1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1780
Chapter, Thema, Paragraph, Number
501 II, 0, 11,30 | voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te winnen?”
502 II, 0, 11,30 | Jezus uitgezonden werd om het evangelie te verkondigen
503 II, 0, 11,30 | 19-20), stelt ook nu nog het antwoord van de Meester
504 II, 0, 11,30 | in deze kracht verricht het leergezag van de Kerk van
505 II, 0, 11,30 | onderscheiding, waarbij het de vermaning van de apostel
506 II, 0, 11,30 | navolgt: “Ik bezweer u voor het aanschijn van God en van
507 II, 0, 11,30 | zijn koningschap: verkondig het woord, dring aan te pas
508 II, 0, 11,30 | aanvaard uw lijden, doe het werk van een evangelist,
509 II, 0, 12,31 | menselijke problemen in het tegenwoordige denken over
510 II, 0, 12,31 | over de moraal zijn, zij het ook telkens op verschillende
511 II, 0, 12,31 | plichtsbesef geleid”. 53 Speciaal het recht op godsdienst- en
512 II, 0, 12,31 | de achting die de weg van het geweten toekomt wordt dus
513 II, 0, 12,31 | zij gecorrigeerd resp. in het licht van het geloof gezuiverd
514 II, 0, 12,31 | gecorrigeerd resp. in het licht van het geloof gezuiverd worden. 55 ~
515 II, 0, 12,31(54) | 295-300; Toespraak op het 5e Internationale Juristencollege (
516 II, 0, 12,32 | uitdrukkelijk atheïstisch zijn. Aan het geweten van het individu
517 II, 0, 12,32 | zijn. Aan het geweten van het individu worden de voorrechten
518 II, 0, 12,32 | een hoogste instantie van het zedelijk oordeel toegeschreven,
519 II, 0, 12,32 | kwaad beslist. In plaats van het beginsel over de verplichting
520 II, 0, 12,32 | de verplichting dat men het eigen geweten moet volgen
521 II, 0, 12,32 | onrechtmatig een ander: het morele oordeel zou alleen
522 II, 0, 12,32 | daarom waar zijn, omdat het voortkomt uit het geweten.
523 II, 0, 12,32 | omdat het voortkomt uit het geweten. Op deze manier
524 II, 0, 12,32 | Op deze manier is echter het absolute postulaat van de
525 II, 0, 12,32 | subjectivistische opvatting over het zedelijk oordeel komt. ~
526 II, 0, 12,32 | Nadat de idee van een voor het menselijk verstand kenbare
527 II, 0, 12,32 | universele waarheid over het goede verloren was gegaan,
528 II, 0, 12,32 | gegaan, is onvermijdelijk ook het begrip van het geweten veranderd;
529 II, 0, 12,32 | onvermijdelijk ook het begrip van het geweten veranderd; het geweten
530 II, 0, 12,32 | van het geweten veranderd; het geweten wordt niet meer
531 II, 0, 12,32 | zeggen als een handeling van het inzicht van de persoon wiens
532 II, 0, 12,32 | van de persoon wiens taak het is, om de algemene kennis
533 II, 0, 12,32 | om de algemene kennis van het goede op een bepaalde situatie
534 II, 0, 12,32 | een oordeel te vellen over het juiste, hier en nu te kiezen
535 II, 0, 12,32 | gedrag; men kwam ertoe, aan het geweten van het individu
536 II, 0, 12,32 | ertoe, aan het geweten van het individu het voorrecht te
537 II, 0, 12,32 | geweten van het individu het voorrecht te verlenen om
538 II, 0, 12,32 | uiterste consequenties loopt het individualisme uit op de
539 II, 0, 12,32 | verschillende opvattingen vormen het uitgangspunt voor die denkrichtingen,
540 II, 0, 12,33 | maatschappelijke conditioneringen die het beleven van de menselijke
541 II, 0, 12,33 | verschillende terreinen van het bestaan, zoals bv. in de
542 II, 0, 12,33 | sommigen zijn zover gegaan in het overschrijden van de conclusies,
543 II, 0, 12,33 | verkeerde verklaringen van het wetenschappelijk onderzoek
544 II, 0, 12,34 | voor goeds moet ik doen om het eeuwig leven te bereiken?”
545 II, 0, 12,34 | Christus antwoordt, kan het probleem van de vrijheid
546 II, 0, 12,34 | beschouwing laten, stelt het zelfs in het middelpunt,
547 II, 0, 12,34 | laten, stelt het zelfs in het middelpunt, omdat moraal
548 II, 0, 12,34 | vrij kan de mens zich tot het goede keren”. 56 Maar welke
549 II, 0, 12,34 | grond om alles te doen, als het maar bevalt, zelfs het kwade”
550 II, 0, 12,34 | als het maar bevalt, zelfs het kwade” zet het Concilie
551 II, 0, 12,34 | bevalt, zelfs het kwade” zet het Concilie de “ware” vrijheid
552 II, 0, 12,34 | een verheven kenmerk van het beeld van God in de mens:
553 II, 0, 12,34 | Wanneer voor de mens het recht bestaat, om op zijn
554 II, 0, 12,34 | bestaat, om op zijn weg van het zoeken naar de waarheid
555 II, 0, 12,34 | voorvechter van de rechten van het geweten, met beslistheid
556 II, 0, 12,34 | beslistheid te stellen: “Het geweten heeft rechten, omdat
557 II, 0, 12,34 | geweten heeft rechten, omdat het plichten heeft”. 59 ~Bepaalde
558 II, 0, 12,34 | menselijke natuur en tot het geweten op nieuwe wijze
559 II, 0, 12,34 | zwakken ze af, of ze ontkennen het zelfs. ~Willen we deze tendensen
560 II, 0, 12,34 | leggen, dan moeten we ze in het licht van de fundamentele
