1-500 | 501-589
Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,1 | aanstichten van Satan, die “een leugenaar en de vader van
2 Inl, 0, 1,1 | Joh. 18, 38), op zoek naar een bedrieglijke vrijheid buiten
3 Inl, 0, 1,1 | en techniek is weliswaar een groots getuigenis van het
4 Inl, 0, 1,2 | evangelie. Zo kan zij dan op een steeds aan een generatie
5 Inl, 0, 1,2 | zij dan op een steeds aan een generatie aangepaste wijze
6 Inl, 0, 1,3 | richten. Vaticanum II blijft een uitmuntend getuigenis voor
7 Inl, 0, 1,3 | niet kent, maar God vanuit een eerlijk hart zoekt, zijn
8 Inl, 0, 1,3 | de goddelijke genade, tot een leven in gerechtigheid te
9 Inl, 0, 1,3 | wordt door de Kerk als een voorbereiding op het evangelie
10 Inl, 0, 1,3 | evangelie beschouwd en als een gave door Hem verleend,
11 Inl, 0, 2,4 | met het bisschoppencollege een zedenleer ontwikkeld en
12 Inl, 0, 2,4 | hebben zij bijgedragen tot een beter begrip van de zedelijke
13 Inl, 0, 2,4 | geschiedenis van de mensheid een voortdurende verdieping
14 Inl, 0, 2,4 | christelijke gemeenschap een situatie ontstaan die met
15 Inl, 0, 2,4 | terwijl men inzake de moraal een pluralisme van opvattingen
16 Inl, 0, 2,5 | 5. In een dergelijke nog altijd actuele
17 Inl, 0, 2,5 | mij het besluit gerijpt om een encycliek te schrijven die -
18 Inl, 0, 2,5 | wat men wel zonder twijfel een echte crisis moet noemen,
19 Inl, 0, 2,5 | gemeenschap in de Kerk alsook voor een rechtvaardig en solidair
20 Inl, 0, 2,5 | vooraf te laten gaan, die een volledige en systematische
21 Inl, 0, 2,5 | houden, en dit in de vorm van een noodzakelijke verheldering
22 Inl, 0, 2,5 | behandelde problemen de eisen van een op de Heilige Schrift en
23 I, 0, 3 | Er kwam een man naar Jezus..” (Mt. 19,
24 I, 0, 3,6 | weergegeven wordt, kan voor ons een nuttig spoor zijn, om zijn
25 I, 0, 3,6 | zijn, om zijn zedenleer op een levendige, indringende wijze
26 I, 0, 3,6 | nieuw te horen. “Er kwam een man naar Jezus en vroeg:
27 I, 0, 3,6 | aan de armen; zo zul je een blijvende schat in de hemel
28 I, 0, 3,7 | 7. “Er kwam een man naar Jezus..” In de
29 I, 0, 3,7 | niet in de eerste plaats een vraag naar de regels, die
30 I, 0, 3,7 | worden, als wel veeleer een vraag naar de zingeving
31 I, 0, 3,7 | Deze vraag is ten laatste een appel aan het absoluut goede,
32 I, 0, 3,7 | het is de weerklank van een roeping door God, oorsprong
33 I, 0, 4,8 | Jezus van Nazareth richt, een vraag, die voor het leven
34 I, 0, 4,8 | van Jezus vermoedt, dat er een samenhang bestaat tussen
35 I, 0, 4,8 | eigen bestemming. Hij is een vrome jood, die zogezegd
36 I, 0, 5,9 | naar het goede? Slechts een is “de Goede”. Wanneer je
37 I, 0, 5,9 | van de jongeman inderdaad een religieuze vraag is en dat
38 I, 0, 5,10 | fundamentele gebod geeft, een antwoord van de liefde: “
39 I, 0, 5,11 | vaststelling, dat “slechts Een goed is”, verwijst ons dus
40 I, 0, 5,11 | kan alleen voortkomen uit een geschenk van God: het is
41 I, 0, 5,11 | God: het is het aanbod van een deelname aan het goddelijke
42 I, 0, 6,12 | zijn bijzondere eigendom”, “een heilig volk” te zijn (vgl.
43 I, 0, 6,12 | 17, 1). Dan wordt hem “een nieuw hart” geschonken,
44 I, 0, 6,12 | geschonken, want in hem zal “een nieuwe geest”, de Geest
45 I, 0, 6,12 | betekenisvolle precisering: “Slechts een is “de Goede” antwoordt
46 I, 0, 6,12 | 19, 17). Daarmee ontstaat een nauwe samenhang tussen het
47 I, 0, 6,12 | heil voor. Aan het gebod is een belofte verbonden: in het
48 I, 0, 6,12 | de belofte het bezit van een land, waarin het volk een
49 I, 0, 6,12 | een land, waarin het volk een bestaan in vrijheid en gerechtigheid
50 I, 0, 6,12 | beginnende deelneming aan een volheid in de navolging
51 I, 0, 6,14 | wetgeleerden bewijst: als deze Hem een bijna gelijke vraag als
52 I, 0, 6,14 | zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Wie immers zijn
53 I, 0, 6,15 | vervullen. Juist zoals er een Oude Testament is, maar
54 I, 0, 6,15 | wet. Die wet is waarlijk een afschrift van de waarheid”. 25 ~
55 I, 0, 6,15 | liefde tot de naaste komt uit een hart dat bemint en dat juist
56 I, 0, 6,15 | dat de geboden niet als een niet te overschrijden minimumgrens
57 I, 0, 6,15 | worden, maar veeleer als een pad, dat openligt voor een
58 I, 0, 6,15 | een pad, dat openligt voor een zedelijke en geestelijke
59 I, 0, 6,15 | Gij zult niet doden” tot een oproep tot zorgzame liefde,
60 I, 0, 6,15 | echtbreuk verbiedt wordt tot een uitdaging tot een reine
61 I, 0, 6,15 | wordt tot een uitdaging tot een reine blik die in staat
62 I, 0, 6,15 | alleen maar begerig naar een vrouw kijkt, heeft in zijn
63 I, 0, 7,16 | niet gemakkelijk om met een goed geweten te zeggen: “
64 I, 0, 7,16 | het hem mogelijk is, zulk een antwoord te geven, en ofschoon
