Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Greet | het verstand en vormt de vrijheid van de mens, die op deze
2 Inl, 0, 1,1 | zoek naar een bedrieglijke vrijheid buiten deze waarheid. ~Maar
3 Inl, 0, 2,4 | tenslotte de menselijke vrijheid van haar worteling in de
4 I, 0, 3,7 | innerlijke impuls, die de vrijheid in beweging zet. Deze vraag
5 I, 0, 6,12 | het volk een bestaan in vrijheid en gerechtigheid zou moeten
6 I, 0, 6,13 | etappe op de weg naar de vrijheid, haar begin: “De eerste
7 I, 0, 6,13 | haar begin: “De eerste vrijheid - schrijft de heilige Augustinus -
8 I, 0, 6,13 | hoofd op te heffen naar de vrijheid, maar dat is pas het begin
9 I, 0, 6,13 | is pas het begin van de vrijheid, niet de volkomen vrijheid..”. 23 ~
10 I, 0, 6,13 | vrijheid, niet de volkomen vrijheid..”. 23 ~
11 I, 0, 7,17 | is een rijpe menselijke vrijheid nodig: “Als je wilt”, en
12 I, 0, 7,17 | de zelfgave, waartoe de vrijheid van de mens geroepen is.
13 I, 0, 7,17 | dynamiek van de groei der vrijheid tot rijpheid en verklaart
14 I, 0, 7,17 | fundamentele betrekking van de vrijheid tot de goddelijke wet. De
15 I, 0, 7,17 | tot de goddelijke wet. De vrijheid van de mens en de wet van
16 I, 0, 7,17 | roeping een roeping tot vrijheid is. “Jullie zijn tot vrijheid
17 I, 0, 7,17 | vrijheid is. “Jullie zijn tot vrijheid geroepen, broeders” (Gal.
18 I, 0, 7,17 | preciseert hij: “Alleen: neem de vrijheid niet als uitvlucht voor
19 I, 0, 7,17 | als de eerste onvolkomen vrijheid gesproken heeft, gaat hij
20 I, 0, 7,17 | van mijn verstand”.. Deels vrijheid, deels knechtschap: nog
21 I, 0, 7,17 | nog niet volledig is de vrijheid, omdat wij nog niet in de
22 I, 0, 7,17 | zwakheid en deels hebben we de vrijheid bereikt. Al onze zonden
23 I, 0, 7,18 | een inperking van de eigen vrijheid. Wie daarentegen bezield
24 I, 0, 7,18 | het ons toestaat de volle vrijheid van de kinderen Gods te
25 I, 0, 9,24 | genade van de Heer en de vrijheid van de mens, tussen de gave
26 I, 0, 10,27 | weg naar de waarheid en de vrijheid behulpzaam te zijn. ~
27 II, 0, 11,30 | vragen - bijv.: Wat is de vrijheid en van welke aard is haar
28 II, 0, 12,31 | brandende kwestie verbonden: de vrijheid van de mens. ~Ongetwijfeld
29 II, 0, 12,31 | bijzonder attent zintuig voor vrijheid ontwikkeld. “Van de waarde
30 II, 0, 12,31 | en een verantwoordelijke vrijheid bezitten en daarvan gebruik
31 II, 0, 12,31(54)| Instructie over de christelijke vrijheid en bevrijding Libertatis
32 II, 0, 12,32 | ertoe gekomen dat men de vrijheid zozeer verheerlijkt dat
33 II, 0, 12,32 | geweten, tussen natuur en vrijheid. ~
34 II, 0, 12,33 | de verheerlijking van de vrijheid en paradoxaal genoeg in
35 II, 0, 12,33 | moderne cultuur dezelfde vrijheid radicaal in twijfel. Een
36 II, 0, 12,33 | beleven van de menselijke vrijheid moeilijk maken. De kennis
37 II, 0, 12,33 | werkelijkheid van de menselijke vrijheid zelf betwijfelen of ontkennen. ~
