Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
gissingen 1
gisteren 1
globaal 1
god 311
goddelijk 3
goddelijke 57
goddeloosheid 1
Frequency    [«  »]
352 aan
352 niet
322 voor
311 god
309 mens
279 als
277 deze
Ioannes Paulus PP. II
Veritatis Splendor

IntraText - Concordances

god

    Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Greet | beeld en de gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen. 2 Inl, 0, 1,1 | wenden van de levende en ware God en te richten op de afgoden ( 3 Inl, 0, 1,1 | terwijl hijde waarheid van God met de leugen” verwisselt ( 4 Inl, 0, 1,1 | licht van de Schepper - God in de mens volledig uit 5 Inl, 0, 1,2 | ons stralen” (Ps. 4, 7). ~God laat zijn aanschijn in zijn 6 Inl, 0, 1,2 | evenbeeld van de onzichtbare God” (Kol. 1, 15), “weerschijn 7 Inl, 0, 1,3 | kennen en zelfs niet iets van God weten. Ze weet, dat juist 8 Inl, 0, 1,3 | zonder schuld niet kent, maar God vanuit een eerlijk hart 9 Inl, 0, 1,3 | uitdrukkelijke erkenning van God zijn gekomen en zich inspannen 10 Inl, 0, 2,4 | Bezitten de geboden van God, die de mens in het hart 11 Inl, 0, 2,4 | zijn van het verbond van God met hem, werkelijk het vermogen, 12 Inl, 0, 2,4 | doorlichten? Is het mogelijk, God te gehoorzamen en daarmee 13 Inl, 0, 2,4 | te gehoorzamen en daarmee God en de naaste lief te hebben, 14 I, 0, 3,7 | weerklank van een roeping door God, oorsprong en doel van het 15 I, 0, 3,7 | kunnen verwerkelijken, heeft God zijn Kerk gewild. Inderdaad, “ 16 I, 0, 4,8 | vruchten voort niet alleen door God te aanbidden maar tevens 17 I, 0, 5,9 | Niemand is goed buiten God, de Ene” (Mc. 10, 18; vgl. 18 I, 0, 5,9 | Niemand is goed buiten God, de Ene” (Mc. 10, 18; vgl. 19 I, 0, 5,9 | vgl. Lc. 18, 19). Alleen God kan op de vraag naar het 20 I, 0, 5,9 | het zich toewenden naar God, de volheid van het goede. 21 I, 0, 5,9 | verplicht, zijn bron heeft in God, ja God zelf is. Hij, die 22 I, 0, 5,9 | zijn bron heeft in God, ja God zelf is. Hij, die alleen 23 I, 0, 5,9 | wortels, tot de erkenning van God, de enig Goede, volheid 24 I, 0, 5,10 | die naar het beeld van God geschapen, met het Bloed 25 I, 0, 5,10 | lof der heerlijkheidvan God (vgl. Eph. 1, 12), doordat 26 I, 0, 5,10 | ziel: je bent het beeld van God - schrijft de heilige Ambrosius. 27 I, 0, 5,10 | je bent de afstraling van God (1 Kor. 11, 7). Hoor, op 28 I, 0, 5,10 | van de zelfopenbaring van God. De tien geboden zijn immers 29 I, 0, 5,10 | woorden: “Ik ben Jahwe, uw God, die u uit Egypte heeft 30 I, 0, 5,10 | Israël en in de hele wet doet God zich kennen als Degene die “ 31 I, 0, 5,10 | heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig” (Lev. 19, 2); 32 I, 0, 5,10 | in uw midden; Ik ben uw God, en u bent mijn volk” (Lev. 33 I, 0, 5,10 | Hoor Israël! Jahwe is onze God, Jahwe alleen. Gij moet 34 I, 0, 5,10 | alleen. Gij moet Jahwe uw God beminnen met heel uw hart, 35 I, 0, 5,10 | de onverdiende liefde van God ingebedde zedelijke leven 36 I, 0, 5,10 | weerspiegelen: “Voor hem die God liefheeft is het voldoende 37 I, 0, 5,10 | want de liefde stamt zo van God, dat God zelf liefde is”. 18 ~ 38 I, 0, 5,10 | liefde stamt zo van God, dat God zelf liefde is”. 