Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,1 | 1 Thess. 1, 9) terwijl hij “de waarheid van God met
2 Inl, 0, 1,1 | onderwerpen, verzwakt. En zo gaat hij, terwijl hij zich overgeeft
3 Inl, 0, 1,1 | En zo gaat hij, terwijl hij zich overgeeft aan het relativisme
4 Inl, 0, 1,2 | waarheid” (Joh. 1, 14): Hij is “de Weg, de Waarheid
5 Inl, 0, 1,2 | zijn Kerk oplichten, die Hij in de hele wereld uitzendt,
6 Inl, 0, 1,3 | mens ten diepste raakt, dat hij allen insluit, ook hen,
7 Inl, 0, 1,3 | elke mens verlicht, opdat hij uiteindelijk het leven zou
8 I, 0, 3,6 | eeuwige leven te winnen? Hij antwoordde: Wat vraagt je
9 I, 0, 3,6 | de geboden! Daarop vroeg hij Hem: Welke? Jezus antwoordde:
10 I, 0, 4,8 | van de eigen bestemming. Hij is een vrome jood, die zogezegd
11 I, 0, 4,8 | Heren is opgegroeid. Wanneer hij Jezus deze vraag stelt,
12 I, 0, 4,8 | mogen wij aannemen, dat hij dat niet daarom doet, omdat
13 I, 0, 4,8 | niet daarom doet, omdat hij het in de wet besloten antwoord
14 I, 0, 4,8 | zedelijk goede deed opkomen. Hij merkt de behoefte om Hem
15 I, 0, 4,8 | wat goed en wat slecht is. Hij is de Meester, de Verrezene,
16 I, 0, 4,8 | wereld altijd aanwezig is. Hij ontsluit voor de gelovigen
17 I, 0, 4,8 | dood tot Christus wenden. Hij moet als het ware met alles
18 I, 0, 4,8 | als het ware met alles wat hij is in Hem binnengaan; hij
19 I, 0, 4,8 | hij is in Hem binnengaan; hij moet om zichzelf te vinden,
20 I, 0, 4,8 | behoedzaamheid, terwijl Hij de jongeman als het ware
21 I, 0, 5,9 | de vraag beantwoordt, wil Hij dat de jongeman helderheid
22 I, 0, 5,9 | goede antwoorden, omdat Hij het Goede is. ~Feitelijk
23 I, 0, 5,9 | in God, ja God zelf is. Hij, die alleen waardig is “
24 I, 0, 5,10 | vgl. Eph. 1, 12), doordat hij bewerkt, dat elk van zijn
25 I, 0, 5,10 | Wat de mens is en wat hij moet doen wordt bekend in
26 I, 0, 5,10 | voldoende hem te bevallen die hij liefheeft; hij hoeft naar
27 I, 0, 5,10 | bevallen die hij liefheeft; hij hoeft naar geen andere,
28 I, 0, 6,12 | goede antwoorden, omdat Hij het Goede is. Maar God heeft
29 I, 0, 6,12 | op deze vraag geantwoord: Hij heeft dat gedaan, doordat
30 I, 0, 6,12 | heeft dat gedaan, doordat Hij de mens geschapen heeft
31 I, 0, 6,12 | schepping geschonken”. 19 Hij heeft het toen in de geschiedenis
32 I, 0, 6,13 | jonge man niet voldoende, en hij vraagt de Meester verder
33 I, 0, 6,13 | moeten worden; “Daarna vroeg hij Hem: Welke?” (Mt. 19, 18).
34 I, 0, 6,13 | Hem: Welke?” (Mt. 19, 18). Hij vraagt wat hij in het leven
35 I, 0, 6,13 | 19, 18). Hij vraagt wat hij in het leven zou moeten
36 I, 0, 6,13 | heeft gebracht, herinnert Hij hem aan de geboden van de
37 I, 0, 6,13 | van doen hebben), begint hij het hoofd op te heffen naar
38 I, 0, 6,14 | rijke jongeling stelt, ziet hij zich door Jezus verwezen
39 I, 0, 6,14 | maar zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Wie immers
40 I, 0, 6,14 | broeder niet bemint, die hij ziet, kan God niet beminnen,
41 I, 0, 6,14 | kan God niet beminnen, die hij niet ziet” (1 Joh. 4, 20).
42 I, 0, 6,15 | Mij af” (vgl. Joh. 5, 39); Hij is het middelpunt van het