38 II, 0, 12,34 | kan het probleem van de vrijheid niet buiten beschouwing
39 II, 0, 12,34 | middelpunt, omdat moraal zonder vrijheid niet bestaat: “Alleen vrij
40 II, 0, 12,34 | goede keren”. 56 Maar welke vrijheid wordt bedoeld? Voor onze
41 II, 0, 12,34 | onze tijdgenoten, die de vrijheid “hoogachten en er hartstochtelijk
42 II, 0, 12,34 | zet het Concilie de “ware” vrijheid uiteen: “De ware vrijheid
43 II, 0, 12,34 | vrijheid uiteen: “De ware vrijheid is echter een verheven kenmerk
44 II, 0, 12,34 | stromingen de verhouding van de vrijheid tot de zedenwet, tot de
45 II, 0, 12,34 | overeenstemmen in een punt: dat de vrijheid afhankelijk is van de waarheid
46 II, 0, 12,34 | fundamentele afhankelijkheid der vrijheid van de waarheid toetsen,
47 II, 1 | I. Vrijheid en wet~
48 II, 1, 1,35 | bezit van een zeer vergaande vrijheid, want hij mag “van alle
49 II, 1, 1,35 | het is geen onbegrensde vrijheid: ze moet halthouden voor
50 II, 1, 1,35 | nemen. Inderdaad vindt de vrijheid van de mens in deze aanvaarding
51 II, 1, 1,35 | van God vermindert dus de vrijheid van de mens niet en nog
52 II, 1, 1,35 | verondersteld conflict tussen de vrijheid en de wet in het middelpunt
53 II, 1, 1,35 | beslissen: de menselijke vrijheid zou “de waarden (kunnen)
54 II, 1, 1,35 | als een schepping van de vrijheid worden aangezien. Bijgevolg
55 II, 1, 1,36 | zeker nooit de menselijke vrijheid tegenover de goddelijke
56 II, 1, 1,37 | grondbegrippen van de menselijke vrijheid en van de moraalwet, alsook
57 II, 1, 2,38 | verheldert Vaticanum II de “ware vrijheid” die een “verheven kenmerk
58 II, 1, 2,38 | koningschap uitgelegde menselijke vrijheid steeds naar voren gehaald
59 II, 1, 2,38 | een beroep doet op zijn vrijheid in gehoorzaamheid aan de
60 II, 1, 2,40 | houdt voor een creatieve vrijheid die al naar gelang van de
61 II, 1, 2,40 | dood betekenen van de ware vrijheid: “Maar van de boom van de
62 II, 1, 2,41 | mens..” (Gen. 2, 16). De vrijheid van de mens en de wet van
63 II, 1, 2,41 | met de handhaving van zijn vrijheid. Als heteronomie van de
64 II, 1, 2,41 | begrepen worden: terwijl de vrijheid zich daaraan onderwerpt,
65 II, 1, 2,41 | Daarom moeten wij in de vrijheid van de menselijke persoon
66 II, 1, 3,42 | de wil van God gevormde vrijheid van de mens wordt door diens
67 II, 1, 3,44 | waaraan onze geest en onze vrijheid zich moeten onderwerpen”.
68 II, 1, 3,45 | van de volmaaktheid en de vrijheid (vgl. 2 Kor. 3, 17); het
69 II, 1, 3,45 | bedreiging voor de ware vrijheid van de mens; in tegendeel,
70 II, 1, 3,45 | naar bevestiging van de vrijheid. ~
71 II, 1, 4,46 | verondersteld conflict tussen vrijheid en wet wordt vandaag opnieuw
72 II, 1, 4,46 | debatten over natuur en vrijheid de geschiedenis van het
73 II, 1, 4,46 | niet het conflict - tussen vrijheid en natuur een structureel
74 II, 1, 4,46 | een gevoeligheid om de vrijheid in ere te houden, maar ze