561 II, 1, 1,35 | 35. In het boek Genesis lezen we: “
562 II, 1, 1,35 | en aannemen. En hij is in het bezit van een zeer vergaande
563 II, 1, 1,35 | van de tuin” eten. Maar het is geen onbegrensde vrijheid:
564 II, 1, 1,35 | tegenwoordige culturele stromingen het uitgangspunt van talrijke
565 II, 1, 1,35 | de vrijheid en de wet in het middelpunt van hun denken
566 II, 1, 1,35 | individuen of aan sociale groepen het vermogen toekennen om over
567 II, 1, 1,36 | goddelijke wet plaatsen, noch het bestaan van een laatste
568 II, 1, 1,36 | overdenken van de rol van het verstand en van het geloof
569 II, 1, 1,36 | van het verstand en van het geloof bij het aan het licht
570 II, 1, 1,36 | verstand en van het geloof bij het aan het licht brengen van
571 II, 1, 1,36 | van het geloof bij het aan het licht brengen van zedelijke
572 II, 1, 1,36 | Erkend moet worden, dat aan het begin van dit streven naar
573 II, 1, 1,36 | tot de beste tradities van het katholieke denken horen.
574 II, 1, 1,36 | cultuur bevorderen doordat men het rationele - en daarmee universeel
575 II, 1, 1,36 | zedelijke normen die tot het gebied van de natuurlijke
576 II, 1, 1,36 | Daarenboven wilde men het innerlijke karakter van
577 II, 1, 1,36 | voorafgaande erkenning door het menselijk verstand en, concreet,
578 II, 1, 1,36 | menselijk verstand en, concreet, het persoonlijke geweten. ~Terwijl
579 II, 1, 1,36 | geweten. ~Terwijl echter het gegeven dat het menselijk
580 II, 1, 1,36 | Terwijl echter het gegeven dat het menselijk verstand afhankelijk
581 II, 1, 1,36 | volledige soevereiniteit van het verstand op het gebied van
582 II, 1, 1,36 | soevereiniteit van het verstand op het gebied van de zedelijke
583 II, 1, 1,36 | op de juiste ordening van het leven in deze wereld: Deze
584 II, 1, 1,36 | haar bron uitsluitend in het menselijk verstand zou hebben.
585 II, 1, 1,36 | alleen in die zin, dat het menselijk verstand haar
586 II, 1, 1,37 | 37. Aangezien ze echter het zedelijk leven in een christelijk
587 II, 1, 1,37 | Bijgevolg kwam men ertoe om het bestaan van een specifieke
588 II, 1, 1,37 | openbaring te loochenen: het woord van God zou zich ertoe
589 II, 1, 1,37 | alleen de opgave zijn van het vrije intellect. Een zo
590 II, 1, 1,37 | ten aanzien van bepaalde, het zogenaamde “humanum” betreffende
591 II, 1, 1,37 | deopenbaring horen en dus met het oog op het heil niet van
592 II, 1, 1,37 | horen en dus met het oog op het heil niet van betekenis
593 II, 1, 1,37 | uitleg van de autonomie van het menselijk verstand leidt,
594 II, 1, 1,37 | innerlijke betrekkingen in het licht van het woord van
595 II, 1, 1,37 | betrekkingen in het licht van het woord van God en van de
596 II, 1, 1,37 | verhelderd worden. Alleen zo zal het mogelijk zijn, om aan de
597 II, 1, 1,37 | moraaltheologie integreert, zonder het morele erfgoed van de Kerk
598 II, 1, 2,38 | 38. Met de woorden uit het boek Jezus Sirach verheldert
599 II, 1, 2,38 | een “verheven kenmerk van het beeld van God” in de mens
600 II, 1, 2,38 | een gezichtspunt, dat in het theologische denken over
601 II, 1, 2,38 | gelijkenis met de Heer van het heelal voor een levend beeld
602 II, 1, 2,38 | waardigheid en aan de naam van het Oerbeeld. 65 ~Reeds het
603 II, 1, 2,38 | het Oerbeeld. 65 ~Reeds het regeren van de wereld betekent
604 II, 1, 2,39 | goede handelingen voltrekt. ~Het Concilie verlangt echter
605 II, 1, 2,39 | atheïstisch karakter aan: “Want het schepsel zinkt zonder de
606 II, 1, 2,39 | zinkt zonder de Schepper in het niets.. bovendien wordt
607 II, 1, 2,39 | niets.. bovendien wordt het schepsel zelf door God te
608 II, 1, 2,40 | 40. De leer van het Concilie onderstreept enerzijds
609 II, 1, 2,40 | enerzijds de actieve rol van het menselijk verstand bij de
610 II, 1, 2,40 | toepassing van de zedenwet: Het zedelijk leven vereist creativiteit
611 II, 1, 2,40 | handelen zijn. Anderzijds put het verstand zijn waarheid en
612 II, 1, 2,40 | goddelijke Wijsheid is. 69 Aan het zedelijk leven ligt dus
613 II, 1, 2,40 | zedelijk leven ligt dus het principe van een “juiste
614 II, 1, 2,40 | haar bron: Op grond van het natuurlijke verstand, dat
615 II, 1, 2,40 | hebben, “niets anders dan het ons door God ingegeven licht
616 II, 1, 2,40 | God ingegeven licht van het verstand. Dankzij dat licht
617 II, 1, 2,40 | De juiste autonomie van het praktische verstand betekent,
618 II, 1, 2,40 | draagt. Maar de autonomie van het verstand kan niet de schepping
619 II, 1, 2,40 | de zedelijke normen door het verstand betekenen. 72 Zou
620 II, 1, 2,40 | dat men de deelname van het praktische verstand aan
621 II, 1, 2,41 | aanvaarding van de zedenwet, het gebod van God: “God de Heer
622 II, 1, 2,41 | een heteronomie, alsof het morele leven onderworpen
623 II, 1, 2,41 | tegenstelling met de openbaring van het Verbond en de verlossende