43 I, 0, 6,15 | vervulling in het evangelie; Hij is de levende en eeuwige
44 I, 0, 6,15 | vanaf het moment waarop Hij gekomen is, niet om de wet
45 I, 0, 6,15 | tot hun vervulling doordat Hij hun eisen verinnerlijkt
46 I, 0, 6,15 | vervulling” van de wet, omdat Hij de betekenis van de wet
47 I, 0, 7,16 | antwoord te geven, en ofschoon hij van jongsaf het zedelijke
48 I, 0, 7,16 | de rijke jongeling, dat hij nog ver van het doel verwijderd
49 I, 0, 7,16 | oog in oog met Jezus wordt hij gewaar, dat hem nog iets
50 I, 0, 7,16 | uitstijgt, oppakt, nodigt Hij de jongeman uit de weg der
51 I, 0, 7,17 | Maar tegelijk preciseert hij: “Alleen: neem de vrijheid
52 I, 0, 7,17 | vrijheid gesproken heeft, gaat hij verder: “Waarom nog niet
53 I, 0, 7,18 | en geleefde liefde. Ja, hij merkt de innerlijke drang -
54 I, 0, 8,19 | vooral aan diegenen aan wie Hij een bijzondere zending toevertrouwt,
55 I, 0, 8,19 | jegens de Vader. Wanneer hij door het antwoord van het
56 I, 0, 8,19 | leven (vgl. Joh. 8, 12); Hij is de Herder, die de schapen
57 I, 0, 8,19 | voedt (vgl. Joh. 10, 11-16), Hij is de Weg de Waarheid en
58 I, 0, 8,19 | Leven (vgl. Joh. 14, 6), Hij is degene die tot de Vader
59 I, 0, 8,20 | elkaar moeten beminnen. Nadat Hij gezegd heeft: “Dit is mijn
60 I, 0, 8,20 | volmaaktheid te volgen, verlangt Hij van hem, volmaakt te zijn
61 I, 0, 8,20 | moet zichzelf verloochenen, hij neme zijn kruis op zich
62 I, 0, 8,21 | Rom. 6, 3-11): terwijl hij door God in Christus Jezus
63 I, 0, 8,21 | Christus Jezus leeft, is hij opgeroepen om naar de geest
64 I, 0, 8,21 | dood van de Heer, totdat Hij komt” (1 Kor. 11, 26). ~
65 I, 0, 9,22 | jongeman dat hoorde, ging hij verdrietig weg: want hij
66 I, 0, 9,22 | hij verdrietig weg: want hij had een groot vermogen” (
67 I, 0, 9,22 | kracht alleen niet mogelijk. Hij wordt tot deze liefde in
68 I, 0, 9,22 | alleen krachtens een gave die hij ontvangen heeft. Zoals de
69 I, 0, 9,22 | Vader ontvangt, zo geeft hij haar op zijn beurt uit eigen
70 I, 0, 9,23 | vervuld heeft, te bezien. Hij erkent de opvoedende rol
71 I, 0, 9,23 | overzien en hem, doordat hij hem de arrogantie van de
72 I, 0, 9,24 | Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad (
73 I, 0, 9,24 | elkaar liefhebben, zoals Hij ons opgedragen heeft” (1
74 I, 0, 9,24 | de dag van Pinksteren, en hij vervolgt: dat “de apostelen
75 I, 0, 10,25 | leerlingen de H. Geest beloofd: Hij zou hen aan zijn geboden “
76 II, 0, 11,29 | en die de mens doordat Hij zich aan hem schenkt in
77 II, 0, 11,30 | alles te onderhouden”, wat Hij haar bevolen had (vgl. Mt.
78 II, 0, 12,34 | vgl. Sir. 15, 14), zodat hij zijn Schepper uit eigen
79 II, 1, 1,35 | mens is vrij, aangezien hij zelf de geboden van God
80 II, 1, 1,35 | kan kennen en aannemen. En hij is in het bezit van een
81 II, 1, 1,35 | vergaande vrijheid, want hij mag “van alle bomen van
82 II, 1, 1,35 | van zijn eigen liefde legt Hij hem dit voor in de geboden. ~
83 II, 1, 1,36 | eeuwige wet deelheeft, die hij zelf niet vaststelt. ~
84 II, 1, 2,38 | beslissing overlaten”, zodat hij zijn Schepper uit eigen
85 II, 1, 2,38 | voortreffelijkheid.. daarin, dat hij zonder iemand als heer te