18 ~ 39 I, 0, 5,11 | de geboden, die oproept, God als de enige Heer en de 40 I, 0, 5,11 | goede bestaat erin, aan God te behoren, Hem te gehoorzamen, 41 I, 0, 5,11 | Mich. 6, 8). De Heer als God te erkennen is de fundamentele 42 I, 0, 5,11 | de Heer duidelijk, want God alleen is Degene die goed 43 I, 0, 5,11 | absolute heiligheid van God: “Heilig, heilig, heilig 44 I, 0, 5,11 | 3). ~Maar wanneer alleen God het Goede is, lukt het geen 45 I, 0, 5,11 | dat wil zeggen de Heer als God te erkennen en Hem de Hem 46 I, 0, 5,11 | voortkomen uit een geschenk van God: het is het aanbod van een 47 I, 0, 6,12 | 12. Alleen God kan op de vraag naar het 48 I, 0, 6,12 | omdat Hij het Goede is. Maar God heeft reeds op deze vraag 49 I, 0, 6,12 | anders dan het ons door God ingegeven licht van het 50 I, 0, 6,12 | licht en deze wet heeft God ons bij de schepping geschonken”. 19 51 I, 0, 6,12 | geboden van de Sinaï, waardoor God het bestaan van het verbondsvolk 52 I, 0, 6,12 | nieuwe geest”, de Geest van God, wonen (vgl. Ez. 36, 24- 53 I, 0, 6,12 | overeenstemming met de aan Mozes door God op de Sinaï gegeven Tien 54 I, 0, 6,12 | deelname aan het leven van God zelf is: het vindt zijn 55 I, 0, 6,13 | erkenning van de heiligheid van God te verkondigen. Nadat Jezus 56 I, 0, 6,13 | blik van de jongeman op God heeft gebracht, herinnert 57 I, 0, 6,13 | mensIk ben de Heer uw Godbetekent. Het kan dus niet 58 I, 0, 6,13 | het enige schepsel is, dat God omwille van zichzelf gewild 59 I, 0, 6,13 | wezen in zijn betrekking met God, met de naaste en met de 60 I, 0, 6,13 | deel van de openbaring van God. Tegelijkertijd leren zij 61 I, 0, 6,13 | de persoon, evenbeeld van God, door de bescherming van 62 I, 0, 6,14 | zelfs van de liefde tot God scheiden. Het tegendeel 63 I, 0, 6,14 | geboden van de liefde tot God en de naastenliefde (vgl. 64 I, 0, 6,14 | Als iemand zegt: Ik bemin God!, maar zijn broeder haat, 65 I, 0, 6,14 | bemint, die hij ziet, kan God niet beminnen, die hij niet 66 I, 0, 6,15 | Jezus brengt de geboden van God, in het bijzonder het gebod 67 I, 0, 7,17 | van de mens en de wet van God zijn niet in tegenspraak 68 I, 0, 7,17 | wij in de mate waarin we God dienen, vrij zijn, terwijl 69 I, 0, 7,18 | leeftervaart de wet van God als een last, ja als een 70 I, 0, 7,18 | de liefde enzich door God laat leiden” (Gal. 5, 16) 71 I, 0, 7,18 | dienen, vindt in de wet van God de fundamentele en noodzakelijke 72 I, 0, 7,18 | gebod van de liefde tot God is. De geboden en de uitnodiging 73 I, 0, 7,18 | en waarvan de maat alleen God is: “Jullie moeten volmaakt 74 I, 0, 8,19 | moraal: zoals het volk Israël God volgde, die het door de 75 I, 0, 8,19 | Jezus werkelijk leerling van God (vgl. Joh. 6, 45). Jezus 76 I, 0, 8,19 | evenbeeld van de onzichtbare Godis (Kol. 1, 15), de Vader 77 I, 0, 8,20 | die zich uit liefde tot God volledig wegschenkt aan 78 I, 0, 8,21 | 3-11): terwijl hij door God in Christus Jezus leeft, 79 I, 0, 9 | Voor God echter is alles mogelijk” ( 80 I, 0, 9,22 | verwijst naar de macht van God: “Voor mensen is dat onmogelijk, 81 I, 0, 9,22 | is dat onmogelijk, voor God echter is alles mogelijk” ( 82 I, 0, 9,22 | oorspronkelijke plan van God met de mensen, een plan 83 I, 0, 9,22 | mens door de genade van God geopend wordt: Jezus zei 84 I, 0, 9,23 | onderhouden van de geboden van God mogelijk. Door het geloof 85 I, 0, 9,24 | genade, door de gave van God, door zijn liefde, geopend 86 I, 0, 9,24 | voor een volle liefde tot God en onder de broeders, zoals 87 I, 0, 9,24 | want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft 88 I, 0, 9,24 | liefheeft is een kind van God en kent God. Wie niet liefheeft, 