624 II, 1, 2,41 | inderdaad de deelneming van het menselijke verstand en van
625 II, 1, 2,41 | draagt, maar alleen door het licht van het natuurlijke
626 II, 1, 2,41 | alleen door het licht van het natuurlijke verstand en
627 II, 1, 2,41 | van de menselijke persoon het beeld en de nabijheid van
628 II, 1, 2,41 | majesteit van de God van het Al belijden en de heiligheid
629 II, 1, 3,42 | waardigheid van de mens, zoals het Concilie openlijk schrijft: “
630 II, 1, 3,42 | nastreeft in een vrije keuze van het goede en zich verzekert
631 II, 1, 3,42 | mens in vrije beslissing het goede doen en het kwade
632 II, 1, 3,42 | beslissing het goede doen en het kwade mijden. Maar daartoe
633 II, 1, 3,42 | Maar daartoe moet de mens het goede van het kwade kunnen
634 II, 1, 3,42 | moet de mens het goede van het kwade kunnen onderscheiden.
635 II, 1, 3,42 | dat gebeurt vooral dankzij het licht van het natuurlijke
636 II, 1, 3,42 | vooral dankzij het licht van het natuurlijke verstand, weerschijn
637 II, 1, 3,42 | psalmist gezegd heeft: “Breng het juiste offer (Ps. 4, 6),
638 II, 1, 3,42 | Velen zeggen: Wie laat ons het goede zien?” En als antwoord
639 II, 1, 3,42 | Alsof hij wilde zeggen, dat het licht van het natuurlijke
640 II, 1, 3,42 | zeggen, dat het licht van het natuurlijke verstand, waarmee
641 II, 1, 3,42 | natuurlijke verstand, waarmee wij het goede van het kwade onderscheiden -
642 II, 1, 3,42 | waarmee wij het goede van het kwade onderscheiden - wat
643 II, 1, 3,42 | anders is dan een afdruk van het goddelijke licht in ons”. 76
644 II, 1, 3,42 | wordt zo genoemd, niet met het oog op de natuur van wezens
645 II, 1, 3,42 | zonder verstand, maar omdat het verstand, dat haar uitvaardigt,
646 II, 1, 3,43 | dat “de hoogste norm van het menselijk leven de goddelijke,
647 II, 1, 3,43 | is, waardoor God, volgens het raadsbesluit van zijn wijsheid
648 II, 1, 3,43 | beter kan leren kennen. 78 ~Het Concilie verwijst naar de “
649 II, 1, 3,43 | Augustinus definieert haar als “het verstand of de wil van God,
650 II, 1, 3,43 | Thomas vereenzelvigt haar met het “plan van de goddelijke
651 II, 1, 3,43 | die alles beweegt naar het geboden doel toe”. 80 En
652 II, 1, 3,43 | voorzorg, zorgende liefde. Het is dus God zelf die de hele
653 II, 1, 3,43 | maar “van binnen”, door het verstand dat, wanneer het
654 II, 1, 3,43 | het verstand dat, wanneer het met behulp van het natuurlijke
655 II, 1, 3,43 | wanneer het met behulp van het natuurlijke licht de eeuwige
656 II, 1, 3,43 | schrijft de H. Thomas - is het met verstand begiftigde
657 II, 1, 3,43 | goddelijke voorzienigheid, omdat het van zijn kant deel heeft
658 II, 1, 3,43 | te voorzien; daarom heeft het deel aan het eeuwige intellect,
659 II, 1, 3,43 | daarom heeft het deel aan het eeuwige intellect, dankzij
660 II, 1, 3,43 | intellect, dankzij hetwelk het een natuurlijke neiging
661 II, 1, 3,43 | geboden handeling en tot het geboden doel: deze deelname
662 II, 1, 3,43 | deelname aan de eeuwige wet in het met verstand begiftigde
663 II, 1, 3,44 | ingeschapen onderschikking van het menselijk verstand en van
664 II, 1, 3,44 | en gebeiteld is, daar zij het menselijke verstand zelf
665 II, 1, 3,44 | menselijke verstand zelf is, waar het ons gebiedt, het goede te
666 II, 1, 3,44 | is, waar het ons gebiedt, het goede te doen en ons verbiedt
667 II, 1, 3,44 | verwijst Leo XIII naar het “hogere intellect” van de
668 II, 1, 3,44 | Maar dit voorschrift van het menselijke verstand zou
669 II, 1, 3,44 | kracht van wet hebben, als het niet de stem en de uitleg
670 II, 1, 3,44 | die hun is ingeplant die het verstand gebruiken, en die
671 II, 1, 3,44 | gebruiken, en die hen voert tot het verschuldigde handelen en
672 II, 1, 3,44 | verschuldigde handelen en het verschuldigde doel; dit
673 II, 1, 3,44 | verschuldigde doel; dit is het eeuwige intellect van de
674 II, 1, 3,44 | zijn verstand maakt, in het bijzonder het door de goddelijke
675 II, 1, 3,44 | maakt, in het bijzonder het door de goddelijke openbaring
676 II, 1, 3,44 | goddelijke openbaring en door het geloof verlichte verstand,
677 II, 1, 3,44 | krachtens de wet die God aan het uitverkoren volk, te beginnen
678 II, 1, 3,44 | de uitverkiezing en van het goddelijk verbond en tegelijk
679 II, 1, 3,44 | en verering vinden, die het uitverkoren volk tegenover
680 II, 1, 3,44 | de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op
681 II, 1, 3,44 | s getuigenis waarachtig, het schenkt onwetenden wijsheid;
682 II, 1, 3,44 | recht, een verheugenis is het des harten; het gebod van
683 II, 1, 3,44 | verheugenis is het des harten; het gebod van Jahwe is onaantastbaar:
684 II, 1, 3,44 | Jahwe is onaantastbaar: het schept verheldering van
685 II, 1, 3,45 | ontvangt met dankbaarheid het hele goed van de openbaring