65 I, 0, 7,16 | Meester het verlangen naar een volheid, die boven de legalistische
66 I, 0, 7,16 | aan de armen; zo zul je een blijvende schat in de hemel
67 I, 0, 7,16 | zaligspreking belooft immers na een telkens bijzondere visie
68 I, 0, 7,16 | zaligsprekingen, bevat echter ook een relatie tot de geboden (
69 I, 0, 7,16 | diepte zijn ze zo iets als een zelfportret van Christus
70 I, 0, 7,17 | zetten. Om dat te doen is een rijpe menselijke vrijheid
71 I, 0, 7,17 | daarentegen het karakter aan van een aanbod: “Wanneer je.. wilt”.
72 I, 0, 7,17 | Christus weet, dat zijn roeping een roeping tot vrijheid is. “
73 I, 0, 7,17 | merk dat in mijn ledematen een andere wet in conflict is
74 I, 0, 7,17 | onwaardig is?.. Omdat er dus een zwakheid in ons gebleven
75 I, 0, 7,18 | ervaart de wet van God als een last, ja als een ontkenning
76 I, 0, 7,18 | God als een last, ja als een ontkenning of in elk geval
77 I, 0, 7,18 | ontkenning of in elk geval een inperking van de eigen vrijheid.
78 I, 0, 7,18 | merkt de innerlijke drang - een echte en bijzondere “behoefte”
79 I, 0, 7,18 | volheid te beleven. Het is een nog onzekere en ongewisse
80 I, 0, 7,18 | met de belofte: “zo zul je een blijvende schat in de hemel
81 I, 0, 7,18 | betreft allen, want het is een fundamentele vernieuwing
82 I, 0, 7,18 | jongeling staan in dienst van een enige, ondeelbare liefde,
83 I, 0, 8,19 | Mij!” (Mt. 19, 21). Het is een uitnodiging, waarvan de
84 I, 0, 8,19 | aan diegenen aan wie Hij een bijzondere zending toevertrouwt,
85 I, 0, 8,19 | alleen om, te luisteren naar een leer en een gebod in gehoorzaamheid
86 I, 0, 8,19 | luisteren naar een leer en een gebod in gehoorzaamheid
87 I, 0, 8,20 | van de liefde voor Hem, een liefde die zich uit liefde
88 I, 0, 8,20 | zoals die in de voetwassing een symbolische uitdrukking
89 I, 0, 8,20 | voeten wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat
90 I, 0, 8,20 | is het “nieuwe” gebod: “een nieuw gebod geef Ik u: bemint
91 I, 0, 8,21 | Navolging van Christus is niet een uiterlijke nabootsing, want
92 I, 0, 9,22 | 22. Een bittere teleurstelling is
93 I, 0, 9,22 | verdrietig weg: want hij had een groot vermogen” (Mt. 19,
94 I, 0, 9,22 | af onder verwijzing naar een in vergelijking met de wet
95 I, 0, 9,22 | plan van God met de mensen, een plan waaraan de mens na
96 I, 0, 9,22 | hemelen” (Mt. 19, 12), maar een algemene regel geeft, verwijst
97 I, 0, 9,22 | in staat alleen krachtens een gave die hij ontvangen heeft.
98 I, 0, 9,23 | mogelijk als vrucht van een gave Gods, die door zijn
99 I, 0, 9,24 | oorspronkelijkheid: Het is een mogelijkheid, die voor de
100 I, 0, 9,24 | verantwoordelijke antwoord voor een volle liefde tot God en
101 I, 0, 9,24 | Iedereen die liefheeft is een kind van God en kent God.
102 I, 0, 9,24 | apostelen samenvatte, kon in een weergave van een prachtige
103 I, 0, 9,24 | kon in een weergave van een prachtige gezamenlijke visie
104 I, 0, 9,24 | zelf door zijn genade tot een bezield boek, tot een levende
105 I, 0, 9,24 | tot een bezield boek, tot een levende wet geworden waren”. 34 ~
106 I, 0, 10,25 | uitnodigt en de genade voor een nieuw leven schenkt, is
107 I, 0, 10,25 | het begin en de bron van een nieuw leven in de wereld
108 I, 0, 10,26 | cultuurgebonden aanwijzingen, een ethische leer met precieze
109 I, 0, 10,27 | bijstand van de heilige Geest een vooruitgang”. 39 In de Geest
110 I, 0, 10,27 | geboden is teken en vrucht van een dieper binnendringen in
111 I, 0, 10,27 | in de openbaring en van een begrip van nieuwe historische
112 II, 0, 11,28 | het zedelijk handelen op een rij te zetten. Dit zijn
113 II, 0, 11,28 | 1); daardoor bereikt zij een verdere ontwikkeling in
114 II, 0, 11,29 | zogenaamde “moraaltheologie”, een wetenschap die de goddelijke
115 II, 0, 11,29 | verstand. De moraaltheologie is een reflexie die de “moraliteit”,
116 II, 0, 11,29 | toepassen en die door hen in een aan het gevoelen en de vragen
117 II, 0, 11,29 | te werken, bezield door een diepe, echte “Vreze des
118 II, 0, 11,29 | Kerk om aan de gelovigen een bijzonder theologisch en
119 II, 0, 11,29 | theologisch en al helemaal niet een filosofisch systeem op te
120 II, 0, 11,30 | Meester voor: Dit bezit een licht en een kracht die
121 II, 0, 11,30 | Dit bezit een licht en een kracht die in staat zijn
122 II, 0, 11,30 | ook de morele reflexie in een interdisciplinair milieu
123 II, 0, 11,30 | weerleg, berisp, bemoedig, in een woord, geef uw onderricht
124 II, 0, 11,30 | groot geduld. Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde
125 II, 0, 11,30 | verdragen. Zij zullen zich een menigte leraars aanschaffen
126 II, 0, 11,30 | lijden, doe het werk van een evangelist, wijd u geheel
127 II, 0, 12,31 | verschillende wijze, met een brandende kwestie verbonden:
128 II, 0, 12,31 | Ongetwijfeld heeft onze tijd een bijzonder attent zintuig
129 II, 0, 12,31 | handelen hun eigen oordeel en een verantwoordelijke vrijheid
130 II, 0, 12,31 | toekomt wordt dus zeker als een positieve verworvenheid
131 II, 0, 12,32 | verheerlijkt dat men haar tot een Absolutum maakt, dat de
132 II, 0, 12,32 | worden de voorrechten van een hoogste instantie van het
133 II, 0, 12,32 | volgen komt onrechtmatig een ander: het morele oordeel
134 II, 0, 12,32 | zichzelf” zodat men tot een radicaal subjectivistische
135 II, 0, 12,32 | waarheid. Nadat de idee van een voor het menselijk verstand
136 II, 0, 12,32 | gezien, dat wil zeggen als een handeling van het inzicht
137 II, 0, 12,32 | kennis van het goede op een bepaalde situatie toe te
138 II, 0, 12,32 | situatie toe te passen en zo een oordeel te vellen over het
139 II, 0, 12,32 | visie is niets anders dan een individualistische ethiek
140 II, 0, 12,32 | ontkenning zelfs van de idee van een menselijke natuur. ~Deze
141 II, 0, 12,32 | denkrichtingen, die beweren dat er een tegenstrijdigheid bestaat
142 II, 0, 12,33 | vrijheid radicaal in twijfel. Een rij van wetenschappelijke
143 II, 0, 12,33 | menselijke waarden, dan toch tot een relativistische moraalopvatting. ~
144 II, 0, 12,34 | ware vrijheid is echter een verheven kenmerk van het
145 II, 0, 12,34 | variëteit overeenstemmen in een punt: dat de vrijheid afhankelijk
146 II, 0, 12,34 | Willen we deze tendensen aan een kritische toets onderwerpen,
147 II, 0, 12,34 | van de waarheid toetsen, een afhankelijkheid, die haar
148 II, 1, 1,35 | hij is in het bezit van een zeer vergaande vrijheid,
149 II, 1, 1,35 | richtingen in de ethiek, die een verondersteld conflict tussen
150 II, 1, 1,35 | kunnen) scheppen” en zou een primaat over de waarheid
151 II, 1, 1,35 | waarheid zou notabene zelf als een schepping van de vrijheid
152 II, 1, 1,35 | aanspraak maken op zulk een morele autonomie, die praktisch
153 II, 1, 1,36 | plaatsen, noch het bestaan van een laatste religieuze grondslag
154 II, 1, 1,36 | werd zij uitgedaagd tot een grondig overdenken van de
155 II, 1, 1,36 | begin van dit streven naar een nieuwe bezinning enkele
156 II, 1, 1,36 | gekomen tot de theorie van een volledige soevereiniteit
157 II, 1, 1,36 | normen zouden zich slechts in een louter “menselijke” moraal
158 II, 1, 1,36 | waren de uitdrukking van een wet die de mens autonoom
159 II, 1, 1,36 | wetgevingsautonomie op grond van een oorspronkelijke, totale
160 II, 1, 1,37 | echter het zedelijk leven in een christelijk kader wilden
161 II, 1, 1,37 | door enkele moraaltheologen een onderscheid, in tegenspraak63
162 II, 1, 1,37 | leer, ingebracht tussen een zedelijke orde die van menselijke
163 II, 1, 1,37 | binnenwereldse waarde zou hebben, en een heilsorde, waarvoor alleen
164 II, 1, 1,37 | ertoe om het bestaan van een specifieke en concrete,
165 II, 1, 1,37 | zou zich ertoe beperken, een vermaning, een algemene “
166 II, 1, 1,37 | beperken, een vermaning, een algemene “paraenesis” (aansporing -
167 II, 1, 1,37 | van het vrije intellect. Een zo begrepen autonomie leidt
168 II, 1, 1,37 | natuurlijk ook toe, dat een specifieke competentie van
169 II, 1, 1,37 | niet van betekenis zijn. ~Een zodanige uitleg van de autonomie
170 II, 1, 1,37 | schaden, die voortkomen uit een vals begrip van autonomie. ~
171 II, 1, 2,38 | II de “ware vrijheid” die een “verheven kenmerk van het
172 II, 1, 2,38 | mens zelf raakt. Dat is een gezichtspunt, dat in het
173 II, 1, 2,38 | theologische denken over de als een soort van koningschap uitgelegde
174 II, 1, 2,38 | Wie anders past dat dan een koning?.. Zo werd de menselijke
175 II, 1, 2,38 | Heer van het heelal voor een levend beeld bestemd, dat
176 II, 1, 2,38 | wereld betekent voor de mens een grote en verantwoordelijke
177 II, 1, 2,38 | verantwoordelijke opgave, die een beroep doet op zijn vrijheid
178 II, 1, 2,38 | menselijke gemeenschap recht op een passende autonomie, waaraan
179 II, 1, 2,39 | echter waakzaamheid tegenover een vals begrip van autonomie
180 II, 1, 2,39 | aardse werkelijkheden, zo een namelijk dat meent, dat “
181 II, 1, 2,39 | Wat de mens betreft, leidt een dergelijk begrip van autonomie
182 II, 1, 2,39 | uitwerkingen, en neemt ten laatste een atheïstisch karakter aan: “
183 II, 1, 2,40 | ligt dus het principe van een “juiste autonomie” 70 van
184 II, 1, 2,40 | verstand betekent, dat de mens een hem eigen, van de Schepper
185 II, 1, 2,40 | verstand betekenen. 72 Zou een dergelijke autonomie inhouden
186 II, 1, 2,40 | Wetgever loochent of dat men een pleidooi houdt voor een
187 II, 1, 2,40 | een pleidooi houdt voor een creatieve vrijheid die al
188 II, 1, 2,40 | normen voortbrengt, dan zou een in dier voege bevochten
189 II, 1, 2,40(72) | Vgl. Toespraak tot een groep bisschoppen uit de
