Chapter, Thema, Paragraph, Number

 1 I, 0,  3,6    |       antwoordde: Je zult niet doden, je zult niet echtbreken,
 2 I, 0,  6,13   |       antwoordde: Je zult niet doden, je zult niet echtscheiden,
 3 I, 0,  6,13   |      garanderen. “Je zult niet doden, je zult niet echtbreken,
 4 I, 0,  6,15   |       het gebod “Gij zult niet doden” tot een oproep tot zorgzame
 5 I, 0,  6,15   |       gezegd is: Gij zult niet doden; wie echter iemand doodt
 6 I, 0,  7,17   |      echtbreken, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij
 7 II, 0, 11,30  | Christus Jezus die levenden en doden zal oordelen, bij zijn verschijning
 8 II, 1,  4,50  |        een onschuldige mens te doden, kan het toegestaan, prijzenswaardig
 9 II, 1,  5,52  |        geboden!.. Je zult niet doden, je zult niet echtbreken,
10 III, 0, 10,107|      Jezus van Nazareth van de doden verkondigt over een nieuw