686 II, 1, 3,45 | van de openbaring en hoedt het met liefde en behandelt
687 II, 1, 3,45 | met liefde en behandelt het met religieus respect, terwijl
688 II, 1, 3,45 | uitleg van de wet Gods in het licht van het evangelie
689 II, 1, 3,45 | wet Gods in het licht van het evangelie haar zending vervult.
690 II, 1, 3,45 | Christus en in zijn Geest is: het is een “innerlijke wet” (
691 II, 1, 3,45 | vrijheid (vgl. 2 Kor. 3, 17); het is “de wet van de Geest
692 II, 1, 3,45 | de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus” (
693 II, 1, 3,45 | door de verlichting van het verstand leert wat men moet
694 II, 1, 3,45 | genoemd worden, dat wil zeggen het geloof, dat in de liefde
695 II, 1, 3,45 | werkzaam is (Gal. 5, 6); het onderricht ons dus innerlijk
696 II, 1, 3,45 | handelen”. 84 ~Ook al is het in het moraaltheologische
697 II, 1, 3,45 | handelen”. 84 ~Ook al is het in het moraaltheologische onderzoek
698 II, 1, 3,45 | onderscheiden van de natuurwet en in het heilsplan de “oude” wet
699 II, 1, 3,45 | bron en hun einddoel in het wijze en liefdevolle eeuwige
700 II, 1, 3,45 | gelijkvormig te worden met het beeld van zijn Zoon” (Rom.
701 II, 1, 4 | De wet staat hun in het hart geschreven” (Rom. 2,
702 II, 1, 4,46 | inzake de natuurwet en in het bijzonder inzake de natuur
703 II, 1, 4,46 | vrijheid de geschiedenis van het morele denken altijd begeleid;
704 II, 1, 4,46 | zoals men uit de leer van het Concilie van Trente kan
705 II, 1, 4,46 | vergelijkbare spanning, zij het ook in een andere zin, getekend:
706 II, 1, 4,46 | de dialectiek - zoal niet het conflict - tussen vrijheid
707 II, 1, 4,46 | beroepshalve zich moeten wijden aan het onderzoek van handelingen
708 II, 1, 4,46 | statistische uitwerking van het concrete menselijke gedrag
709 II, 1, 4,46 | slechts tot ruw materiaal voor het menselijk handelen en kunnen
710 II, 1, 4,46 | betekent. Anderen menen dat bij het mateloze toenemen van de
711 II, 1, 4,46 | dan in de eerste plaats het menselijk lichaam omvatten,
712 II, 1, 4,47 | natuurwet de tegenwerping van het fysicisme en naturalisme
713 II, 1, 4,47 | in enkele documenten van het leergezag van de Kerk worden
714 II, 1, 4,47 | speciaal in die, welke het gebied van de seksuele ethiek
715 II, 1, 4,47 | historische levensomstandigheden. Het zou ook moeten letten op
716 II, 1, 4,47 | cultuur krijgen. En vooral zou het het fundamentele gebod van
717 II, 1, 4,47 | krijgen. En vooral zou het het fundamentele gebod van de
718 II, 1, 4,47 | neigingen” zouden - zo heet het -hoogstens een algemene
719 II, 1, 4,47 | algemene oriëntering voor het juiste gedrag vastleggen,
720 II, 1, 4,47 | van de afzonderlijke, in het licht van de situatie van
721 II, 1, 4,47 | licht van de situatie van het ogenblik zeer complexe,
722 II, 1, 4,48 | aandachtig overdacht worden, in het bijzonder welke plaats het
723 II, 1, 4,48 | het bijzonder welke plaats het menselijk lichaam in de
724 II, 1, 4,48 | behandelt uiteindelijk het menselijk lichaam als ruw
725 II, 1, 4,48 | waarde, zolang de vrijheid het niet heeft ingebracht in
726 II, 1, 4,48 | De menselijke natuur en het lichaam blijken dientengevolge
727 II, 1, 4,48 | blijken dientengevolge voor het kiezen van de vrijheid materieel
728 II, 1, 4,48 | noodzakelijke, maar voor de persoon, het menselijk subject en de
729 II, 1, 4,48 | kunnen bieden, aangezien het doel van deze neigingen
730 II, 1, 4,48 | naar een oriëntering van het verstand voor de zedelijke
731 II, 1, 4,48 | Kerk over de eenheid van het menselijke zijn, welker
732 II, 1, 4,48 | et essentialiter vorm van het lichaam is. 86 De geestelijke
733 II, 1, 4,48 | en onsterfelijke ziel is het eenheidsbeginsel van het
734 II, 1, 4,48 | het eenheidsbeginsel van het menselijke zijn; zij is
735 II, 1, 4,48 | menselijke zijn; zij is het, waardoor dit - als persoon -
736 II, 1, 4,48 | niet alleen op, dat ook het lichaam, waaraan de opstanding
737 II, 1, 4,48 | herinneren er ook aan, dat het verstand en de vrije wil
738 II, 1, 4,48 | menselijke persoon is, inclusief het lichaam, helemaal aan zichzelf
739 II, 1, 4,48 | van ziel en lichaam is zij het subject van haar zedelijke
740 II, 1, 4,48 | haar zedelijke daden. Door het licht van het verstand en
741 II, 1, 4,48 | daden. Door het licht van het verstand en de ondersteuning
742 II, 1, 4,48 | zelfgave overeenkomstig het wijze plan van de Schepper.
743 II, 1, 4,48 | plan van de Schepper. In het licht van de waardigheid
744 II, 1, 4,48 | bevestigd moet worden -begrijpt het verstand de bijzondere zedelijke
745 II, 1, 4,49 | de morele betekenis van het lichaam en van de op dat
746 II, 1, 4,49 | oplichters” uitgesloten van het Godsrijk (vgl. 1 Kor. 6,
747 II, 1, 4,49 | Deze vervloeking - die door het Concilie van Trente bevestigd
748 II, 1, 4,49 | gelovigen belet om te delen in het eeuwige erfgoed. Inderdaad
