Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
hiertoe 3
hieruit 1
hiervan 1
hij 206
hijzelf 3
hindernissen 1
his 1
Frequency    [«  »]
222 zich
217 leven
209 kerk
206 hij
197 over
193 haar
193 maar
Ioannes Paulus PP. II
Veritatis Splendor

IntraText - Concordances

hij

    Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,1 | 1 Thess. 1, 9) terwijl hijde waarheid van God met 2 Inl, 0, 1,1 | onderwerpen, verzwakt. En zo gaat hij, terwijl hij zich overgeeft 3 Inl, 0, 1,1 | En zo gaat hij, terwijl hij zich overgeeft aan het relativisme 4 Inl, 0, 1,2 | waarheid” (Joh. 1, 14): Hij isde Weg, de Waarheid 5 Inl, 0, 1,2 | zijn Kerk oplichten, die Hij in de hele wereld uitzendt, 6 Inl, 0, 1,3 | mens ten diepste raakt, dat hij allen insluit, ook hen, 7 Inl, 0, 1,3 | elke mens verlicht, opdat hij uiteindelijk het leven zou 8 I, 0, 3,6 | eeuwige leven te winnen? Hij antwoordde: Wat vraagt je 9 I, 0, 3,6 | de geboden! Daarop vroeg hij Hem: Welke? Jezus antwoordde: 10 I, 0, 4,8 | van de eigen bestemming. Hij is een vrome jood, die zogezegd 11 I, 0, 4,8 | Heren is opgegroeid. Wanneer hij Jezus deze vraag stelt, 12 I, 0, 4,8 | mogen wij aannemen, dat hij dat niet daarom doet, omdat 13 I, 0, 4,8 | niet daarom doet, omdat hij het in de wet besloten antwoord 14 I, 0, 4,8 | zedelijk goede deed opkomen. Hij merkt de behoefte om Hem 15 I, 0, 4,8 | wat goed en wat slecht is. Hij is de Meester, de Verrezene, 16 I, 0, 4,8 | wereld altijd aanwezig is. Hij ontsluit voor de gelovigen 17 I, 0, 4,8 | dood tot Christus wenden. Hij moet als het ware met alles 18 I, 0, 4,8 | als het ware met alles wat hij is in Hem binnengaan; hij 19 I, 0, 4,8 | hij is in Hem binnengaan; hij moet om zichzelf te vinden, 20 I, 0, 4,8 | behoedzaamheid, terwijl Hij de jongeman als het ware 21 I, 0, 5,9 | de vraag beantwoordt, wil Hij dat de jongeman helderheid 22 I, 0, 5,9 | goede antwoorden, omdat Hij het Goede is. ~Feitelijk 23 I, 0, 5,9 | in God, ja God zelf is. Hij, die alleen waardig is “ 24 I, 0, 5,10 | vgl. Eph. 1, 12), doordat hij bewerkt, dat elk van zijn 25 I, 0, 5,10 | Wat de mens is en wat hij moet doen wordt bekend in 26 I, 0, 5,10 | voldoende hem te bevallen die hij liefheeft; hij hoeft naar 27 I, 0, 5,10 | bevallen die hij liefheeft; hij hoeft naar geen andere, 28 I, 0, 6,12 | goede antwoorden, omdat Hij het Goede is. Maar God heeft 29 I, 0, 6,12 | op deze vraag geantwoord: Hij heeft dat gedaan, doordat 30 I, 0, 6,12 | heeft dat gedaan, doordat Hij de mens geschapen heeft 31 I, 0, 6,12 | schepping geschonken”. 19 Hij heeft het toen in de geschiedenis 32 I, 0, 6,13 | jonge man niet voldoende, en hij vraagt de Meester verder 33 I, 0, 6,13 | moeten worden; “Daarna vroeg hij Hem: Welke?” (Mt. 19, 18). 34 I, 0, 6,13 | Hem: Welke?” (Mt. 19, 18). Hij vraagt wat hij in het leven 35 I, 0, 6,13 | 19, 18). Hij vraagt wat hij in het leven zou moeten 36 I, 0, 6,13 | heeft gebracht, herinnert Hij hem aan de geboden van de 37 I, 0, 6,13 | van doen hebben), begint hij het hoofd op te heffen naar 38 I, 0, 6,14 | rijke jongeling stelt, ziet hij zich door Jezus verwezen 39 I, 0, 6,14 | maar zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Wie immers 40 I, 0, 6,14 | broeder niet bemint, die hij ziet, kan God niet beminnen, 41 I, 0, 6,14 | kan God niet beminnen, die hij niet ziet” (1 Joh. 4, 20). 