190 II, 1, 2,41 | niet, zoals sommigen menen, een heteronomie, alsof het morele
191 II, 1, 2,41 | onderworpen zou zijn aan een absolute almacht buiten
192 II, 1, 2,41 | verlossende Menswording van God. Een dergelijke heteronomie zou
193 II, 1, 2,41 | dergelijke heteronomie zou alleen een vorm van vervreemding zijn,
194 II, 1, 2,41 | mens deze “kennis” niet als een oorspronkelijk eigen bezit
195 II, 1, 3,42 | en aangezet, en niet door een blinde innerlijke drift
196 II, 1, 3,42 | louter uiterlijke dwang. Een dergelijke waardigheid verkrijgt
197 II, 1, 3,42 | zijn einddoel nastreeft in een vrije keuze van het goede
198 II, 1, 3,42 | schrijft de H. Thomas in een commentaar op een vers van
199 II, 1, 3,42 | Thomas in een commentaar op een vers van de vierde psalm: “
200 II, 1, 3,42 | behoort - niets anders is dan een afdruk van het goddelijke
201 II, 1, 3,43 | intellect, dankzij hetwelk het een natuurlijke neiging heeft
202 II, 1, 3,44 | de stem en de uitleg van een hoger verstand was, waaraan
203 II, 1, 3,44 | Jahwe bepaalt, dat is recht, een verheugenis is het des harten;
204 II, 1, 3,45 | in zijn Geest is: het is een “innerlijke wet” (vgl. Jer.
205 II, 1, 3,45 | van vlees” (2 Kor. 3, 3); een wet van de volmaaktheid
206 II, 1, 3,45 | Thomas: “Deze wet kan in een betekenis wet de heilige
207 II, 1, 3,45 | bedoeling te handelen.. In een andere betekenis kan de
208 II, 1, 3,45 | de wet, waarvan de Auteur een en dezelfde God is, zoals
209 II, 1, 4,46 | 46. Een verondersteld conflict tussen
210 II, 1, 4,46 | huidige tijd wordt door een vergelijkbare spanning,
211 II, 1, 4,46 | spanning, zij het ook in een andere zin, getekend: De
212 II, 1, 4,46 | tussen vrijheid en natuur een structureel element van
213 II, 1, 4,46 | voorschriften, te meten aan een statistische uitwerking
214 II, 1, 4,46 | op opvoeding in waarden, een gevoeligheid om de vrijheid
215 II, 1, 4,46 | worden en behandeld als een voortdurend ter beschikking
216 II, 1, 4,47 | menselijke gedragswijzen een blijvende, onveranderlijke
217 II, 1, 4,47 | sommige theologen zou zulk een “biologistische of naturalistische
218 II, 1, 4,47 | betreffen. Op grond van een naturalistische opvatting
219 II, 1, 4,47 | van deze theologen houdt een moreel negatieve beoordeling
220 II, 1, 4,47 | handelwijzen noch met de mens als een vrij en verstandig wezen,
221 II, 1, 4,47 | betekenissen die deze in een bepaalde cultuur krijgen.
222 II, 1, 4,47 | dan - heeft de mens als een vrij wezen-met-verstand
223 II, 1, 4,47 | overgelaten en verwacht van hem een zelfstandige, verstandige
224 II, 1, 4,47 | zo heet het -hoogstens een algemene oriëntering voor
225 II, 1, 4,48 | 48. Tegenover een dergelijke interpretatie
226 II, 1, 4,48 | hebbende kwesties inneemt. ~Een vrijheid die aanspraak maakt
227 II, 1, 4,48 | om daarin te zoeken naar een oriëntering van het verstand
228 II, 1, 4,48 | reductionistisch begrepen natuur uit op een splitsing in de mens zelf. ~
229 II, 1, 4,48 | waardoor dit - als persoon - een geheel - corpore et anima
230 II, 1, 4,48 | niet laat reduceren tot een project van de eigen vrijheid,
231 II, 1, 4,48 | de eigen vrijheid, maar een bepaalde geestelijke en
232 II, 1, 4,49 | 49. Een leer die de zedelijke handeling
233 II, 1, 4,49 | Schrift en de overlevering. Een dergelijke leer laat in
234 II, 1, 4,49 | menselijke persoon reduceren tot een “geestelijke”, louter formele
235 II, 1, 4,50 | het menselijk leven, dat een fundamenteel goed van de
236 II, 1, 4,50 | altijd ongeoorloofd is, een onschuldige mens te doden,
237 II, 1, 4,50 | lichaam en als lichaam dat van een onsterfelijke geest doorleefd
238 II, 1, 4,50 | natuurwet laat geen ruimte voor een scheiding van vrijheid en
239 II, 1, 5,51 | die in de moderne cultuur een grote weerklank gevonden
240 II, 1, 5,52 | inderdaad om verboden, die een handeling semper et pro
241 II, 1, 5,52 | uitzondering, omdat de keuze van een dergelijke gedragswijze
242 II, 1, 5,52 | geen bovengrens, wel echter een ondergrens: gaat men daaronder,
243 II, 1, 5,52 | Bovendien hangt dat wat men in een bepaalde situatie moet doen,
244 II, 1, 5,52 | in geen enkele situatie, een passende - dat wil zeggen
245 II, 1, 5,53 | beweren dat ze voor allen een universele en altijddurende
246 II, 1, 5,53 | dat de mens zich altijd in een bepaalde cultuur bevindt,
247 II, 1, 5,53 | wordt tot de gevangene van een van zijn culturen, maar
248 II, 1, 5,53 | geldende zedelijke normen een formulering gezocht en gevonden
249 II, 1, 5,53(100) | onveranderlijke leer, waaraan men een trouwe onderdanigheid dient
250 II, 2, 1,54 | geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet
251 II, 2, 1,54 | manier verheerlijken, tot een opvatting van het zedelijk
252 II, 2, 1,54 | scheppende” instantie, een opvatting die zich geheel