749 II, 1, 4,49(88) | citeert andere plaatsen uit het Oude en Nieuwe Testament,
750 II, 1, 4,49(88) | Testament, die velen aan het lichaam gebonden gedragingen
751 II, 1, 4,50 | specifieke kenmerken, die voor het bereiken van haar eindbestemming
752 II, 1, 4,50 | maar moet als de orde van het verstand gedefinieerd worden,
753 II, 1, 4,50 | sturen en te regelen en in het bijzonder van zijn lichaam
754 II, 1, 4,50 | tot absoluut respect voor het menselijk leven liggen in
755 II, 1, 4,50 | leven te behouden. Zo wint het menselijk leven, dat een
756 II, 1, 4,50 | aan morele betekenis met het oog op het welzijn van de
757 II, 1, 4,50 | betekenis met het oog op het welzijn van de persoon,
758 II, 1, 4,50 | moet doen gelden: terwijl het moreel altijd ongeoorloofd
759 II, 1, 4,50 | onschuldige mens te doden, kan het toegestaan, prijzenswaardig
760 II, 1, 4,50 | getuigenis voor de waarheid het eigen leven te geven (vgl.
761 II, 1, 4,50 | ziel die zich uitdrukt in het lichaam en als lichaam dat
762 II, 1, 4,50(90) | Instructie over de eerbied voor het beginnende leven en de waarde
763 II, 1, 4,50 | menselijke betekenis van het lichaam begrijpen. De natuurlijke
764 II, 1, 4,50 | altijd en uitsluitend binnen het kader van de menselijke
765 II, 1, 5,51 | 51. Het veronderstelde conflict
766 II, 1, 5,51 | Augustinus zich af -.. tenzij in het boek van dat Licht, dat
767 II, 1, 5,51 | gedicteerd en gaat zij over in het hart van de mens, die de
768 II, 1, 5,51 | vervolmaken, moet de mens het goede doen en het kwade
769 II, 1, 5,51 | de mens het goede doen en het kwade laten, over het doorgeven
770 II, 1, 5,51 | en het kwade laten, over het doorgeven en het instandhouden
771 II, 1, 5,51 | laten, over het doorgeven en het instandhouden van het menselijk
772 II, 1, 5,51 | en het instandhouden van het menselijk leven waken, de
773 II, 1, 5,51 | onderhouden, de waarheid zoeken, het goede doen, de schoonheid
774 II, 1, 5,51 | universaliteit van de natuurwet door het verstand. Voorzover echter
775 II, 1, 5,51 | van de universaliteit van het ware goede. Doordat ze zich
776 II, 1, 5,52 | 52. Het is altijd en voor allen
777 II, 1, 5,52 | de ouders te eren, zoals het hoort. Zulke positieve geboden
778 II, 1, 5,52(94) | zij de echte behoeften van het menselijk wezen betreffen,
779 II, 1, 5,52 | beantwoorden aan inzichten van het praktische verstand en worden
780 II, 1, 5,52 | verstand en worden door het oordeel van het geweten
781 II, 1, 5,52 | worden door het oordeel van het geweten toegepast op de
782 II, 1, 5,52 | afzonderlijke handelingen. Het handelende subject neemt
783 II, 1, 5,52 | overeenstemmende deugden maakt het zich deze waarheid van zijn
784 II, 1, 5,52 | onder alle omstandigheden. Het gaat inderdaad om verboden,
785 II, 1, 5,52 | de naaste verenigbaar is. Het is iedereen altijd verboden,
786 II, 1, 5,52 | anderzijds niet, dat in het zedelijk leven de verboden
787 II, 1, 5,52 | belangrijker zouden zijn dan het streven om het door de positieve
788 II, 1, 5,52 | zijn dan het streven om het door de positieve geboden
789 II, 1, 5,52 | is veeleer de volgende: het gebod van de Gods- en van
790 II, 1, 5,52 | daaronder, dan schendt men het gebod. Bovendien hangt dat
791 II, 1, 5,52 | kunnen zijn. Tenslotte is het altijd mogelijk, dat de
792 II, 1, 5,52 | is, liever te sterven dan het kwade te doen. ~De Kerk
793 II, 1, 5,52 | verboden worden door de in het Oude en het Nieuwe Testament
794 II, 1, 5,52 | worden door de in het Oude en het Nieuwe Testament in negatieve
795 II, 1, 5,52 | van deze verboden: “Als je het eeuwige leven wilt bereiken,
796 II, 1, 5,53 | natuurwet en daarmee aan het bestaan van “objectieve
797 II, 1, 5,53 | zoals ze reeds voor die van het verleden gegolden hebben:
798 II, 1, 5,53 | verleden gegolden hebben: Is het eigenlijk wel mogelijk,
799 II, 1, 5,53 | bepalingen, die ooit in het verleden, zonder kennis
800 II, 1, 5,53 | altijddurende geldigheid hebben? ~Het valt niet te ontkennen dat
801 II, 1, 5,53 | mens zich in de cultuur van het moment ook niet helemaal
802 II, 1, 5,53 | zou ook de verwijzing naar het “begin” onbegrijpelijk laten
803 II, 1, 5,53 | in eeuwigheid”. 97 Hij is het “Begin”, die, nadat Hij
804 II, 1, 5,53 | culturele omstandigheden het passendst is, die in staat
805 II, 1, 5,53 | ontvouwt zich - zoals die van het geloofsgoed (depositum fidei) -
806 II, 1, 5,53 | kracht, moeten echter door het leergezag van de Kerk naar
807 II, 1, 5,53 | historische omstandigheden van het ogenblik “eodem sensu eademque
808 II, 1, 5,53(98) | 1. De h. Thomas baseert het niet zuiver formele maar
809 II, 1, 5,53(98) | zedelijke normen ook binnen het gebied van de nieuwe wet
810 II, 1, 5,53(98) | de nieuwe wet hierop, dat het Woord de menselijke natuur
811 II, 1, 5,53 | bepaald; de beslissing van het leergezag wordt voorbereid