89 I, 0, 9,24 | een kind van God en kent God. Wie niet liefheeft, heeft 90 I, 0, 9,24 | Wie niet liefheeft, heeft God niet gekend, want God is 91 I, 0, 9,24 | heeft God niet gekend, want God is de liefde.. Broeders, 92 I, 0, 9,24 | de liefde.. Broeders, als God ons zo heeft liefgehad, 93 I, 0, 10,25 | Meester die de geboden van God leert, die tot navolging 94 I, 0, 10,25 | Rom. 8, 1-13). ~De door God in het Oude Verbond opgelegde 95 I, 0, 10,27 | getuigenis vanhet grotedat God in de Kerk bewerkt (vgl. 96 I, 0, 10,27 | overgeleverde woord van God bindend te verklaren, alleen 97 II, 0, 11,28 | mens en zijn handelen aan God, aan Hem, diealleen goed” 98 II, 0, 11,28 | bewaarde ze wat het Woord van God niet alleen ten aanzien 99 II, 0, 11,28 | zeggen het handelen dat aan God bevalt (vgl. 1 Thess 4, 100 II, 0, 11,29 | leggen; maar om het woord van Godheilig te bewaren en getrouw 101 II, 0, 11,30 | u voor het aanschijn van God en van Christus Jezus die 102 II, 0, 12,31 | schepsel en evenbeeld van God: en daarom moeten zij gecorrigeerd 103 II, 0, 12,34 | kenmerk van het beeld van God in de mens: God wilde namelijk 104 II, 0, 12,34 | beeld van God in de mens: God wilde namelijk de mens “ 105 II, 0, 12,34 | voleinding in eenheid met God komt”. 57 Wanneer voor de 106 II, 1, 1,35 | boek Genesis lezen we: “God de Heer gebood de mensen: 107 II, 1, 1,35 | niet aan de mens, maar aan God alleen toekomt. Zeker, de 108 II, 1, 1,35 | hij zelf de geboden van God kan kennen en aannemen. 109 II, 1, 1,35 | geroepen is, de zedenwet die God aan de mensen geeft, aan 110 II, 1, 1,35 | en volle verwerkelijking. God, die alleen goed is, weet 111 II, 1, 1,35 | de geboden. ~De wet van God vermindert dus de vrijheid 112 II, 1, 1,36 | deze wet kon men geenszins God zien, alleen in die zin, 113 II, 1, 1,36 | oorspronkelijke, totale machtiging van God aan de mensen zou uitoefenen. 114 II, 1, 1,36 | de natuurlijke zedenwet God als haar Auteur heeft en 115 II, 1, 1,37 | innerlijke houdingen jegens God en de naaste, betekenis 116 II, 1, 1,37 | loochenen: het woord van God zou zich ertoe beperken, 117 II, 1, 1,37 | licht van het woord van God en van de levende traditie 118 II, 1, 2 | God wilde de mensaan de macht 119 II, 1, 2,38 | kenmerk van het beeld van Godin de mens is: “God wilde 120 II, 1, 2,38 | van God” in de mens is: “God wilde namelijk de mens “ 121 II, 1, 2,38 | voleinding in eenheid met God komt”. 64 Deze woorden wijzen 122 II, 1, 2,39 | verantwoordelijkheid toevertrouwd. God heeft hemde macht over 123 II, 1, 2,39 | zichzelf de gelijkenis met God, wanneer hij zedelijk goede 124 II, 1, 2,39 | geschapen dingen niet van God afhangen en dat de mens 125 II, 1, 2,39 | wordt het schepsel zelf door God te vergeten onbegrijpelijk”. 68 ~ 126 II, 1, 2,40 | grondslag. De zedenwet komt van God en vindt altijd in Hem haar 127 II, 1, 2,40 | anders dan het ons door God ingegeven licht van het 128 II, 1, 2,40 | licht en deze wet heeft God ons bij de schepping geschonken”. 