42 I, 0, 6,15 | Mij af” (vgl. Joh. 5, 39); Hij is het middelpunt van het 43 I, 0, 6,15 | vervulling in het evangelie; Hij is de levende en eeuwige 44 I, 0, 6,15 | vanaf het moment waarop Hij gekomen is, niet om de wet 45 I, 0, 6,15 | tot hun vervulling doordat Hij hun eisen verinnerlijkt 46 I, 0, 6,15 | vervullingvan de wet, omdat Hij de betekenis van de wet 47 I, 0, 7,16 | antwoord te geven, en ofschoon hij van jongsaf het zedelijke 48 I, 0, 7,16 | de rijke jongeling, dat hij nog ver van het doel verwijderd 49 I, 0, 7,16 | oog in oog met Jezus wordt hij gewaar, dat hem nog iets 50 I, 0, 7,16 | uitstijgt, oppakt, nodigt Hij de jongeman uit de weg der 51 I, 0, 7,17 | Maar tegelijk preciseert hij: “Alleen: neem de vrijheid 52 I, 0, 7,17 | vrijheid gesproken heeft, gaat hij verder: “Waarom nog niet 53 I, 0, 7,18 | en geleefde liefde. Ja, hij merkt de innerlijke drang - 54 I, 0, 8,19 | vooral aan diegenen aan wie Hij een bijzondere zending toevertrouwt, 55 I, 0, 8,19 | jegens de Vader. Wanneer hij door het antwoord van het 56 I, 0, 8,19 | leven (vgl. Joh. 8, 12); Hij is de Herder, die de schapen 57 I, 0, 8,19 | voedt (vgl. Joh. 10, 11-16), Hij is de Weg de Waarheid en 58 I, 0, 8,19 | Leven (vgl. Joh. 14, 6), Hij is degene die tot de Vader 59 I, 0, 8,20 | elkaar moeten beminnen. Nadat Hij gezegd heeft: “Dit is mijn 60 I, 0, 8,20 | volmaaktheid te volgen, verlangt Hij van hem, volmaakt te zijn 61 I, 0, 8,20 | moet zichzelf verloochenen, hij neme zijn kruis op zich 62 I, 0, 8,21 | Rom. 6, 3-11): terwijl hij door God in Christus Jezus 63 I, 0, 8,21 | Christus Jezus leeft, is hij opgeroepen om naar de geest 64 I, 0, 8,21 | dood van de Heer, totdat Hij komt” (1 Kor. 11, 26). ~ 65 I, 0, 9,22 | jongeman dat hoorde, ging hij verdrietig weg: want hij 66 I, 0, 9,22 | hij verdrietig weg: want hij had een groot vermogen” ( 67 I, 0, 9,22 | kracht alleen niet mogelijk. Hij wordt tot deze liefde in 68 I, 0, 9,22 | alleen krachtens een gave die hij ontvangen heeft. Zoals de 69 I, 0, 9,22 | Vader ontvangt, zo geeft hij haar op zijn beurt uit eigen 70 I, 0, 9,23 | vervuld heeft, te bezien. Hij erkent de opvoedende rol 71 I, 0, 9,23 | overzien en hem, doordat hij hem de arrogantie van de 72 I, 0, 9,24 | Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad ( 73 I, 0, 9,24 | elkaar liefhebben, zoals Hij ons opgedragen heeft” (1 74 I, 0, 9,24 | de dag van Pinksteren, en hij vervolgt: datde apostelen 75 I, 0, 10,25 | leerlingen de H. Geest beloofd: Hij zou hen aan zijn geboden “ 76 II, 0, 11,29 | en die de mens doordat Hij zich aan hem schenkt in 77 II, 0, 11,30 | alles te onderhouden”, wat Hij haar bevolen had (vgl. Mt. 78 II, 0, 12,34 | vgl. Sir. 15, 14), zodat hij zijn Schepper uit eigen 79 II, 1, 1,35 | mens is vrij, aangezien hij zelf de geboden van God 80 II, 1, 1,35 | kan kennen en aannemen. En hij is in het bezit van een 81 II, 1, 1,35 | vergaande vrijheid, want hij magvan alle bomen van 82 II, 1, 1,35 | van zijn eigen liefde legt Hij hem dit voor in de geboden. ~ 83 II, 1, 1,36 | eeuwige wet deelheeft, die