812 II, 1, 5,53 | voorbereid en begeleid door het streven naar verstaanbaarheid
813 II, 1, 5,53 | en formulering, eigen aan het denken van de gelovigen
814 II, 1, 5,53 | denken van de gelovigen en het theologische onderzoek. 100 ~
815 II, 1, 5,53(100) | Dogmatische constitutie over het katholieke geloof Dei Filius,
816 II, 1, 5,53(100) | XXIII bij de opening van het Tweede Vaticaans Concilie (
817 II, 1, 5,53(100) | De substantie zelf van het geloof of de waarheden van
818 II, 2, 1 | Het heiligdom van de mens~
819 II, 2, 1,54 | heeft haar levende zetel in het “hart” van de menselijke
820 II, 2, 1,54 | haar zedelijk geweten: “In het diepst van zijn geweten
821 II, 2, 1,54 | hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en het
822 II, 2, 1,54 | het goede te beminnen en het kwade te vermijden, op het
823 II, 2, 1,54 | het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt
824 II, 2, 1,54 | de opvatting die men over het zedelijk geweten heeft.
825 II, 2, 1,54 | verheerlijken, tot een opvatting van het zedelijk geweten als “scheppende”
826 II, 2, 1,55 | tenminste in zekere perioden in het verleden, de functie van
827 II, 2, 1,55 | verleden, de functie van het geweten enkel tot de toepassing
828 II, 2, 1,55 | op bepaalde gevallen van het persoonlijk leven beperkt
829 II, 2, 1,55 | gezien. Zulke normen -zo heet het - zijn echter niet in staat
830 II, 2, 1,55 | natuur en haar betekenis voor het zedelijk leven verleidt
831 II, 2, 1,55 | zijn voor de oordelen van het geweten, als wel een algemene
832 II, 2, 1,55 | onthullen ze de complexiteit die het verschijnsel van het geweten
833 II, 2, 1,55 | die het verschijnsel van het geweten eigen is: Deze hangt
834 II, 2, 1,55 | hangt ten diepste samen met het totale psychologische en
835 II, 2, 1,55 | Anderzijds wordt de waarde van het geweten hoog geprezen, dat
836 II, 2, 1,55 | hoog geprezen, dat door het Concilie als “heiligdom
837 II, 2, 1,55 | toevertrouwt. ~Met de bedoeling om het “creatieve” karakter van
838 II, 2, 1,55 | creatieve” karakter van het geweten naar voren te brengen,
839 II, 2, 1,55 | noemen sommige auteurs het werken van het geweten niet
840 II, 2, 1,55 | sommige auteurs het werken van het geweten niet meer “oordelen”,
841 II, 2, 1,55 | categorische positie die het leergezag inneemt in veel
842 II, 2, 1,55 | zouden bij de gelovigen het ontstaan van onnodige gewetensconflicten
843 II, 2, 1,56 | waarheid voorgesteld. Naast het leerstellig-abstracte niveau
844 II, 2, 1,56 | tegenstelling tussen de leer van het universeel geldende voorschrift
845 II, 2, 1,56 | voorschrift en de norm van het individuele geweten, dat
846 II, 2, 1,56 | beginsel matigt men zich aan om het toelaten van zogenaamde “
847 II, 2, 1,56 | tegenstelling met de leer van het leergezag zijn en een “creatieve”
848 II, 2, 1,56 | rechtvaardigen, volgens welke het zedelijk geweten feitelijk
849 II, 2, 1,56 | minder dan de identiteit van het zedelijk geweten zelf tegenover
850 II, 2, 1,56 | creatieve” interpretatie van het geweten mogelijk. ~
851 II, 2, 2 | Het oordeel van het geweten~
852 II, 2, 2 | Het oordeel van het geweten~
853 II, 2, 2,57 | de Romeinenbrief die ons het wezen van de natuurwet begrijpelijk
854 II, 2, 2,57 | ook op de bijbelse zin van het geweten, bijzonder in zijn
855 II, 2, 2,57 | geschreven staat, waarbij komt het getuigenis van hun geweten,
856 II, 2, 2,57 | van de H. Paulus plaats het geweten de mens in zekere
857 II, 2, 2,57 | tegenover de wet, waardoor het zelf tot “getuige” voor
858 II, 2, 2,57 | rechtschapenheid of slechtheid. Het geweten is de enige getuige:
859 II, 2, 2,57 | de enige getuige: wat in het binnenste van de menselijke
860 II, 2, 2,57 | iedereen buiten verborgen. Het richt zich met zijn getuigenis
861 II, 2, 2,57 | persoon op haar beurt kent het eigen antwoord op de stem
862 II, 2, 2,57 | antwoord op de stem van het geweten. ~
863 II, 2, 2,58 | waarderen. In werkelijkheid is het echter de dialoog van de
864 II, 2, 2,58 | God, de Auteur van de wet, het eerste Voorbeeld en het
865 II, 2, 2,58 | het eerste Voorbeeld en het laatste Doel van de mens. “
866 II, 2, 2,58 | laatste Doel van de mens. “Het geweten - schrijft de H.
867 II, 2, 2,58 | H. Bonaventura - is als het ware de heraut van God en
868 II, 2, 2,58 | van God en de bode, en wat het zegt, beveelt het niet uit
869 II, 2, 2,58 | en wat het zegt, beveelt het niet uit zichzelf, maar
870 II, 2, 2,58 | een heraut, wanneer hij het decreet van de koning afkondigt.
871 II, 2, 2,58 | komt de bindende kracht van het geweten vandaan”. 103 Men
872 II, 2, 2,58 | Men kan dus zeggen, dat het geweten tegen de mens zelf
873 II, 2, 2,58 | tegelijk, ja nog eerder, is het getuigenis van God zelf,
874 II, 2, 2,58 | wiens stem en wiens oordeel het innerlijk van de mens tot