71 129 II, 1, 2,41 | zedenwet, het gebod van God: “God de Heer gebood de 130 II, 1, 2,41 | zedenwet, het gebod van God: “God de Heer gebood de mens..” ( 131 II, 1, 2,41 | van de mens en de wet van God ontmoeten elkaar en hebben 132 II, 1, 2,41 | gehoorzaamheid van de mens aan God en van de onverdiende welwillendheid 133 II, 1, 2,41 | onverdiende welwillendheid van God jegens de mens, wederzijds 134 II, 1, 2,41 | doordringen. De gehoorzaamheid aan God is dus niet, zoals sommigen 135 II, 1, 2,41 | verlossende Menswording van God. Een dergelijke heteronomie 136 II, 1, 2,41 | van de mens aan de wet van God inderdaad de deelneming 137 II, 1, 2,41 | en de voorzienigheid van God insluit. Wanneer God de 138 II, 1, 2,41 | van God insluit. Wanneer God de mens verbiedt omvan 139 II, 1, 2,41 | beeld en de nabijheid van God erkennen, diein allen 140 II, 1, 2,41 | moeten we de majesteit van de God van het Al belijden en de 141 II, 1, 2,41 | de oneindig transcendente God vereren. Deus semper maior. 74 ~ 142 II, 1, 3,42 | 42. De naar de wil van God gevormde vrijheid van de 143 II, 1, 3,42 | gehoorzaamheid aan de wet van God niet alleen niet ontkend, 144 II, 1, 3,42 | In zijn streven naar God, Hem diealleen goed is”, 145 II, 1, 3,43 | universele wet is, waardoor God, volgens het raadsbesluit 146 II, 1, 3,43 | ordent, leidt en beheert. God maakt de mens deelachtig 147 II, 1, 3,43 | over de eeuwige wet van God. De H. Augustinus definieert 148 II, 1, 3,43 | het verstand of de wil van God, die gebiedt om de natuurlijke 149 II, 1, 3,43 | En de wijsheid van God is voorzorg, zorgende liefde. 150 II, 1, 3,43 | zorgende liefde. Het is dus God zelf die de hele schepping 151 II, 1, 3,43 | Wijsh. 7, 22; 8, 11). Maar God zorgt voor de mens anders 152 II, 1, 3,43 | licht de eeuwige wet van God kent, daardoor in staat 153 II, 1, 3,43 | Op deze manier roept God de mens tot deelname aan 154 II, 1, 3,43 | uitdrukking van de eeuwige wet van God: “In vergelijking met de 155 II, 1, 3,44 | Schepper zelf en van de God die de hele wereld regeert”. 83 ~ 156 II, 1, 3,44 | verstand, krachtens de wet die God aan het uitverkoren volk, 157 II, 1, 3,44 | ertoe geroepen, de wet van God als bijzonder geschenk en 158 II, 1, 3,44 | garantie voor de zegen van God te ontvangen en te beleven. 159 II, 1, 3,44 | nabij zijn, als Jahwe, onze God ons nabij is, waar we Hem 160 II, 1, 3,45 | voltooiïngvan de wet van God in Jezus Christus en in 161 II, 1, 3,45 | de Geest van de levende God, niet op tafels uit steen, 162 II, 1, 3,45 | of geopenbaarde wet van God te onderscheiden van de 163 II, 1, 3,45 | de Auteur een en dezelfde God is, zoals de ontvanger van 164 II, 1, 3,45 | verschillende manieren, waarop God zich in de geschiedenis 165 II, 1, 3,45 | liefdevolle eeuwige plan, waarmee God de mensen ertoe bestemt 166 II, 1, 4,47 | naastenliefde moeten respecteren. God echter - zo beweert men 167 II, 1, 4,50 | waarop alleen hij de ware God kan vinden. ~De zo begrepen 168 II, 1, 5,51 | verwerkelijken met de genade van God de liefde, “de band die 169 II, 1, 5,52 | voor allen juist en goed, God te dienen, Hem de passende 170 II, 1, 5,52 | haar roeping tot leven met God en tot gemeenschap met de 171 II, 2, 1,54 | van de mens en de wet van God heeft haar levende zetel 172 II, 2, 1,54 | Want de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart; 173 II, 2, 1,55 | waar hij alleen is met God, wiens stem in zijn binnenste 174 II, 2, 1,55 | persoonlijke opgaven, die God hem toevertrouwt. ~Met de 175 II, 2, 1,56 | van de mens en de wet van God in twijfel wordt getrokken. 176 II, 2, 2,58 | dialoog van de mens met God, de Auteur van de wet, het 177 II, 2, 2,58 | als het ware de heraut van God en de bode, en wat het zegt, 178 II, 2, 2,58 | maar als boodschap die van God komt, zoals een heraut, 179 II, 2, 2,58 | eerder, is het getuigenis van God zelf, wiens stem en wiens 180 II, 2, 2,58 | de roep, voor de stem van God. Daarin en nergens anders 181 II, 2, 2,58 | de heilige ruimte, waarin God tot de mens spreekt”. 