75 II, 1, 4,46 | gereduceerd: zij zou door de vrijheid fundamenteel omgevormd,
76 II, 1, 4,46 | begrenzing en ontkenning van de vrijheid betekent. Anderen menen
77 II, 1, 4,46 | de uitbreiding van zijn vrijheid de economische, maatschappelijke,
78 II, 1, 4,46 | en in de wereld buiten de vrijheid gevestigd is. Deze natuur
79 II, 1, 4,46 | als werk en produkt van de vrijheid. De zo opgevatte menselijke
80 II, 1, 4,46 | betekent tenslotte, dat men de vrijheid door zichzelf definieert
81 II, 1, 4,46 | niets meer zijn dan zijn vrijheid! ~
82 II, 1, 4,48 | ware betrekking die tussen vrijheid en menselijke natuur bestaat,
83 II, 1, 4,48 | hebbende kwesties inneemt. ~Een vrijheid die aanspraak maakt op absoluutheid,
84 II, 1, 4,48 | morele waarde, zolang de vrijheid het niet heeft ingebracht
85 II, 1, 4,48 | dientengevolge voor het kiezen van de vrijheid materieel noodzakelijke,
86 II, 1, 4,48 | loopt de spanning tussen de vrijheid en de reductionistisch begrepen
87 II, 1, 4,48 | waarheid over de mens en zijn vrijheid. Ze is in tegenspraak met
88 II, 1, 4,48 | een project van de eigen vrijheid, maar een bepaalde geestelijke
89 II, 1, 4,49 | geestelijke”, louter formele vrijheid. Deze reductie miskent de
90 II, 1, 4,50 | ruimte voor een scheiding van vrijheid en natuur: ze zijn werkelijk
91 II, 1, 5,51 | veronderstelde conflict tussen vrijheid en natuur heeft ook invloed
92 II, 1, 5,51 | hebben ingebracht tussen de vrijheid van de individuen en de
93 II, 2, 1,54 | De betrekking tussen de vrijheid van de mens en de wet van
94 II, 2, 1,54 | men de betrekking tussen vrijheid en wet verstaat, tenslotte
95 II, 2, 1,54 | culturele stromingen, die vrijheid en wet tegenover elkaar
96 II, 2, 1,54 | van elkaar scheiden en die vrijheid op afgodische manier verheerlijken,
97 II, 2, 1,56 | geweten zelf tegenover de vrijheid van de mens en de wet van
98 II, 2, 1,56 | steunende betrekking tussen vrijheid en wet maakt een beoordeling
99 II, 2, 2,61 | te voeren, de band tussen vrijheid en waarheid. Daarom drukt
100 II, 2, 3,64 | afbreuk: niet alleen, omdat de vrijheid van het geweten nooit vrijhei?” (
101 II, 2, 3,64 | waarheid, maar altijd en alleen vrijheid “in” de waarheid is; maar
102 II, 3, 1 | Alleen, gebruik de vrijheid niet als voorwendsel voor
103 II, 3, 1,65 | felle belangstelling voor de vrijheid is voor veel vertegenwoordigers
104 II, 3, 1,65 | recht beklemtoont men, dat vrijheid niet alleen betekent, deze
105 II, 3, 1,65 | spreken van een “fundamentele vrijheid”, die dieper ligt en anders
106 II, 3, 1,65 | wordt door die fundamentele vrijheid, door middel waarvan de
107 II, 3, 1,65 | op transcendent niveau de vrijheid van de persoon zou uiten),
108 II, 3, 1,65 | grond van hun natuur, de vrijheid van de hele mens kunnen
109 II, 3, 1,66 | leven kenmerkt en die met de vrijheid tegenover God radicaal rekening
110 II, 3, 1,66 | mens zich in zijn geheel in vrijheid aan God toevertrouwt, door