875 II, 2, 2,58 | gehoorzaamheid oproepen: “Het zedelijk geweten sluit de
876 II, 2, 2,58 | en nergens anders in ligt het hele geheim en de hele waardigheid
877 II, 2, 2,58 | de hele waardigheid van het zedelijk geweten: dat het
878 II, 2, 2,58 | het zedelijk geweten: dat het namelijk de plaats is, de
879 II, 2, 2,59 | niet tot de erkenning van het geweten als “getuige”, maar
880 II, 2, 2,59 | maar hij onthult ook, hoe het zijn functie uitoefent.
881 II, 2, 2,59 | zijn functie uitoefent. Het gaat om “gedachten” die
882 II, 2, 2,59 | uitdrukking “gedachten” maakt het eigenlijke karakter van
883 II, 2, 2,59 | eigenlijke karakter van het geweten duidelijk, namelijk
884 II, 2, 2,59 | duidelijk, namelijk dat het een zedelijk oordeel over
885 II, 2, 2,59 | en zijn handelingen is: Het is een oordeel, dat vrijspreekt
886 II, 2, 2,59 | handelingen overeenkomen met de in het hart geschreven wet van
887 II, 2, 2,59 | afwijken. En juist over het oordeel over de handelingen
888 II, 2, 2,59 | hun initiator alsook over het tijdstip van de uiteindelijke
889 II, 2, 2,59 | uiteindelijke vervulling van het oordeel spreekt de apostel
890 II, 2, 2,59 | Christus Jezus” (Rom. 2, 16). ~Het oordeel van het geweten
891 II, 2, 2,59 | 2, 16). ~Het oordeel van het geweten is een praktisch
892 II, 2, 2,59 | uitgevoerde daad beoordeelt. Het is een oordeel dat de verstandige
893 II, 2, 2,59 | verstandige overtuiging, dat men het goede moet liefhebben en
894 II, 2, 2,59 | goede moet liefhebben en het kwade vermijden, op een
895 II, 2, 2,59 | Dit eerste principe van het praktische verstand hoort
896 II, 2, 2,59 | hoort tot de natuurwet, ja, het geeft haar eigenlijke grondslag
897 II, 2, 2,59 | grondslag weer, voorzover het dat oorspronkelijke licht
898 II, 2, 2,59 | vonk (scintilla animae) in het hart van iedere mens straalt.
899 II, 2, 2,59 | universele aanspraken van het zedelijk goede uiteenzet,
900 II, 2, 2,59 | zedelijk goede uiteenzet, is het geweten de toepassing van
901 II, 2, 2,59 | toepassing van de wet op het individuele geval en wordt
902 II, 2, 2,59 | in de concrete situatie het goede te doen. Het geweten
903 II, 2, 2,59 | situatie het goede te doen. Het geweten drukt dus de zedelijke
904 II, 2, 2,59 | zedelijke verplichting in het licht van de natuurwet uit:
905 II, 2, 2,59 | licht van de natuurwet uit: het is de verplichting om dat
906 II, 2, 2,59 | te doen, wat de mens door het oordeel van zijn geweten
907 II, 2, 2,59 | hem hier en nu gegeven is. Het universele karakter van
908 II, 2, 2,59 | veeleer erkend, wanneer het verstand hun toepassingen
909 II, 2, 2,59 | actuele situatie bepaalt. Het oordeel van het geweten
910 II, 2, 2,59 | bepaalt. Het oordeel van het geweten bevestigt “afsluitend”
911 II, 2, 2,59 | concreet gedrag met de wet; het legt de meest nabije norm
912 II, 2, 2,59(105) | Congregratie van het H. Officie, instructie over
913 II, 2, 2,60 | praktische kennis, heeft ook het oordeel van het geweten
914 II, 2, 2,60 | heeft ook het oordeel van het geweten een bevelend karakter:
915 II, 2, 2,60 | uitvoert, wordt hij door het eigen geweten, dat de laatste
916 II, 2, 2,60 | de zedelijkheid, gewezen. Het oordeel van het geweten
917 II, 2, 2,60 | gewezen. Het oordeel van het geweten maakt de wet niet,
918 II, 2, 2,60 | maakt de wet niet, maar het bevestigt de autoriteit
919 II, 2, 2,60 | praktische verhouding tot het hoogste goed, waarvan de
920 II, 2, 2,60 | zij de geboden aanneemt: Het geweten is geen autonome
921 II, 2, 2,60 | staaft en vereist, die aan het menselijk gedrag ten grondslag
922 II, 2, 2,61 | 61. De in de wet van het verstand uitgesproken waarheid
923 II, 2, 2,61 | uitgesproken waarheid over het zedelijk goede wordt door
924 II, 2, 2,61 | zedelijk goede wordt door het oordeel van het geweten
925 II, 2, 2,61 | wordt door het oordeel van het geweten praktisch en concreet
926 II, 2, 2,61 | concreet erkend, wat leidt tot het aanvaarden van de verantwoordelijkheid
927 II, 2, 2,61 | verantwoordelijkheid voor het volbrachte goed en het bedreven
928 II, 2, 2,61 | voor het volbrachte goed en het bedreven kwaad. Wanneer
929 II, 2, 2,61 | mens kwaad doet, blijft het juiste gewetensoordeel in
930 II, 2, 2,61 | universele waarheid van het goede zoals ook van de slechtheid
931 II, 2, 2,61 | zijn ene beslissing. Maar het oordeel van het geweten
932 II, 2, 2,61 | beslissing. Maar het oordeel van het geweten blijft in hem ook
933 II, 2, 2,61 | onderpand van de hoop en van het erbarmen: terwijl het het
934 II, 2, 2,61 | van het erbarmen: terwijl het het begane kwaad bevestigt,
935 II, 2, 2,61 | het erbarmen: terwijl het het begane kwaad bevestigt,
936 II, 2, 2,61 | begane kwaad bevestigt, maant het ook, om vergeving te vragen,
937 II, 2, 2,61 | om vergeving te vragen, het goede te doen en onophoudelijk