86 II, 1, 2,38 | kennen, vrij alles doet: hij regeert zichzelf naar eigen
87 II, 1, 2,39 | gelaten (Sir. 15, 14), zodat hij zijn Schepper zoekt en uit
88 II, 1, 2,39 | Want zoals de mens, wanneer hij de wereld regeert, haar
89 II, 1, 2,39 | gelijkenis met God, wanneer hij zedelijk goede handelingen
90 II, 1, 2,41 | en kwaad te eten”, zegt Hij daarmee, dat de mens deze “
91 II, 1, 3,42 | de mens vereist dus, dat hij handelt in welbewuste en
92 II, 1, 3,42 | verkrijgt de mens, wanneer hij zich vrijmaakt uit elke
93 II, 1, 3,42 | gerechtigheid gevraagd hadden, voegt hij eraan toe: Velen zeggen:
94 II, 1, 3,42 | antwoord op die vraag zegt hij: Heer, laat uw aanschijn
95 II, 1, 3,42 | over ons lichten! Alsof hij wilde zeggen, dat het licht
96 II, 1, 3,43 | zijn voorzienigheid, want Hij wil de wereld met de hulp
97 II, 1, 3,44 | voorgrond geplaatst. Nadat hij uiteengezet heeft, dat “
98 II, 1, 3,44 | handelen zou stellen”. En hij zegt afsluitend: “Daaruit
99 II, 1, 3,44 | onderscheid van goed en kwaad, dat hij zelf met behulp van zijn
100 II, 1, 3,45 | heilige Geest, die, terwijl Hij in de ziel zijn woning neemt,
101 II, 1, 4,46 | zelf geen natuur hebben; hij zou op zichzelf beschouwd
102 II, 1, 4,47 | wezen-met-verstand geschapen, Hij heeft hem “aan de macht
103 II, 1, 4,50 | ware liefde, waarop alleen hij de ware God kan vinden. ~
104 II, 1, 5,52 | te laten, vooral wanneer hij bereid is, liever te sterven
105 II, 1, 5,53 | zijn culturen, maar dat hij zijn waardigheid als persoon
106 II, 1, 5,53 | vandaag en in eeuwigheid”. 97 Hij is het “Begin”, die, nadat
107 II, 1, 5,53 | het “Begin”, die, nadat Hij de menselijke natuur heeft
108 II, 2, 1,54 | ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar
109 II, 2, 1,54 | niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan
110 II, 2, 1,54 | waardigheid en volgens deze zal hij zelf geoordeeld worden (
111 II, 2, 1,55 | heiligdom in de mens, waar hij alleen is met God, wiens
112 II, 2, 2,58 | zoals een heraut, wanneer hij het decreet van de koning
113 II, 2, 2,59 | geweten als “getuige”, maar hij onthult ook, hoe het zijn
114 II, 2, 2,60 | handelt of ook, wanneer hij bij ontbrekende zekerheid
115 II, 2, 2,60 | deze alsnog uitvoert, wordt hij door het eigen geweten,
116 II, 2, 3,62 | zich niet bewust is en waar hij alleen niet uit kan komen. ~
117 II, 2, 3,63 | geweten doelt Jezus, wanneer Hij vermaant: “Het oog geeft
118 II, 3, 1,66 | Ex. 20, 2), die doordat hij de veelvoudige en verschillende
119 II, 3, 1,66 | navolging” van Hem - zo zegt Hij ook tegen de jongeman: “
120 II, 3, 1,68 | optie verloren, waardoor hij zich “vrijelijk geheel aan
121 II, 3, 1,68 | begane doodzonde beledigt hij God, die hem de wet gegeven
122 II, 3, 1,68 | gegeven heeft, en maakt hij zich dus jegens de hele
123 II, 3, 1,68 | Jac. 2, 8-11); ook wanneer hij in het geloof blijft, verliest
124 II, 3, 1,68 | geloof blijft, verliest hij de “heiligmakende genade”,
125 II, 3, 2,70 | verbond van de liefde, dat Hij hem aanbiedt, afwijst, doordat
126 II, 3, 2,70 | aanbiedt, afwijst, doordat hij er de voorkeur aan geeft,
