Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 2,4| dulden, afhankelijk van het oordeel van het individuele subjectieve
2 I, 0, 6,14 | redevoering” over het Laatste Oordeel op bewonderenswaardige en
3 I, 0, 10,27 | dringende plicht, haar eigen oordeel en haar leer aan te bieden,
4 II, 0, 11,30| geluk? Wat is de dood, het oordeel en de vergelding na de dood?
5 II, 0, 12,31| bij hun handelen hun eigen oordeel en een verantwoordelijke
6 II, 0, 12,32| instantie van het zedelijk oordeel toegeschreven, die categorisch
7 II, 0, 12,32| onrechtmatig een ander: het morele oordeel zou alleen daarom waar zijn,
8 II, 0, 12,32| opvatting over het zedelijk oordeel komt. ~Zoals meteen en duidelijk
9 II, 0, 12,32| toe te passen en zo een oordeel te vellen over het juiste,
10 II, 1, 5,52| verstand en worden door het oordeel van het geweten toegepast
11 II, 2, 2 | Het oordeel van het geweten~
12 II, 2, 2,58| zelf, wiens stem en wiens oordeel het innerlijk van de mens
13 II, 2, 2,59| namelijk dat het een zedelijk oordeel over de mens en zijn handelingen
14 II, 2, 2,59| handelingen is: Het is een oordeel, dat vrijspreekt of veroordeelt,
15 II, 2, 2,59| afwijken. En juist over het oordeel over de handelingen en tegelijk
16 II, 2, 2,59| uiteindelijke vervulling van het oordeel spreekt de apostel Paulus
17 II, 2, 2,59| Jezus” (Rom. 2, 16). ~Het oordeel van het geweten is een praktisch
18 II, 2, 2,59| geweten is een praktisch oordeel, dat wil zeggen een oordeel,
19 II, 2, 2,59| oordeel, dat wil zeggen een oordeel, dat meedeelt, wat de mens
20 II, 2, 2,59| daad beoordeelt. Het is een oordeel dat de verstandige overtuiging,
21 II, 2, 2,59| doen, wat de mens door het oordeel van zijn geweten als een
22 II, 2, 2,59| actuele situatie bepaalt. Het oordeel van het geweten bevestigt “
23 II, 2, 2,60| praktische kennis, heeft ook het oordeel van het geweten een bevelend
24 II, 2, 2,60| Wanneer de mens tegen dit oordeel handelt of ook, wanneer
25 II, 2, 2,60| van haar stem en van haar oordeel komen voort uit de waarheid
26 II, 2, 2,60| zedelijkheid, gewezen. Het oordeel van het geweten maakt de
27 II, 2, 2,61| zedelijk goede wordt door het oordeel van het geweten praktisch
28 II, 2, 2,61| ene beslissing. Maar het oordeel van het geweten blijft in
29 II, 2, 2,61| openbaart zich in het praktische oordeel van het geweten, dat aan
30 II, 2, 3,62| 62. Het geweten als oordeel over een handeling is niet
31 II, 2, 3,63| stellen die krachtens het oordeel van een dwalend geweten
32 II, 2, 3,63| niet opzettelijk foutief oordeel begane kwaad kan de persoon
33 II, 2, 3,63| geweten als laatste concrete oordeel zet zijn waardigheid op
34 II, 3, 1,65| binnen zo”n keuze, ook oordeel over zichzelf en besluit
35 II, 4, 1,73| is en onderworpen aan het oordeel van God, de rechtvaardige
36 II, 4, 3,79| beslissend is voor het morele oordeel is het object van de menselijke
|