938 II, 2, 2,61 | beoefenen. ~Zo openbaart zich in het praktische oordeel van het
939 II, 2, 2,61 | het praktische oordeel van het geweten, dat aan de mens
940 II, 2, 2,61 | en waarheid. Daarom drukt het geweten zich uit in “oordeels”-
941 II, 2, 2,61 | daden, die de waarheid over het goede weerspiegelen, en
942 II, 2, 2,61 | afmeten aan de bevrijding van het geweten van de objectieve
943 II, 2, 2,61 | beslissingen, maar integendeel aan het hardnekkige zoeken naar
944 II, 2, 3 | Naar het ware en goede zoeken~
945 II, 2, 3,62 | 62. Het geweten als oordeel over
946 II, 2, 3,62 | dwaling. “Niet zelden gebeurt het - schrijft het Concilie -
947 II, 2, 3,62 | zelden gebeurt het - schrijft het Concilie - dat het geweten
948 II, 2, 3,62 | schrijft het Concilie - dat het geweten uit onoverkomelijke
949 II, 2, 3,62 | onkunde dwaalt, zonder dat het daardoor zijn waardigheid
950 II, 2, 3,62 | weinig moeite doet om naar het ware en goede te zoeken,
951 II, 2, 3,62 | ware en goede te zoeken, en het geweten door gewenning aan
952 II, 2, 3,62 | deze bondige woorden geeft het Concilie een samenvatting
953 II, 2, 3,62 | de loop van eeuwen over het dwalende geweten heeft uitgewerkt. ~
954 II, 2, 3,62 | deze waarheid oordelen. Het geweten moet, zoals de apostel
955 II, 2, 3,62 | verlicht” zijn (Rom. 9, 1), het moet “rein” zijn (2 Tim.
956 II, 2, 3,62 | rein” zijn (2 Tim. 1, 3), het mag “het woord van God niet
957 II, 2, 3,62 | 2 Tim. 1, 3), het mag “het woord van God niet vervalsen”
958 II, 2, 3,62 | de dwaling kan nestelen. Het geweten is geen onfeilbare
959 II, 2, 3,62 | geen onfeilbare rechter: het kan dwalen. Desalniettemin
960 II, 2, 3,62 | Desalniettemin kan de dwaling van het geweten het gevolg zijn
961 II, 2, 3,62 | dwaling van het geweten het gevolg zijn van een onoverkomelijke
962 II, 2, 3,62 | niet uit kan komen. ~In het geval dat deze onoverkomelijke
963 II, 2, 3,62 | opzettelijk is, verliest het geweten - zo herinnert ons
964 II, 2, 3,62 | geweten - zo herinnert ons het Concilie -niet zijn waardigheid,
965 II, 2, 3,62 | zijn waardigheid, omdat het, ook al instrueert het ons
966 II, 2, 3,62 | omdat het, ook al instrueert het ons metterdaad op een van
967 II, 2, 3,62 | naam van die waarheid van het goede te spreken, waarnaar
968 II, 2, 3,63 | berust de waardigheid van het geweten altijd op de waarheid:
969 II, 2, 3,63 | altijd op de waarheid: in het geval van het rechte geweten
970 II, 2, 3,63 | waarheid: in het geval van het rechte geweten gaat het
971 II, 2, 3,63 | het rechte geweten gaat het om de door de mens aanvaarde
972 II, 2, 3,63 | objectieve waarheid; in het geval van het dwalende geweten
973 II, 2, 3,63 | waarheid; in het geval van het dwalende geweten gaat het
974 II, 2, 3,63 | het dwalende geweten gaat het om dat, wat de mens zonder
975 II, 2, 3,63 | houdt. Aan de andere kant is het nooit toelaatbaar, een “
976 II, 2, 3,63 | dwaling ten aanzien van het zedelijk goede met de “objectieve”
977 II, 2, 3,63 | zedelijke waarde van de met het ware en zuivere geweten
978 II, 2, 3,63 | te stellen die krachtens het oordeel van een dwalend
979 II, 2, 3,63 | geweten werd uitgevoerd. 108 Het op grond van een onoverkomelijke
980 II, 2, 3,63 | kwaad kan de persoon die het begaat weliswaar niet als
981 II, 2, 3,63 | ook in dit geval blijft het een kwaad, een wanorde ten
982 II, 2, 3,63 | opzichte van de waarheid van het goede. Bovendien draagt
983 II, 2, 3,63 | goede. Bovendien draagt het niet herkende goede niet
984 II, 2, 3,63 | de betreffende mens bij: het vervolmaakt hem niet en
985 II, 2, 3,63 | hem te doen neigen naar het hoogste goed. Voor we ons
986 II, 2, 3,63 | wij geweigerd hebben, naar het licht te gaan (vgl. Joh.
987 II, 2, 3,63 | gaan (vgl. Joh. 9, 39-41). ~Het geweten als laatste concrete
988 II, 2, 3,63 | zet zijn waardigheid op het spel, wanneer het opzettelijk
989 II, 2, 3,63 | waardigheid op het spel, wanneer het opzettelijk dwaalt, dat
990 II, 2, 3,63 | geen moeite voor doet om het ware en goede te zoeken,
991 II, 2, 3,63 | goede te zoeken, en als het geweten als gevolg van gewenning
992 II, 2, 3,63 | gevaren van de vervorming van het geweten doelt Jezus, wanneer
993 II, 2, 3,63 | wanneer Hij vermaant: “Het oog geeft het lichaam licht.
994 II, 2, 3,63 | vermaant: “Het oog geeft het lichaam licht. Als het oog
995 II, 2, 3,63 | geeft het lichaam licht. Als het oog gezond is, dan zal je
996 II, 2, 3,63 | duister zijn. Wanneer nu het licht in jou duisternis
997 II, 2, 3,64 | vinden we ook de oproep om het geweten te vormen, het tot
998 II, 2, 3,64 | om het geweten te vormen, het tot voorwerp van voortdurende
999 II, 2, 3,64 | voortdurende bekering tot het ware en goede te maken.
1000 II, 2, 3,64 | 2). In werkelijkheid is het tot de Heer en tot de liefde
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1780 |