104 ~ 182 II, 2, 2,59 | hart geschreven wet van God of daarvan afwijken. En 183 II, 2, 2,59 | als overdie dag, waarop God volgens mijn evangelie over 184 II, 2, 3,62 | het maghet woord van God niet vervalsenmaar moet “ 185 II, 2, 3,62 | in staat om uit maken wat God wil: wat Hem bevalt, wat 186 II, 2, 3,64 | zijt om uit te maken wat God van u wil en wat goed is: 187 II, 3, 1,65 | uiteindelijk voor of tegen God inzet. Met recht onderstreept 188 II, 3, 1,66 | met de vrijheid tegenover God radicaal rekening houdt. 189 II, 3, 1,66 | zijn geheel in vrijheid aan God toevertrouwt, door zich190 II, 3, 1,66 | aan de zich openbarende God met verstand en wil volledig 191 II, 3, 1,66 | fundamentele zin: “Ik ben Jahwe, uw God..” (Ex. 20, 2), die doordat 192 II, 3, 1,67 | de wijsheid en de wet van God richt. Er moet dus aan vastgehouden 193 II, 3, 1,68 | krachtens een fundamentele optie God trouw kunnen blijven, onafhankelijk 194 II, 3, 1,68 | blijven, in de genade van God blijven en zijn heil bereiken, 195 II, 3, 1,68 | voorgelegde geboden van God. ~Feitelijk gaat de mens 196 II, 3, 1,68 | zich “vrijelijk geheel aan Godtoevertrouwt. 113 Door 197 II, 3, 1,68 | begane doodzonde beledigt hij God, die hem de wet gegeven 198 II, 3, 2,69 | oppositie tegen de wet van God, die het verlies van de 199 II, 3, 2,69 | doodzonde, die de mens van God scheidt, alleen plaatsvinden 200 II, 3, 2,69 | plaatsvinden in de afwijzing van God, voltrokken op een niveau 201 II, 3, 2,69 | de gemeenschapsbanden met God radicaal te verbreken en 202 II, 3, 2,70 | optio fundamentalis”) tegen God, zoals men tegenwoordig 203 II, 3, 2,70 | en formele belediging van God of van de naaste of een 204 II, 3, 2,70 | mens verwijdert zich zo van God en verliest de liefde. De 205 II, 3, 2,70 | waardoor een mens vrij God en zijn wet alsook het verbond 206 II, 3, 2,70 | afgodenverering, afvalligheid van God en goddeloosheid, of op 207 II, 3, 2,70 | tegenover de geboden van God in een ernstige materie”. 118 ~ 208 II, 4, 1,71 | van de mens en de wet van God, die haar diepste en levende 209 II, 4, 1,72 | bovennatuurlijke openbaring van God (dan noemt men hetgoddelijke 210 II, 4, 1,72 | op haar laatste doel, dus God zelf: het hoogste Goed, 211 II, 4, 1,72 | hoogste goed, dat wil zeggen God zelf. ~ 212 II, 4, 1,73 | Dankzij de openbaring van God en van het geloof weet de 213 II, 4, 1,73 | nieuwe schepping”, kind van God en door zijn handelingen 214 II, 4, 1,73 | liefde en zaligheid met God de Vader, Zoon en heilige 215 II, 4, 1,73(123)| om, op een wijze die aan God bekend is, aan dit paasmysterie 216 II, 4, 1,73 | het menselijk handelen op God, het hoogste goed en laatste 217 II, 4, 1,73 | onderworpen aan het oordeel van God, de rechtvaardige en goede 218 II, 4, 1,74 | menselijke handelingen op God een waarborg? Van de intentie 219 II, 4, 1,75 | zedelijke waarden als liefde tot God, welwillendheid jegens medemensen, 220 II, 4, 2,76 | door de Kerk in de Naam van God, de Schepper en Heer, voorgelegde 221 II, 4, 2,76 | duidelijk maakt. De liefde tot God en de naastenliefde zijn 222 II, 4, 2,76 | strekt de christenen tot eer, God meer te gehoorzamen dan 223 II, 4, 2,78 | de vraag of dit object op God, Hem dus, diealleende 224 II, 4, 2,78 | liefde daadwerkelijk op God afstemt. In deze zin leert 225 II, 4, 2,78 | doel verrichten, dat ze God bevallen”. 