigen. In deze zin kan men zeggen, dat ook de zaligsprekingen
7 I, 0, 7,17 | gebleven is, waag ik het te zeggen, dat wij in de mate waarin
8 I, 0, 9,24 | namelijk niet mee tevreden te zeggen, wat men doen moet, maar
9 II, 0, 11,28 | handelen leert, dat wil zeggen het handelen dat aan God
10 II, 0, 11,29 | de “moraliteit”, dat wil zeggen: het goede en het slechte
11 II, 0, 11,29 | geloofsgoed zelf, dat wil zeggen de geloofswaarheden, mag
12 II, 0, 12,32 | oorspronkelijke staat gezien, dat wil zeggen als een handeling van het
13 II, 1, 1,37 | waarlijk “objectieve”, dat wil zeggen aan de concrete historische
14 II, 1, 3,42 | voegt hij eraan toe: Velen zeggen: Wie laat ons het goede
15 II, 1, 3,42 | lichten! Alsof hij wilde zeggen, dat het licht van het natuurlijke
16 II, 1, 3,43 | van de mens zelf, dat wil zeggen door zijn verstandige en
17 II, 1, 3,45 | genoemd worden, dat wil zeggen het geloof, dat in de liefde
18 II, 1, 4,50 | verenigde totaliteit”, dat wil zeggen “als ziel die zich uitdrukt
19 II, 1, 5,52 | een passende - dat wil zeggen met de waardigheid van de
20 II, 2, 1,54 | menselijke persoon, dat wil zeggen in haar zedelijk geweten: “
21 II, 2, 2,57 | ontrouw jegens de wet, dat wil zeggen van zijn natuurlijke zedelijke
22 II, 2, 2,58 | vandaan”. 103 Men kan dus zeggen, dat het geweten tegen de
23 II, 2, 2,59 | praktisch oordeel, dat wil zeggen een oordeel, dat meedeelt,
24 II, 2, 3,62 | Dat kan men echter niet zeggen wanneer de mens te weinig
25 II, 2, 3,62 | onoverkomelijke onwetendheid, dat wil zeggen een onkunde waarvan de mens
26 II, 2, 3,63 | opzettelijk dwaalt, dat wil zeggen “als de mens er geen moeite
27 II, 3, 1,65 | binnenwereldse” - dat wil zeggen de betrekkingen van de mens
28 II, 3, 1,67 | geboden daarentegen, dat wil zeggen die, die zekere concrete
29 II, 3, 2,69 | in beslag neemt, dat wil zeggen precies een daad van de
30 II, 3, 2,70 | men tegenwoordig pleegt te zeggen, waar men dan een uitdrukkelijke
31 II, 4, 1,72 | het hoogste goed, dat wil zeggen God zelf. ~
32 II, 4, 1,75 | de handelingen, dat wil zeggen over hun goedheid of slechtheid,
33 II, 4, 2,78 | de wil insluit, dat wil zeggen een zedelijk kwaad”. 127 “
34 II, 4, 3,80 | zichzelf reeds slecht, dat wil zeggen alleen al op grond van hun
35 II, 4, 3,80 | vgl. Rom. 3, 8); dat wil zeggen dat men niet positief mag
36 II, 4, 3,82 | semper et pro semper, dat wil zeggen zonder uitzondering, verplichten,
37 III, 0, 4,86 | van een schepsel, dat wil zeggen geschonken vrijheid, die
38 III, 0, 4,87 | zich in de liefde dat wil zeggen in de zelfgave, verwezenlijkt.
39 III, 0, 5,88 | vgl. Gal. 2, 20) dat wil zeggen in de grootste liefde tot
40 III, 0, 5,89 | geen duisternis. Als we zeggen dat we gemeenschap met Hem
41 III, 0, 6,90 | van de persoon, dat wil zeggen de onschendbaarheid van
42 III, 0, 7,96 | de categorische, dat wil zeggen ontoegeeflijke en compromisloze
43 III, 0, 8,98 | oorzaken ontdekken, dat wil zeggen oorzaken, die met bepaalde
44 III, 0, 9,105 | mogelijkheden van de mens - dat wil zeggen de mogelijkheden van de
45 III, 0, 10,106 | nieuwe evangelisatie dat wil zeggen aan de verkondiging van
46 III, 0, 12,114 | zijn authentieke, dat wil zeggen met de autoriteit van Christus
47 Slot, 0, 12,119| eenvoud van het evangelie te zeggen, uit het volgen van Jezus
|