127 II, 4, 1,73 | zijn handelingen getuigt hij van zijn overeenstemming
128 II, 4, 1,73 | vgl. Rom. 8, 9), beleeft hij zijn trouw of ontrouw tegenover
129 II, 4, 1,73 | en opent zich, of sluit hij zich af, voor het eeuwig
130 II, 4, 1,73 | het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan,
131 II, 4, 1,74 | doelen en met de waarden die hij voorheeft te realiseren.
132 II, 4, 1,75 | de concrete keuzen, die hij voltrekt, inbegrepen is:
133 II, 4, 1,75 | verplichtingen, noch zou hij door zijn keuzen gevormd
134 II, 4, 1,75 | gevormd worden, ook al blijft hij voor zijn handelingen en
135 II, 4, 2,76 | vgl. Rom. 13, 8-10), zwakt hij daarmee niet de geboden
136 II, 4, 2,76 | niet de geboden af, maar hij bevestigt ze veeleer, aangezien
137 II, 4, 2,76 | bevestigt ze veeleer, aangezien hij hun eisen en gewicht duidelijk
138 III, 0, 4,84 | vaak niet meer weet, wie hij is, waar hij vandaan komt
139 III, 0, 4,84 | meer weet, wie hij is, waar hij vandaan komt en waar hij
140 III, 0, 4,84 | hij vandaan komt en waar hij naar toe gaat. En zo beleven
141 III, 0, 4,85 | betekenis van de vrijheid, Hij leeft deze in de volheid
142 III, 0, 4,86 | goede te misbruiken, en dat hij inderdaad er vaak de voorkeur
143 III, 0, 4,86 | Christus is haar Bevrijder: Hij “heeft ons vrijgemaakt om
144 III, 0, 4,87 | zelfgave, verwezenlijkt. Hij die zegt: “Geen groter liefde
145 III, 0, 4,87 | iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn
146 III, 0, 5,88 | geeft ons een leven, zoals Hij zelf geleefd heeft (vgl.
147 III, 0, 5,89 | onderhouden. Wie zegt dat hij Hem kent maar zich niet
148 III, 0, 5,89 | Hem zijn”. Wie zegt, dat hij in Hem blijft, moet ook
149 III, 0, 5,89 | blijft, moet ook leven, zoals Hij geleefd heeft” (1 Joh. 1,
150 III, 0, 6,91 | het kwade mee te doen, “hij offerde zijn leven voor
151 III, 0, 6,92 | van Antiochië betuigt als hij zich tot de christenen van
152 III, 0, 6,93 | steunen, met welke hulp hij - zoals de heilige Gregorius
153 III, 0, 7,95 | voorbeeld heeft gegeven. Hij is gekomen, niet om te oordelen
154 III, 0, 7,95 | 3, 17); heel zeker was hij onverzoenlijk ten opzichte
155 III, 0, 7,95 | opzichte van de zonde, maar hij was barmhartig voor de zondaar”. 152 ~
156 III, 0, 8,99 | alleen gespaard voorzover hij kan worden gebruik als middel
157 III, 0, 8,99 | vanwege deze natuur, is hij drager van rechten, die
158 III, 0, 8,100 | vrijgevigheid van de Heer, want “Hij is om uwentwil arm geworden,
159 III, 0, 8,100 | uwentwil arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk
160 III, 0, 9,102 | zijn schuld begint zodra hij niet meer de Heer als zijn
161 III, 0, 9,102 | handelen van de mensen, Hij kent al hun daden. Niemand
162 III, 0, 9,102 | hun daden. Niemand gebiedt Hij te zondigen en de bedriegers
163 III, 0, 9,102 | de bedriegers ondersteunt Hij niet” (Sir. 15, 19-20).
164 III, 0, 9,102 | Niemand echter, hoe zeer hij ook gerechtvaardigd mag
165 III, 0, 9,102 | mag zijn, mag menen, dat hij vrij is van het onderhouden
166 III, 0, 9,102 | niets onmogelijks, maar als hij beveelt, dan maant hij,
167 III, 0, 9,102 | als hij beveelt, dan maant hij, te doen, wat men kan en
