Chapter, Thema, Paragraph, Number

 1 II, 0, 12,32 |            menselijk verstand kenbare universele waarheid over het goede
 2 II, 0, 12,33 |            niet tot de ontkenning van universele menselijke waarden, dan
 3 II, 1,  3,43 |                eeuwige, objectieve en universele wet is, waardoor God, volgens
 4 II, 1,  5,52 |                  geschapen zijn. Deze universele en blijvende wetten beantwoorden
 5 II, 1,  5,53 |         beweren dat ze voor allen een universele en altijddurende geldigheid
 6 II, 2,  1,55 |        nauwkeurige beschouwing van de universele normen, als wel tot een
 7 II, 2,  2,59 |            natuurwet de objectieve en universele aanspraken van het zedelijk
 8 II, 2,  2,59 |            hier en nu gegeven is. Het universele karakter van de wet en van
 9 II, 2,  2,60 |               de “goddelijke wet”, de universele en objectieve norm van de
10 II, 2,  2,61 | gewetensoordeel in hem getuige van de universele waarheid van het goede zoals
11 II, 4,  1,75 |                in tegenspraak met een universele verbodsnorm, als voor-moreel
12 III, 0,  7,95|              in de verdediging van de universele en blijvende geldigheid
13 III, 0,  7,96|             bij de verdediging van de universele en onveranderlijke zedelijke
14 III, 0,  7,96|              in gehoorzaamheid aan de universele zedelijke normen vindt de