hij zelf niet vaststelt. ~ 84 II, 1, 2,38 | beslissing overlaten”, zodat hij zijn Schepper uit eigen 85 II, 1, 2,38 | voortreffelijkheid.. daarin, dat hij zonder iemand als heer te 86 II, 1, 2,38 | kennen, vrij alles doet: hij regeert zichzelf naar eigen 87 II, 1, 2,39 | gelaten (Sir. 15, 14), zodat hij zijn Schepper zoekt en uit 88 II, 1, 2,39 | Want zoals de mens, wanneer hij de wereld regeert, haar 89 II, 1, 2,39 | gelijkenis met God, wanneer hij zedelijk goede handelingen 90 II, 1, 2,41 | en kwaad te eten”, zegt Hij daarmee, dat de mens deze “ 91 II, 1, 3,42 | de mens vereist dus, dat hij handelt in welbewuste en 92 II, 1, 3,42 | verkrijgt de mens, wanneer hij zich vrijmaakt uit elke 93 II, 1, 3,42 | gerechtigheid gevraagd hadden, voegt hij eraan toe: Velen zeggen: 94 II, 1, 3,42 | antwoord op die vraag zegt hij: Heer, laat uw aanschijn 95 II, 1, 3,42 | over ons lichten! Alsof hij wilde zeggen, dat het licht 96 II, 1, 3,43 | zijn voorzienigheid, want Hij wil de wereld met de hulp 97 II, 1, 3,44 | voorgrond geplaatst. Nadat hij uiteengezet heeft, dat “ 98 II, 1, 3,44 | handelen zou stellen”. En hij zegt afsluitend: “Daaruit 99 II, 1, 3,44 | onderscheid van goed en kwaad, dat hij zelf met behulp van zijn 100 II, 1, 3,45 | heilige Geest, die, terwijl Hij in de ziel zijn woning neemt, 101 II, 1, 4,46 | zelf geen natuur hebben; hij zou op zichzelf beschouwd 102 II, 1, 4,47 | wezen-met-verstand geschapen, Hij heeft hemaan de macht 103 II, 1, 4,50 | ware liefde, waarop alleen hij de ware God kan vinden. ~ 104 II, 1, 5,52 | te laten, vooral wanneer hij bereid is, liever te sterven 105 II, 1, 5,53 | zijn culturen, maar dat hij zijn waardigheid als persoon 106 II, 1, 5,53 | vandaag en in eeuwigheid”. 97 Hij is hetBegin”, die, nadat 107 II, 1, 5,53 | hetBegin”, die, nadat Hij de menselijke natuur heeft 108 II, 2, 1,54 | ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar 109 II, 2, 1,54 | niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan 110 II, 2, 1,54 | waardigheid en volgens deze zal hij zelf geoordeeld worden ( 111 II, 2, 1,55 | heiligdom in de mens, waar hij alleen is met God, wiens 112 II, 2, 2,58 | zoals een heraut, wanneer hij het decreet van de koning 113 II, 2, 2,59 | geweten alsgetuige”, maar hij onthult ook, hoe het zijn 114 II, 2, 2,60 | handelt of ook, wanneer hij bij ontbrekende zekerheid 115 II, 2, 2,60 | deze alsnog uitvoert, wordt hij door het eigen geweten, 116 II, 2, 3,62 | zich niet bewust is en waar hij alleen niet uit kan komen. ~ 117 II, 2, 3,63 | geweten doelt Jezus, wanneer Hij vermaant: “Het oog geeft 118 II, 3, 1,66 | Ex. 20, 2), die doordat hij de veelvoudige en verschillende 119 II, 3, 1,66 | navolgingvan Hem - zo zegt Hij ook tegen de jongeman: “ 120 II, 3, 1,68 | optie verloren, waardoor hij zich “vrijelijk geheel aan 121 II, 3, 1,68 | begane doodzonde beledigt hij God, die hem de wet gegeven 122 II, 3, 1,68 | gegeven heeft, en maakt hij zich dus jegens de hele 123 II, 3, 1,68 | Jac. 2, 8-11); ook wanneer hij in het geloof blijft, verliest 124 II, 3, 1,68 | geloof blijft, verliest hij deheiligmakende genade”, 125 II, 3, 2,70 | verbond van de liefde, dat Hij hem aanbiedt, afwijst, doordat 126 II, 3, 2,70 | aanbiedt, afwijst, doordat hij er de voorkeur aan geeft, 127 II, 4, 1,73 | zijn handelingen getuigt hij van zijn overeenstemming 128 II, 4, 1,73 | vgl. Rom. 8, 9), beleeft hij zijn trouw of ontrouw tegenover 129 II, 4, 1,73 | en opent zich, of sluit hij zich af, voor het eeuwig 130 II, 4, 1,73 | het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, 131 II, 4, 1,74 | doelen en met de waarden die hij voorheeft te realiseren. 