253 II, 2, 1,55 | zouden op bepaalde manier bij een juiste inschatting van de
254 II, 2, 1,55 | en hun taak overnemen, om een persoonlijke beslissing
255 II, 2, 1,55 | deze normen niet zozeer een bindend objectief criterium
256 II, 2, 1,55 | van het geweten, als wel een algemene oriëntering, die
257 II, 2, 1,55 | persoonlijke en sociale leven een geregelde orde te geven.
258 II, 2, 1,55 | universele normen, als wel tot een creatief en verantwoordelijk
259 II, 2, 1,56 | houdingen hebben enkelen een soort van dubbele zijnswijze
260 II, 2, 1,56 | de oorspronkelijkheid van een bepaalde concretere existentiële
261 II, 2, 1,56 | toestaan om in de praktijk, met een goed geweten dat te doen,
262 II, 2, 1,56 | ontstaat in enkele gevallen een scheiding of ook een tegenstelling
263 II, 2, 1,56 | gevallen een scheiding of ook een tegenstelling tussen de
264 II, 2, 1,56 | van het leergezag zijn en een “creatieve” hermeneutiek
265 II, 2, 1,56 | gehouden zou worden aan een bijzonder negatief gebod. ~
266 II, 2, 1,56 | tussen vrijheid en wet maakt een beoordeling van deze “creatieve”
267 II, 2, 2,58 | die van God komt, zoals een heraut, wanneer hij het
268 II, 2, 2,58 | sluit de mens niet op in een onontkoombare en ondoordringbare
269 II, 2, 2,59 | duidelijk, namelijk dat het een zedelijk oordeel over de
270 II, 2, 2,59 | zijn handelingen is: Het is een oordeel, dat vrijspreekt
271 II, 2, 2,59 | oordeel van het geweten is een praktisch oordeel, dat wil
272 II, 2, 2,59 | oordeel, dat wil zeggen een oordeel, dat meedeelt, wat
273 II, 2, 2,59 | moet doen of laten, of dat een door hem reeds uitgevoerde
274 II, 2, 2,59 | daad beoordeelt. Het is een oordeel dat de verstandige
275 II, 2, 2,59 | het kwade vermijden, op een concrete situatie toepast.
276 II, 2, 2,59 | scheppende wijsheid Gods als een onvernietigbare vonk (scintilla
277 II, 2, 2,59 | wordt zo voor de mens tot een innerlijk gebod, tot een
278 II, 2, 2,59 | een innerlijk gebod, tot een oproep om in de concrete
279 II, 2, 2,59 | oordeel van zijn geweten als een goed herkent, dat hem hier
280 II, 2, 2,59 | de overeenstemming van een bepaald concreet gedrag
281 II, 2, 2,59 | norm van de moraliteit van een bewuste handeling voor en
282 II, 2, 2,59 | van de objectieve wet op een individueel geval”. 105 ~
283 II, 2, 2,60 | oordeel van het geweten een bevelend karakter: de mens
284 II, 2, 2,60 | juistheid en goedheid van een bepaalde daad deze alsnog
285 II, 2, 2,60 | slecht is; veeleer is daarin een principe van gehoorzaamheid
286 II, 2, 2,61 | blijft in hem ook zoiets als een onderpand van de hoop en
287 II, 2, 2,61 | de verplichting oplegt om een bepaalde handeling uit te
288 II, 2, 2,61 | waarheid, ten gunste van een veronderstelde autonomie
289 II, 2, 3,62 | geweten als oordeel over een handeling is niet vrij van
290 II, 2, 3,62 | woorden geeft het Concilie een samenvatting van de leer,
291 II, 2, 3,62 | Zeker, de mens moet, om een “goed geweten” (1 Tim. 1,
292 II, 2, 3,62 | Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt ge
293 II, 2, 3,62 | geweten het gevolg zijn van een onoverkomelijke onwetendheid,
294 II, 2, 3,62 | onwetendheid, dat wil zeggen een onkunde waarvan de mens
295 II, 2, 3,62 | instrueert het ons metterdaad op een van de objectieve zedelijke
296 II, 2, 3,63 | is het nooit toelaatbaar, een “subjectieve” dwaling ten
297 II, 2, 3,63 | krachtens het oordeel van een dwalend geweten werd uitgevoerd. 108
298 II, 2, 3,63 | uitgevoerd. 108 Het op grond van een onoverkomelijke onwetendheid
299 II, 2, 3,63 | onoverkomelijke onwetendheid of van een niet opzettelijk foutief
300 II, 2, 3,63 | in dit geval blijft het een kwaad, een wanorde ten opzichte
301 II, 2, 3,63 | geval blijft het een kwaad, een wanorde ten opzichte van
302 II, 2, 3,64 | maar zij volstaat niet: een soort van “connaturaliteit”
303 II, 2, 3,64 | het licht” (Joh. 3, 21). ~Een grote hulp voor de gewetensvorming
304 II, 3, 1,65 | theologie aanleiding om een fundamentelere analyse van
305 II, 3, 1,65 | hele zedelijke leven van een mens “vorm” geven, doordat
306 II, 3, 1,65 | auteurs stellen evenwel een veel radicaler herziening
307 II, 3, 1,65 | handeling voor. Ze spreken van een “fundamentele vrijheid”,
308 II, 3, 1,65 | zedelijk leven toekomen aan een “fundamentele optie”, die
309 II, 3, 1,65 | brengen. ~Zo wordt tenslotte een onderscheid tussen de fundamentele
310 II, 3, 1,65 | concreet gedrag ingevoerd, een onderscheid, dat bij enkele
311 II, 3, 1,65 | enkele auteurs precies dan een vorm van ontkoppeling aanneemt,
312 II, 3, 1,65 | in het menselijk handelen een splitsing tussen twee niveaus
313 II, 3, 1,65 | andere kant, die pas na een technische afweging van
314 II, 3, 1,65 | beoordeeld. En dat gaat zover dat een concreet gedrag, ofschoon
