Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,2 | oplicht: “Velen zeggen: wie laat ons het goede zien?
2 Inl, 0, 1,3 | herinnert wanneer het schrijft: “Wie namelijk het evangelie van
3 I, 0, 6,14 | de wetgeleerde wekt: “En wie is mijn naaste?” (Lc. 10,
4 I, 0, 6,14 | haat, is hij een leugenaar. Wie immers zijn broeder niet
5 I, 0, 6,15 | is: Gij zult niet doden; wie echter iemand doodt is schuldig
6 I, 0, 6,15 | echtbreken. Ik echter zeg u: wie alleen maar begerig naar
7 I, 0, 7,17 | praktijk beoefende liefde: “Wie immers de anderen liefheeft,
8 I, 0, 7,17 | aarde zonder zonde leven. Wie zal dat durven beweren,
9 I, 0, 7,18 | 18. Wie “naar het vlees leeft” ervaart
10 I, 0, 7,18 | inperking van de eigen vrijheid. Wie daarentegen bezield is door
11 I, 0, 8,19 | vooral aan diegenen aan wie Hij een bijzondere zending
12 I, 0, 8,19 | leerling Jezus volgen, tot wie de Vader zelf hem leidt (
13 I, 0, 8,19 | tot de Vader voert zodat wie Hem, de Zoon, ziet, de Vader
14 I, 0, 8,20 | in de navolging van Hem: “Wie mijn leerling wil zijn,
15 I, 0, 9,22 | schrokken ze erg en zeiden: Wie kan dan nog gered worden?” (
16 I, 0, 9,22 | bevatten, maar alleen zij, aan wie het gegeven is” (Mt. 19,
17 I, 0, 9,22 | liefde doet ontstaan? Maar wie strijdt over de vraag waaraan
18 I, 0, 9,22 | liefde voorafgaat? Want wie niet liefheeft heeft geen
19 I, 0, 9,24 | kind van God en kent God. Wie niet liefheeft, heeft God
20 I, 0, 10,25 | de Geest der waarheid: “Wie u hoort, hoort Mij” (Lc.
21 II, 0, 11,29 | bijzonder de bisschoppen, aan wie Jezus Christus vooral de
22 II, 1, 2,38 | eigen believen autocratisch. Wie anders past dat dan een
23 II, 1, 3,42 | eraan toe: Velen zeggen: Wie laat ons het goede zien?”
24 II, 1, 4,48 | bona genoemd, zouden zijn. Wie zich op deze zou beroepen,
25 II, 1, 5,53 | van zijn wezen te leven. Wie de bijzonder en blijvende
26 II, 2, 3,63 | nadenken over de psalm: “Wie merkt zijn eigen fouten
27 II, 2, 3,64 | zin heeft Jezus gezegd: “Wie echter de waarheid doet,
28 II, 3, 1,66 | uitdrukking in zijn woorden: “Wie zijn leven redden wil, zal
29 II, 3, 1,66 | zal het verliezen; maar wie zijn leven om mijnentwil
30 II, 4, 3,80(131)| zich slecht had verklaard. Wie ziet niet, dat hieruit een
31 II, 4, 3,81 | de menselijke persoon: “Wie zou met het oog op de handelingen
32 III, 0, 4,84 | die vaak niet meer weet, wie hij is, waar hij vandaan
33 III, 0, 5,89 | zijn geboden onderhouden. Wie zegt dat hij Hem kent maar
34 III, 0, 5,89 | waarheid is niet in hem. Wie zich echter aan zijn woord
35 III, 0, 5,89 | zeker dat we “in Hem zijn”. Wie zegt, dat hij in Hem blijft,
36 III, 0, 5,89 | dezelfde weg in te slaan: “Wie mijn volgeling wil zijn
37 III, 0, 6,91 | werd degene gedoopt, aan wie het ten deel gevallen was,
38 III, 0, 9,103 | mogelijkheden van de mens, aan wie de heilige Geest geschonken
39 III, 0, 9,105 | rijp om deze te ontvangen. “Wie zal mij uit dit tot de dood
40 III, 0, 9,105 | God hen niet afwijst, naar wie Hij kijkt, want hij maakt
41 Slot, 0, 12,119 | van zijn Kerk bereiken. “Wie leven wil - herinnert ons
42 Slot, 0, 12,119 | vervalst of verduisterd worden. Wie van Christus houdt, houdt
43 Slot, 0, 12,120 | adel van de meester. En wie is edeler dan de Moeder
|