Chapter, Thema, Paragraph, Number

 1 I, 0,  6,12(19)  |                               Thomas van Aquino, In duo praecepta
 2 I, 0,  9,24      |    blijf (Joh. 15, 10). De H. Thomas, die de kern van de morele
 3 II, 1,  1,36(61) |                       Vgl. H. Thomas van Aquino Summa Theologiae,
 4 II, 1,  2,40(69) |                       Vgl. H. Thomas van Aquino Summa Theologiae,
 5 II, 1,  2,40(71) |                               Thomas van Aquino, In duo praecepta
 6 II, 1,  3,42     |       deze zin schrijft de H. Thomas in een commentaar op een
 7 II, 1,  3,43     |       te verstoren”; 79 de H. Thomas vereenzelvigt haar met het “
 8 II, 1,  3,43     |   schepselen - schrijft de H. Thomas - is het met verstand begiftigde
 9 II, 1,  3,44     |   beroepen op de leer van St. Thomas over de natuurwet en haar
10 II, 1,  3,45     |       deze wet schrijft de H. Thomas: “Deze wet kan in een betekenis
11 II, 1,  5,51(93) |                       Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa theologiae,
12 II, 1,  5,53(98) |                       Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae
13 II, 1,  5,53(98) |     I-II, q. 108, a. 1. De h. Thomas baseert het niet zuiver
14 II, 2,  3,63(108)|                       Vgl. H. Thomas van Aquino, De Veritate,
15 II, 2,  3,64(110)|                       Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae,
16 II, 4,  1,71(120)|                       Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa theologiae,
17 II, 4,  1,72(122)|                       Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae,
18 II, 4,  2,78     | deugdelijke analyse van de H. Thomas aantoont. 126 Om het object
19 II, 4,  2,78     |       zelden - schrijft de H. Thomas van Aquino - dat de mens
20 II, 4,  3,79     |       bona, die volgens de H. Thomas de hele natuurwet bevat. 130 ~
21 II, 4,  3,81(134)|       18: PL 40, 528; vlg. H. Thomas van Aquino, Quaestiones