315 II, 3, 1,65 | ofschoon vrij gekozen, net als een louter natuurgebeuren en
316 II, 3, 1,66 | bijzondere betekenis van een fundamentele beslissing,
317 II, 3, 1,66 | antwoordt de leerling met een radicale beslissing. De
318 II, 3, 1,66 | Jezus na te volgen vindt een prachtige uitdrukking in
319 II, 3, 1,66 | fundamentele optie kan noemen. Een soortgelijke hoogachting
320 II, 3, 1,66 | verbindt daaraan onmiddellijk een ernstige vermaning: “Alleen,
321 II, 3, 1,66 | En precies dat slaat op een geloofsdaad - in de zin
322 II, 3, 1,66 | geloofsdaad - in de zin van een fundamentele optie - die,
323 II, 3, 1,67 | de fundamentele optie als een echte en eigenlijke beslissing
324 II, 3, 1,67 | zij zich onderscheidt van een louter algemene, met betrekking
325 II, 3, 1,67 | herroepen, wanneer de mens in een zedelijk ernstige materie
326 II, 3, 1,67 | van het zedelijk handelen. Een fundamentele optie, verstaan
327 II, 3, 1,67 | begrepen in de zin van een intentie zonder duidelijk
328 II, 3, 1,67 | bindende inhouden, resp. een intentie die niet beantwoordt
329 II, 3, 1,67 | die niet beantwoordt aan een krachtige inzet voor de
330 II, 3, 1,67 | van de gedachte keuze voor een bepaalde handelwijze, met
331 II, 3, 1,67 | handelingskeuze sluit altijd een betrekking in van de vrije
332 II, 3, 1,67 | ze van toepassing zijn op een bepaalde situatie, terwijl
333 II, 3, 1,67 | voor de “creativiteit” van een of andere tegengestelde
334 II, 3, 1,67 | eenmaal de zedelijke soort van een door een algemeen geldende
335 II, 3, 1,67 | zedelijke soort van een door een algemeen geldende regel
336 II, 3, 1,68 | Het is hier de plaats om een belangrijke pastorale overweging
337 II, 3, 1,68 | posities zou de mens krachtens een fundamentele optie God trouw
338 II, 3, 1,68 | overeenstemmen of niet. Op grond van een aanvankelijke optie voor
339 II, 3, 1,68 | uit vrije beslissing en in een ernstige zaak, beslist en
340 II, 3, 2,69 | zonden te onderwerpen aan een ingrijpende herziening.
341 II, 3, 2,69 | in geval van de dood in een dergelijke staat van zonde,
342 II, 3, 2,69 | het resultaat kan zijn van een daad die de persoon in haar
343 II, 3, 2,69 | dat wil zeggen precies een daad van de fundamentele
344 II, 3, 2,69 | afwijzing van God, voltrokken op een niveau van vrijheid dat
345 II, 3, 2,69 | feit te aanvaarden, dat een christen, die met Jezus
346 II, 3, 2,70 | herinneren, dat iedere zonde een doodzonde is, die een ernstige
347 II, 3, 2,70 | zonde een doodzonde is, die een ernstige materie als object
348 II, 3, 2,70 | zielzorg gevallen, waarin een op grond van zijn materie
349 II, 3, 2,70 | beperken tot de daad van een fundamentele beslissing
350 II, 3, 2,70 | te zeggen, waar men dan een uitdrukkelijke en formele
351 II, 3, 2,70 | God of van de naaste of een impliciete en niet overdachte
352 II, 3, 2,70 | namelijk ook sprake van een doodzonde, wanneer de mens
353 II, 3, 2,70 | in zo”n beslissing reeds een minachting van het goddelijk
354 II, 3, 2,70 | goddelijk gebod besloten, een afwijzing van Gods liefde
355 II, 3, 2,70 | de zondaar. Op grond van een beschouwing op psychologisch
356 II, 3, 2,70 | overgaan tot het scheppen van een theologische categorie,
357 II, 3, 2,70 | Kerk noemen wij die daad een doodzonde, waardoor een
358 II, 3, 2,70 | een doodzonde, waardoor een mens vrij God en zijn wet
359 II, 3, 2,70 | zichzelf te keren of in een of andere geschapen of eindige
360 II, 3, 2,70 | of eindige werkelijkheid, een of andere zaak, die in tegenspraak
361 II, 3, 2,70 | tegenover de geboden van God in een ernstige materie”. 118 ~
362 II, 4, 1,71 | Schepper te zoeken en in een toebehoren aan Hem vrij
363 II, 4, 1,71 | zichzelf, maar gaan door een voortdurend actieve verandering
364 II, 4, 1,71 | steeds van de ene toestand in een andere over.. Het menselijk
365 II, 4, 1,71 | geboorte volgt hier niet op een ingreep van buiten, zoals
366 II, 4, 1,71 | van buiten, zoals het bij een lichamelijke geboorte het
367 II, 4, 1,72 | tussen de morele waarde van een handeling en het laatste
368 II, 4, 1,72 | welzijn beschermen. Alleen een handeling, die met het goede
369 II, 4, 1,73 | zijn Geest is de christen een “nieuwe schepping”, kind
370 II, 4, 1,73(123) | in wier hart de genade op een onzichtbare wijze werk.
371 II, 4, 1,73(123) | uiteindelijke roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan
372 II, 4, 1,73(123) | mogelijkheid schenkt om, op een wijze die aan God bekend
373 II, 4, 1,73 | bezit het zedelijk leven een wezenlijk “teleologisch”
374 II, 4, 1,73 | doel beweegt zich niet in een louter subjectivistische
375 II, 4, 1,73 | Blijkbaar gaat het om een door het verstand geleide
376 II, 4, 1,74 | menselijke handelingen op God een waarborg? Van de intentie
377 II, 4, 1,74 | stromingen geopenbaard, die een zorgvuldige verheldering
