Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 5,10 | onze God, Jahwe alleen. Gij moet Jahwe uw God beminnen
2 I, 0, 6,15 | 14). Zo wordt het gebod “Gij zult niet doden” tot een
3 I, 0, 6,15 | tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; wie echter
4 I, 0, 6,15 | gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Ik
5 I, 0, 7,17 | vervuld. Want de geboden: Gij zult niet echtbreken, gij
6 I, 0, 7,17 | Gij zult niet echtbreken, gij zult niet doden, gij zult
7 I, 0, 7,17 | echtbreken, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult
8 I, 0, 7,17 | doden, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren! en alle
9 I, 0, 7,17 | in deze zin samengevat: Gij zult uw naaste beminnen
10 I, 0, 8,20 | heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Daaraan
11 I, 0, 8,21 | gedenken: “Want zo dikwijls als gij van dit Brood eet en uit
12 I, 0, 8,21 | Kelk drinkt, verkondigt gij de dood van de Heer, totdat
13 II, 0, 11,30 | naar allerlei mythen. Maar gij, blijf nuchter bij dit alles,
14 III, 0, 4,85 | een nieuw inzicht, zodat gij kunt onderscheiden wat God
15 III, 0, 4,86 | zichzelf op te werpen. “Dat gij gelijk aan God zult worden” (
16 III, 0, 5,89 | een getuigenis afgelegd. “Gij zijt het licht der wereld -
17 III, 0, 8,100| terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door zijn
|