132 II, 4, 1,75 | de concrete keuzen, die hij voltrekt, inbegrepen is: 133 II, 4, 1,75 | verplichtingen, noch zou hij door zijn keuzen gevormd 134 II, 4, 1,75 | gevormd worden, ook al blijft hij voor zijn handelingen en 135 II, 4, 2,76 | vgl. Rom. 13, 8-10), zwakt hij daarmee niet de geboden 136 II, 4, 2,76 | niet de geboden af, maar hij bevestigt ze veeleer, aangezien 137 II, 4, 2,76 | bevestigt ze veeleer, aangezien hij hun eisen en gewicht duidelijk 138 III, 0, 4,84 | vaak niet meer weet, wie hij is, waar hij vandaan komt 139 III, 0, 4,84 | meer weet, wie hij is, waar hij vandaan komt en waar hij 140 III, 0, 4,84 | hij vandaan komt en waar hij naar toe gaat. En zo beleven 141 III, 0, 4,85 | betekenis van de vrijheid, Hij leeft deze in de volheid 142 III, 0, 4,86 | goede te misbruiken, en dat hij inderdaad er vaak de voorkeur 143 III, 0, 4,86 | Christus is haar Bevrijder: Hijheeft ons vrijgemaakt om 144 III, 0, 4,87 | zelfgave, verwezenlijkt. Hij die zegt: “Geen groter liefde 145 III, 0, 4,87 | iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn 146 III, 0, 5,88 | geeft ons een leven, zoals Hij zelf geleefd heeft (vgl. 147 III, 0, 5,89 | onderhouden. Wie zegt dat hij Hem kent maar zich niet 148 III, 0, 5,89 | Hem zijn”. Wie zegt, dat hij in Hem blijft, moet ook 149 III, 0, 5,89 | blijft, moet ook leven, zoals Hij geleefd heeft” (1 Joh. 1, 150 III, 0, 6,91 | het kwade mee te doen, “hij offerde zijn leven voor 151 III, 0, 6,92 | van Antiochië betuigt als hij zich tot de christenen van 152 III, 0, 6,93 | steunen, met welke hulp hij - zoals de heilige Gregorius 153 III, 0, 7,95 | voorbeeld heeft gegeven. Hij is gekomen, niet om te oordelen 154 III, 0, 7,95 | 3, 17); heel zeker was hij onverzoenlijk ten opzichte 155 III, 0, 7,95 | opzichte van de zonde, maar hij was barmhartig voor de zondaar”. 152 ~ 156 III, 0, 8,99 | alleen gespaard voorzover hij kan worden gebruik als middel 157 III, 0, 8,99 | vanwege deze natuur, is hij drager van rechten, die 158 III, 0, 8,100 | vrijgevigheid van de Heer, wantHij is om uwentwil arm geworden, 159 III, 0, 8,100 | uwentwil arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk 160 III, 0, 9,102 | zijn schuld begint zodra hij niet meer de Heer als zijn 161 III, 0, 9,102 | handelen van de mensen, Hij kent al hun daden. Niemand 162 III, 0, 9,102 | hun daden. Niemand gebiedt Hij te zondigen en de bedriegers 163 III, 0, 9,102 | de bedriegers ondersteunt Hij niet” (Sir. 15, 19-20). 