378 II, 4, 1,74 | de morele beoordeling van een handeling worden gehaald
379 II, 4, 1,74 | alle betrokken personen een betere toestand kan bewerken
380 II, 4, 1,75 | 75. Maar bij het pogen een dergelijke redelijke moraal -
381 II, 4, 1,75 | oplossingen, die vooral met een gebrekkig begrip van wat
382 II, 4, 1,75 | laten zich inspireren door een opvatting van de vrijheid,
383 II, 4, 1,75 | criteria voor de juistheid van een bepaald handelen te voorschijn
384 II, 4, 1,75 | berekenbare gevolgen van een gemaakte keuze. Het tweede -
385 II, 4, 1,75 | kleinere kwaad”, die in een bijzondere situatie werkelijk
386 II, 4, 1,75 | zedelijke waarden, nooit een absolute verbodsnorm geformuleerd
387 II, 4, 1,75 | dubbel opzicht: De door een menselijke handeling nagestreefde
388 II, 4, 1,75 | gerechtigheid enz.) en, in een ander opzicht, van voor-morele
389 II, 4, 1,75 | opzicht, van voor-morele aard, een niveau, dat ook niet-zedelijk,
390 II, 4, 1,75 | materiële goederen, enz.). In een wereld waarin het goede
391 II, 4, 1,75 | bestempelen. Op deze wijze zou een handeling die, in tegenspraak
392 II, 4, 1,75 | die, in tegenspraak met een universele verbodsnorm,
393 II, 4, 1,75 | van het subject, volgens een “verantwoordelijke” afweging
394 II, 4, 1,75 | geboden. Ook in het geval van een ernstige materie zouden
395 II, 4, 2,76 | natuurwetenschappelijke denkwijze een zekere overtuigingskracht;
396 II, 4, 2,76 | bevrijden van de dwang van een voluntaristische en willekeurige
397 II, 4, 2,76 | dat in deze laatste zich een casuïstiek ontwikkeld heeft,
398 II, 4, 2,77 | alsook de als gevolg van een bijzondere handeling verworven
399 II, 4, 2,77 | genomen worden. Het gaat om een eis van verantwoordelijkheid.
400 II, 4, 2,77 | de morele kwaliteit van een concrete keuze. De afweging
401 II, 4, 2,77 | die als de gevolgen van een handeling voorzienbaar zijn,
402 II, 4, 2,77 | weliswaar de zwaarte van een slechte handeling zouden
403 II, 4, 2,77 | handelingen te beoordelen: een uitputtende verstandelijke
404 II, 4, 2,77 | proporties vaststellen, die van een waardering afhangen, waarvan
405 II, 4, 2,77 | dergelijke dubieuze ramingen een absolute verplichting kunnen
406 II, 4, 2,78 | aantoont. 126 Om het object van een handeling, dat haar zedelijk
407 II, 4, 2,78 | van de wilsdaad is immers een vrij gekozen gedrag. Voorzover
408 II, 4, 2,78 | kennen. Onder “object” van een bepaalde zedelijke handeling
409 II, 4, 2,78 | handeling kan men dus niet een proces of een gebeurtenis
410 II, 4, 2,78 | men dus niet een proces of een gebeurtenis van louter fysieke
411 II, 4, 2,78 | in de uitwendige wereld een bepaalde toestand veroorzaken.
412 II, 4, 2,78 | het onmiddellijke doel van een vrije keuze, die de wilsakt
413 II, 4, 2,78 | insluit, dat wil zeggen een zedelijk kwaad”. 127 “Het
414 II, 4, 2,78 | wanneer iemand steelt, om een arme te eten te geven: Ofschoon
415 II, 4, 2,78 | ontbreekt hier de juistheid van een gepaste wil. Kort en goed,
416 II, 4, 2,78 | menselijke persoon bewerkt. Een handeling is daarom goed,
417 II, 4, 2,78 | van zedelijke handelingen een heel bijzondere belangstelling
418 II, 4, 3,79 | doelgerichtheden, die altijd ook een geestelijke dimensie bezitten:
419 II, 4, 3,80 | menselijke persoon verdient, een uitvoerige toelichting bij
420 II, 4, 3,80 | macht te krijgen; al wat een belediging is voor de menselijke
421 II, 4, 3,80 | onmiskenbaar schandelijk. Ze zijn een aantasting van de menselijke
422 II, 4, 3,80 | beschaving en zij werpen meer een smet op hen die zich zo
423 II, 4, 3,80(131) | Wie ziet niet, dat hieruit een betreurenswaardig moreel
424 II, 4, 3,80 | werkelijkheid soms geoorloofd zijn een geringer moreel kwaad toe
425 II, 4, 3,80 | moreel kwaad toe te laten om een groter kwaad te vermijden
426 II, 4, 3,80 | kwaad te vermijden of om een hoger goed te bevorderen,
427 II, 4, 3,80 | willen, wat in zijn wezen een overtreding van de morele
428 II, 4, 3,81 | slecht zijn, dan kunnen een goede bedoeling of bijzondere
429 II, 4, 3,81 | zonden meer zouden zijn of, een nog absurder conclusie,
430 II, 4, 3,81 | of de bedoelingen nooit een reeds in zichzelf of door
431 II, 4, 3,81 | object zedeloze daad in een “subjectief” goede of als
432 II, 4, 3,82 | fundamentele uitdrukking van een goede bedoeling. ~De leer
433 II, 4, 3,82 | zou het onmogelijk zijn, een “objectieve zedelijke orde” 135
434 II, 4, 3,82 | orde” 135 aan te nemen en een of andere door inhoudelijke
435 II, 4, 3,83 | eigen te maken en haar als een ~impuls voor de ware persoonlijke
436 III, 0, 4,84 | bovengenoemde moraaltheorieën op een bijzonder indringende manier
437 III, 0, 4,84 | vraag, door de Kerk zelf een intensieve pastorale arbeid
438 III, 0, 4,84 | en daarom is tegenwoordig een van de bijzondere eisen
