Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 2,5 | altijd actuele context is in mij het besluit gerijpt om een
2 Inl, 0, 2,5 | worden aangevallen. ~Ik richt mij tot u, eerwaarde broeders
3 Inl, 0, 2,5 | het bisschopsambt, die met mij de verantwoordelijkheid
4 I, 0, 3,6 | antwoordde: Wat vraagt je Mij naar het goede? Slechts
5 I, 0, 3,6 | onderhouden. Wat ontbreekt mij nu nog? Jezus antwoordde:
6 I, 0, 3,6 | hebben; kom dan en volg Mij” (Mt. 19, 16-21). 13 ~
7 I, 0, 5,9 | Jezus zegt: “Wat vraag je Mij naar het goede? Slechts
8 I, 0, 5,9 | vraag aldus: “Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed buiten
9 I, 0, 5,10 | zegt: te wonderbaar is voor mij dit weten, te hoog, ik kan
10 I, 0, 5,10 | slavenhuis. Ge zult buiten Mij geen andere goden hebben” (
11 I, 0, 5,11 | zijn oproep: “Kom en volg Mij” (Mt. 19, 21). ~
12 I, 0, 6,15 | zij leggen getuigenis over Mij af” (vgl. Joh. 5, 39); Hij
13 I, 0, 7,16 | acht genomen. Wat ontbreekt mij nu nog?” (Mt. 19, 20). Het
14 I, 0, 7,16 | hebben; kom dan en volg Mij” (Mt. 19, 21). ~Zoals reeds
15 I, 0, 7,17 | de genade: “Kom en volg Mij”. ~De volmaaktheid vraagt
16 I, 0, 7,18 | uitnodiging: “Kom en volg Mij” de nieuwe concrete vorm
17 I, 0, 8 | Kom en volg Mij” (Mt. 19, 21).~
18 I, 0, 8,19 | jongeman: “Kom dan en volg Mij!” (Mt. 19, 21). Het is een
19 I, 0, 8,20 | zijn kruis op zich en volge Mij” (Mt. 16, 24). ~
20 I, 0, 9,22 | leerlingen: “Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb
21 I, 0, 10,25 | waarheid: “Wie u hoort, hoort Mij” (Lc. 10, 16). Met het licht
22 I, 0, 10,25 | van Christus leren: “Voor mij is Christus het leven” (
23 II, 2, 3,63 | eigen fouten op? Spreek mij vrij van schuld, waarvan
24 II, 2, 3,63 | vrij van schuld, waarvan ik mij niet bewust ben”! (Ps. 19,
25 II, 3, 1,66 | wilt zijn,.. kom en volg Mij!” (Mt. 19, 21) -: Op deze
26 II, 3, 1,66 | oproep van Jezus “kom en volg Mij” betekent de grootst mogelijke
27 III, 0, 4,85 | had: “Want Christus heeft mij.. gezonden.., het evangelie
28 III, 0, 5,89 | volgeling wil zijn moet Mij volgen door zichzelf te
29 III, 0, 6,91 | antwoordde ze: “Het is mij van alle kanten benauwd;
30 III, 0, 6,91 | want doe ik het, dan wacht mij de dood; doe ik het niet,
31 III, 0, 6,92 | wendt: “Hebt medelijden met mij broeders: verhinder mij
32 III, 0, 6,92 | mij broeders: verhinder mij niet, te leven, wenst niet,
33 III, 0, 6,92 | niet, dat ik sterf.. Laat mij tot het zuivere licht doordringen;
34 III, 0, 6,92 | waarachtig mens zijn. Laat mij het lijden en sterven van
35 III, 0, 9,104| God voor ogen: “God, wees mij zondaar genadig” (Lc. 18,
36 III, 0, 9,105| deze te ontvangen. “Wie zal mij uit dit tot de dood veroordeelde
37 III, 0, 9,105| niet, denk eraan, dat U mij uit stof hebt gevormd. Hoe
38 III, 0, 9,105| hebt gevormd. Hoe zal ik mij overeind kunnen houden,
39 III, 0, 9,105| overeind kunnen houden, als U mij niet zonder onderbreking
40 III, 0, 9,105| ontsteld” (Ps. 104, 29). Wee mij als U mij aankijkt! U kunt
41 III, 0, 9,105| 104, 29). Wee mij als U mij aankijkt! U kunt bij mij
42 III, 0, 9,105| mij aankijkt! U kunt bij mij alleen verdorvenheden door
43 III, 0, 12,114| en liefde: “Kom en volg mij na”. De waarheid van deze
|