129 ~ 226 II, 4, 3,79 | op het laatste doel, dat God is, afgestemd kan worden. 227 II, 4, 3,80 | zijn, die zichniet op God laten afstemmen”, omdat 228 II, 4, 3,81 | niet af te stemmen zijn op God en op het goede van de menselijke 229 II, 4, 3,82 | grond van hun object niet op God zijn af te stemmen en die230 II, 4, 3,83 | gebod van de liefde tot God en de naaste samengevat 231 III, 0, 4,84 | van de mens en de wet van God, uiteindelijk de vraag naar 232 III, 0, 4,84 | wantrouwen in de wijsheid van God, die de mens door middel 233 III, 0, 4,84 | vast houdt dat de wet van God altijd het enige ware goede 234 III, 0, 4,85 | gij kunt onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem gevallig 235 III, 0, 4,86 | geschapen evenbeeld van God, waardoor de waardigheid 236 III, 0, 4,86 | werpen. “Dat gij gelijk aan God zult worden” (Gen. 3, 5). 237 III, 0, 4,87 | moeten de ware aanbidders van God Hemin geest en in waarheid” 238 III, 0, 4,87 | waarheid en de aanbidding van God worden in Jezus Christus 239 III, 0, 4,87 | de zelfgave in dienst aan God en de broeders. De gemeenschap 240 III, 0, 4,87 | geworden bent, vrij, omdat God, je Schepper van je houdt; 241 III, 0, 4,87 | gehoorzaamheid aan de wil van God. Zijn gekruisigd Lichaam 242 III, 0, 5,88 | denken en leven, “alsof God niet bestaat”. We staan 243 III, 0, 5,88 | in de grootste liefde tot God en tot zijn broeders. ~ 244 III, 0, 5,89 | evangelist Johannes schrijft: “God is licht en in Hem is geen 245 III, 0, 5,89 | in hem is de liefde van God waarachtig voltooid: dan 246 III, 0, 5,89 | en dat niet alleen voor God maar ook voor de mensen: 247 III, 0, 5,89 | Ephese: “Weest navolgers van God, zoals geliefde kinderen 248 III, 0, 5,89 | offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur” ( 249 III, 0, 6 | heiligheid van de wet van God~ 250 III, 0, 6,90 | de hele schittering van God afstraalt, openbaar en stellen 251 III, 0, 6,91 | trouw aan de heilige wet van God tegen, die met de vrijwillige 252 III, 0, 6,91 | en haar verbondenheid met God, maar ook van haar gehoorzaamheid 253 III, 0, 6,91 | van het goede en voor de God van Israël; zo verkondigt 254 III, 0, 6,91 | handelingen de heiligheid van God. ~Op de drempel van het 255 III, 0, 6,91 | strijd was met de liefde tot God en het getuigenis van het 256 III, 0, 6,91 | volgens welke de liefde tot God ook onder de moeilijkste 257 III, 0, 6,92 | heiligheid van de wet van God en tegelijkertijd de onaantastbaarheid 258 III, 0, 6,92 | beeld en de gelijkenis van God geschapen mens te voorschijn: 259 III, 0, 6,92 | lijden en sterven van mijn God nadoen”. 145 ~ 260 III, 0, 6,93 | aan de heilige wetten van God is feestelijk getuigenis 261 III, 0, 6,94 | werken van de Geest van God. Voor allen moet de uitspraak 262 III, 0, 7,95 | de eeuwige wijsheid van God, die ons in Christus bereikt, 263 III, 0, 8,99 | 99. Alleen God, het hoogste goed, vormt 264 III, 0, 8,99 | waarheid; de waarheid over God, de Schepper en Verlosser 265 III, 0, 8,99 | beeld van de onzichtbare God. Juist daarom, vanwege deze 266 III, 0, 8,99 | tussen wijsheid en wil van God - een uiterst belangrijke 267 III, 0, 9 | gehoorzaamheid aan de wet van God~ 268 III, 0, 9,102 | aan het heilige gebod ~van God en om in overeenstemming 269 III, 0, 9,102 | kwaad is. “Jullie