439 III, 0, 4,84 | troosteloze radeloosheid van een mens, die vaak niet meer
440 III, 0, 4,84 | persoon in situaties van een voortgaande zelfvernietiging.
441 III, 0, 4,84 | absoluutheid van ook maar een zedelijke waarheid nog mag
442 III, 0, 4,85 | staan bij de vorming van een zedelijk geweten, dat in
443 III, 0, 4,85 | andere mensen, geleid door een nieuw inzicht, zodat gij
444 III, 0, 4,85 | persoon respecteren en niet een aanval op haar vrijheid
445 III, 0, 4,85 | verliezen.. Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor
446 III, 0, 4,85 | gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen
447 III, 0, 4,85 | aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen
448 III, 0, 4,86 | dat voor haar gelijktijdig een grens en een mogelijkheid
449 III, 0, 4,86 | gelijktijdig een grens en een mogelijkheid is. Het is
450 III, 0, 4,86 | Het is de vrijheid van een schepsel, dat wil zeggen
451 III, 0, 4,86 | als kiem ontvangen en op een verantwoordelijke manier
452 III, 0, 4,86 | onveranderlijk eigen bezit en een veelomvattende opening naar
453 III, 0, 4,86 | ontdekt, dat zijn vrijheid op een raadselachtige wijze ertoe
454 III, 0, 4,86 | bespeurt de mens het begin van een radicaal verzet, dat hem
455 III, 0, 4,87 | waarheid de voorwaarde voor een authentieke vrijheid is: “
456 III, 0, 4,87 | door de Heer. Zoek niet een vrijheid die je weg brengt
457 III, 0, 4,87 | heilbrengende kracht van een in waarheid geleefde vrijheid. ~
458 III, 0, 5,88 | uiting en voltooiïng van een andere nog ernstiger en
459 III, 0, 5,88 | scheiding is onderwerp van een van de dringendste pastorale
460 III, 0, 5,88 | bestaat”. We staan tegenover een mentaliteit die vaak op
461 III, 0, 5,88 | presenteren zich in het kader van een cultuur inderdaad zo, als
462 III, 0, 5,88 | dit is immers niet alleen een som van uitspraken, die
463 III, 0, 5,88 | worden. Het is veel meer een geleefde kennis van Christus,
464 III, 0, 5,88 | geleefde kennis van Christus, een levende herinnering aan
465 III, 0, 5,88 | herinnering aan zijn geboden, een waarheid, die geleefd moet
466 III, 0, 5,88 | die geleefd moet worden. Een woord wordt uiteindelijk
467 III, 0, 5,88 | gebracht. Het geloof is een beslissing, die een beroep
468 III, 0, 5,88 | geloof is een beslissing, die een beroep doet op de hele existentie.
469 III, 0, 5,88 | Joh. 14, 6). Het vraagt een daad van vertrouwen en van
470 III, 0, 5,88 | aan Christus en geeft ons een leven, zoals Hij zelf geleefd
471 III, 0, 5,89 | 89. Het geloof heeft ook een zedelijke inhoud: het schept
472 III, 0, 5,89 | het schept en verlangt een consequente geëngageerdheid
473 III, 0, 5,89 | stoort aan zijn geboden, is een leugenaar, en de waarheid
474 III, 0, 5,89 | voor de mensen: er wordt een getuigenis afgelegd. “Gij
475 III, 0, 5,89 | heeft Jezus gezegd -. Een stad kan niet verborgen
476 III, 0, 5,89 | blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch
477 III, 0, 5,89 | Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de
478 III, 0, 5,89 | geliefde kinderen past. Leidt een leven van liefde naar het
479 III, 0, 5,89 | en slachtoffer, God tot een lieflijke geur” (Eph. 5,
480 III, 0, 6,91 | van de dood betaald werd. Een duidelijk voorbeeld is het
481 III, 0, 6,91 | slecht verklaart, om daardoor een of ander goed te bereiken.
482 III, 0, 6,91 | zich het “betere deel”: een duidelijk en compromisloos
483 III, 0, 6,91 | dood op zich, dan dat zij een afgodische daad stelden
484 III, 0, 6,91 | verplichting, zich ook maar van een enkele concrete gedragswijze
485 III, 0, 6,91 | aan de dood boven ook maar een doodzonde gegeven hebben.
486 III, 0, 6,92 | mens te voorschijn: Het is een waardigheid die nooit, ook
487 III, 0, 6,92 | voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen
488 III, 0, 6,92 | ontmaskert elke poging, een op zichzelf slechte handeling,
489 III, 0, 6,92 | uitzonderlijke” omstandigheden, een “humane zin” te willen geven,
490 III, 0, 6,92 | slechte handeling: ze is een schending van de “menselijkheid”
491 III, 0, 6,93 | martelaarschap is uiteindelijk een lichtend teken van de heiligheid
492 III, 0, 6,93 | lichtende kracht beroofd wordt. Een dergelijk getuigenis geeft
493 III, 0, 6,93 | dergelijk getuigenis geeft een buitengewoon waardevolle
494 III, 0, 6,93 | fascinerende voorbeeld van een geheel door de luister van
495 III, 0, 6,93 | van het goede zullen ze een levend verwijt worden aan
496 III, 0, 6,93 | worden, dan is er toch nog een coherent getuigenis, dat
497 III, 0, 7,95 | niet zelden als teken van een onverdraaglijk gebrek aan
498 III, 0, 7,95 | individu en de maatschappij: een ontoegeeflijkheid die strijdig
499 III, 0, 7,95 | die strijdig zou zijn met een moederlijk gevoel van de
500 III, 0, 7,95 | waarheid nooit afzien van een diep en oprecht respect,
1-500 | 501-589 |