168 III, 0, 9,102 | smeken wat men niet kan”, en hij helpt zo, dat men het kan; “
169 III, 0, 9,103 | ons verlost! Dat betekent: Hij heeft ons de mogelijkheid
170 III, 0, 9,103 | zijn te verwezenlijken; Hij heeft onze vrijheid van
171 III, 0, 9,103 | is; de mens, die, hoewel hij tot zonde verviel, steeds
172 III, 0, 9,104 | menselijk is, dat de mens, nadat hij gezondigd heeft, zijn zwakte
173 III, 0, 9,104 | rechtvaardigt zichzelf, doordat hij misschien voor elke afzonderlijke
174 III, 0, 9,104 | rechtvaardiging er ook zijn mag, hij ziet een bevestiging van
175 III, 0, 9,105 | dankbaar getuigenis antwoordt hij: “Dank zij God door Jezus
176 III, 0, 9,105 | hen niet afwijst, naar wie Hij kijkt, want hij maakt hen
177 III, 0, 9,105 | naar wie Hij kijkt, want hij maakt hen rein, die hij
178 III, 0, 9,105 | hij maakt hen rein, die hij aankijkt. Voor Hem een alle
179 III, 0, 10,107 | moraal. Jezus zelf heeft toen hij het rijk Gods en zijn reddende
180 III, 0, 10,107 | apostelen spreekt Petrus als hij de verrijzenis van Jezus
181 III, 0, 10,107 | van de christen: hoe meer hij met behulp van de genade
182 III, 0, 10,107 | Geest, des te meer groeit hij in de vrijheid, waartoe
183 III, 0, 10,107 | in de vrijheid, waartoe hij in dienst van de waarheid,
184 III, 0, 10,108 | juwelen verder doorgeeft. Hij is het immers die in de
185 III, 0, 11,112 | leergezag te volgen, of dat hij een gedrag ten onrechte
186 III, 0, 11,113 | onverkort te ontvangen. “Omdat hij nooit vergeten zal, dat
187 III, 0, 11,113 | nooit vergeten zal, dat ook hij een lidmaat van het Volk
188 III, 0, 12,114 | schepping en het Verbond; Hij heeft de reeds in het Oude
189 III, 0, 12,114 | in herinnering geroepen; Hij heeft op de geest en radicaliteit
190 III, 0, 12,114 | radicaliteit ervan gewezen, toen Hij hem opriep tot navolging
191 III, 0, 12,115 | ons, heilig te zijn, zoals Hij heilig is (vgl. Lev. 19,
192 III, 0, 12,115 | zijn, - in Christus - zoals Hij volmaakt is (vgl. Mt. 5,
193 III, 0, 12,117 | goede” Meester richt, want Hij is de enige die in elke
194 III, 0, 12,117 | het Nieuwe Verbond, die hij zijn Kerk heeft toevertrouwd.
195 III, 0, 12,117 | talenten stammen van God. Hij heeft ons in staat gesteld,
196 Slot, 0, 12,118| werd (vgl. Joh. 3, 16-18). Hij is niet gekomen om te vervloeken
197 Slot, 0, 12,118| barmhartigheid bestaat eruit, dat Hij onder ons verblijft, en
198 Slot, 0, 12,119| naar toe te leven. Laat hij naderen, geloven, zich aansluiten,
199 Slot, 0, 12,119| gemaakt te worden. Laat hij niet uit de gemeenschap
200 Slot, 0, 12,119| minder gevormde, ja vooral hij die een “eenvoudig hart”
201 Slot, 0, 12,120| Kana in Galilea, op: “Wat Hij jullie zegt, doe dat! “ (
202 Slot, 0, 12,120| door hem, die doet alsof hij iemand liefheeft, doordat
203 Slot, 0, 12,120| iemand liefheeft, doordat hij zijn zonde rechtvaardigt;
204 Slot, 0, 12,120| de zonde verliest, ~opdat hij groeit in de hoop op God, ~“
205 Slot, 0, 12,120| barmhartigheid is” (Eph. 2, 4) ~opdat hij uit vrije wil ~de goede
206 Slot, 0, 12,120| Eph. 2, 10), ~en opdat hij zo met zijn hele leven ~“
|