worden als God en kennen goed en kwaad” ( 270 III, 0, 9,102 | onderhouden: “De ogen van God kijken naar het handelen 271 III, 0, 9,102 | onderhouden van de geboden van God kan in bepaalde situaties 272 III, 0, 9,102 | dat de voorschriften van God voor een gerechtvaardigde 273 III, 0, 9,102 | onderhouden zouden zijn. “Want God beveelt niets onmogelijks, 274 III, 0, 9,103 | kracht, de heilige wet van God steeds, ook onder grote 275 III, 0, 9,103 | voortkomt. Het gebod van God is zeker aangepast aan de 276 III, 0, 9,104 | wordt aan het erbarmen van God met de zonde van de zich 277 III, 0, 9,104 | nodig te hebben, zich tot God en zijn barmhartigheid te 278 III, 0, 9,104 | oneindige heiligheid van God voor ogen: “God, wees mij 279 III, 0, 9,104 | heiligheid van God voor ogen: “God, wees mij zondaar genadig” ( 280 III, 0, 9,105 | antwoordt hij: “Dank zij God door Jezus Christus, onze 281 III, 0, 9,105 | mogen echter aannemen, dat God hen niet afwijst, naar wie 282 III, 0, 10,107 | bevrijdende kracht, de liefde van God, de waarde van onvoorwaardelijke 283 III, 0, 10,107 | leven volgens de geboden van God en de zaligsprekingen van 284 III, 0, 10,107 | spiegelbeeld van de goedheid van God, diealleen de Goede is” - 285 III, 0, 10,107 | ook een verheerlijking van God en zijn oneindige heiligheid. “ 286 III, 0, 10,108 | terwille van de naam van God angst hadden; ja ze traden 287 III, 0, 11,109 | begrip van het woord van God te verkrijgen, zoals dit 288 III, 0, 11,109 | verstand - dit geschenk van God, gegeven tot het begrijpen 289 III, 0, 11,110 | verkondiging van de geboden van God en de liefde van Christus 290 III, 0, 11,111 | imago Dei, het beeld van God, dat zich in de mens bevindt, 291 III, 0, 11,112 | over de barmhartigheid van God vertelt, die onophoudelijk 292 III, 0, 12,114 | heeft Jezus verwezen naar God, de Heer van de schepping 293 III, 0, 12,114 | aan de heilige wetten van God en als we door ons voortdurende 294 III, 0, 12,115 | teken van ons kindzijn van God in Jezus Christus de ene 295 III, 0, 12,115 | liefgehad” (1 Joh. 4, 19). God verlangt van ons, heilig 296 III, 0, 12,115 | onuitputtelijke barmhartige liefde van God (vgl. Lc. 6, 36) en het 297 III, 0, 12,115 | leven van de kinderen van God te leiden. ~ 298 III, 0, 12,116 | waken, dat het woord van God getrouw wordt doorgegeven. 299 III, 0, 12,117 | van de mens de stem van God diealleen de Goede” (Mt. 300 III, 0, 12,117 | onze talenten stammen van God. Hij heeft ons in staat 301 Slot, 0, 12,118 | van de barmhartigheid van God gezonden werd (vgl. Joh. 302 Slot, 0, 12,118 | deZoon van de levende God” (Mt. 16, 16) te belijden. 303 Slot, 0, 12,118 | vermag de barmhartigheid van God uit te doven, vermag het 304 Slot, 0, 12,118 | goed, edel, mooi is, wat God bevalt en volgens zijn wil 305 Slot, 0, 12,120 | universaliteit van de liefde van God, die haar hart opent en 306 Slot, 0, 12,120 | vrijheid, doordat ze zich aan God geeft en in zich de gave 307 Slot, 0, 12,120 | de mensgeworden Zoon van God tot op het moment van de 308 Slot, 0, 12,120 | volledig binnen in het plan van God, die zich aan de mensen 309 Slot, 0, 12,120 | zelf, het eeuwige Woord van God, dat de wil van de Vader 310 Slot, 0, 12,120 | transparant voor de genade van God. Hoewel ze de zonde niet 311 Slot, 0, 12,120 | hij groeit in de hoop op God, ~“die vol barmhartigheid


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License