164 III, 0, 9,102 | Niemand echter, hoe zeer hij ook gerechtvaardigd mag 165 III, 0, 9,102 | mag zijn, mag menen, dat hij vrij is van het onderhouden 166 III, 0, 9,102 | niets onmogelijks, maar als hij beveelt, dan maant hij, 167 III, 0, 9,102 | als hij beveelt, dan maant hij, te doen, wat men kan en 168 III, 0, 9,102 | smeken wat men niet kan”, en hij helpt zo, dat men het kan; “ 169 III, 0, 9,103 | ons verlost! Dat betekent: Hij heeft ons de mogelijkheid 170 III, 0, 9,103 | zijn te verwezenlijken; Hij heeft onze vrijheid van 171 III, 0, 9,103 | is; de mens, die, hoewel hij tot zonde verviel, steeds 172 III, 0, 9,104 | menselijk is, dat de mens, nadat hij gezondigd heeft, zijn zwakte 173 III, 0, 9,104 | rechtvaardigt zichzelf, doordat hij misschien voor elke afzonderlijke 174 III, 0, 9,104 | rechtvaardiging er ook zijn mag, hij ziet een bevestiging van 175 III, 0, 9,105 | dankbaar getuigenis antwoordt hij: “Dank zij God door Jezus 176 III, 0, 9,105 | hen niet afwijst, naar wie Hij kijkt, want hij maakt hen 177 III, 0, 9,105 | naar wie Hij kijkt, want hij maakt hen rein, die hij 178 III, 0, 9,105 | hij maakt hen rein, die hij aankijkt. Voor Hem een alle 179 III, 0, 10,107 | moraal. Jezus zelf heeft toen hij het rijk Gods en zijn reddende 180 III, 0, 10,107 | apostelen spreekt Petrus als hij de verrijzenis van Jezus 181 III, 0, 10,107 | van de christen: hoe meer hij met behulp van de genade 182 III, 0, 10,107 | Geest, des te meer groeit hij in de vrijheid, waartoe 183 III, 0, 10,107 | in de vrijheid, waartoe hij in dienst van de waarheid, 184 III, 0, 10,108 | juwelen verder doorgeeft. Hij is het immers die in de 185 III, 0, 11,112 | leergezag te volgen, of dat hij een gedrag ten onrechte 186 III, 0, 11,113 | onverkort te ontvangen. “Omdat hij nooit vergeten zal, dat 187 III, 0, 11,113 | nooit vergeten zal, dat ook hij een lidmaat van het Volk 188 III, 0, 12,114 | schepping en het Verbond; Hij heeft de reeds in het Oude 189 III, 0, 12,114 | in herinnering geroepen; Hij heeft op de geest en radicaliteit 190 III, 0, 12,114 | radicaliteit ervan gewezen, toen Hij hem opriep tot navolging 191 III, 0, 12,115 | ons, heilig te zijn, zoals Hij heilig is (vgl. Lev. 19, 192 III, 0, 12,115 | zijn, - in Christus - zoals Hij volmaakt is (vgl. Mt. 5, 193 III, 0, 12,117 | goedeMeester richt, want Hij is de enige die in elke 194 III, 0, 12,117 | het Nieuwe Verbond, die hij zijn Kerk heeft toevertrouwd. 195 III, 0, 12,117 | talenten stammen van God. Hij heeft ons in staat gesteld, 196 Slot, 0, 12,118| werd (vgl. Joh. 3, 16-18). Hij is niet gekomen om te vervloeken 197 Slot, 0, 12,118| barmhartigheid bestaat eruit, dat Hij onder ons verblijft, en 198 Slot, 0, 12,119| naar toe te leven. Laat hij naderen, geloven, zich aansluiten, 199 Slot, 0, 12,119| gemaakt te worden. Laat hij niet uit de gemeenschap 200 Slot, 0, 12,119| minder gevormde, ja vooral hij die eeneenvoudig hart” 201 Slot, 0, 12,120| Kana in Galilea, op: “Wat Hij jullie zegt, doe dat! “ ( 202 Slot, 0, 12,120| door hem, die doet alsof hij iemand liefheeft, doordat 203 Slot, 0, 12,120| iemand liefheeft, doordat hij zijn zonde rechtvaardigt; 204 Slot, 0, 12,120| de zonde verliest, ~opdat hij groeit in de hoop op God, ~“ 205 Slot, 0, 12,120| barmhartigheid is” (Eph. 2, 4) ~opdat hij uit vrije wil ~de goede 206 Slot, 0, 12,120| Eph. 2, 10), ~en opdat hij zo met zijn hele leven ~“


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License