111 II, 3, 1,66 | mogelijke lofprijzing van de vrijheid en bevestigt tegelijkertijd
112 II, 3, 1,66 | hoogachting van de menselijke vrijheid ontmoeten we in de woorden
113 II, 3, 1,66 | Paulus: “Jullie zijn tot vrijheid geroepen, broeders” (Gal.
114 II, 3, 1,66 | vermaning: “Alleen, neemt de vrijheid niet tot voorwendsel voor
115 II, 3, 1,66 | Christus heeft ons tot vrijheid bevrijd. Blijft dus sterk
116 II, 3, 1,66 | op tot waakzaamheid: de vrijheid wordt voortdurend door de
117 II, 3, 1,67 | eigenlijke beslissing van de vrijheid verstaat en die deze beslissing
118 II, 3, 1,67 | aangegane vastlegging van de vrijheid nog onbepaalde intentie -
119 II, 3, 1,67 | zedelijk ernstige materie zijn vrijheid door bewuste, in tegengestelde
120 II, 3, 2,69 | voltrokken op een niveau van vrijheid dat niet hetzelfde is als
121 II, 3, 2,69 | aan de graad waarin zij de vrijheid van de handelende persoon
122 II, 4, 1,71 | 71. De relatie tussen de vrijheid van de mens en de wet van
123 II, 4, 1,72 | grond van de relatie van de vrijheid van de mens tot het waarlijk
124 II, 4, 1,72 | goed, wanneer de uit de vrijheid voortkomende keuzen met
125 II, 4, 1,75 | door een opvatting van de vrijheid, die van de feitelijke voorwaarden
126 II, 4, 3,83 | goede daden zijn roeping in vrijheid tot gehoorzaamheid jegens
127 II, 4, 3,83 | Geest van de waarheid, de vrijheid en de liefde: in Hem is
128 II, 4, 3,83 | voor de ware persoonlijke vrijheid te begrijpen en te beleven. “
129 II, 4, 3,83 | volmaakte wet is de wet van de vrijheid” (Jac. 1, 25). ~
130 III, 0, 4 | ons vrijgemaakt om in de vrijheid te blijven” (Gal. 5, 1)~
131 III, 0, 4,84 | naar de relatie tussen de vrijheid van de mens en de wet van
132 III, 0, 4,84 | vraag naar de relatie tussen vrijheid en waarheid. ~Volgens het
133 III, 0, 4,84 | de Kerk leidt “slechts de vrijheid, die zich aan de waarheid
134 III, 0, 4,84 | waarheid, het goede en de vrijheid is in de moderne cultuur
135 III, 0, 4,84 | objectiviteit beroofde - vrijheid wordt de taak toegedacht,
136 III, 0, 4,85 | niet een aanval op haar vrijheid en waarde worden ? De Kerk
137 III, 0, 4,85 | authentieke betekenis van de vrijheid, Hij leeft deze in de volheid
138 III, 0, 4,85 | de leerlingen op aan deze vrijheid deel te nemen. ~
139 III, 0, 4,86 | tonen de zwakte waardoor de vrijheid van de mens getekend is.
140 III, 0, 4,86 | is echte, maar begrensde vrijheid: ze heeft haar absolute
141 III, 0, 4,86 | mogelijkheid is. Het is de vrijheid van een schepsel, dat wil
142 III, 0, 4,86 | dat wil zeggen geschonken vrijheid, die als kiem ontvangen
143 III, 0, 4,86 | van hem te houden. 138 De vrijheid heeft dus haar wortels in
144 III, 0, 4,86 | zwakte van de menselijke vrijheid, maar ook over haar drama.
145 III, 0, 4,86 | De mens ontdekt, dat zijn vrijheid op een raadselachtige wijze
146 III, 0, 4,86 | worden” (Gen. 3, 5). De vrijheid moet dus bevrijd worden.
147 III, 0, 4,86 | ons vrijgemaakt om in de vrijheid te blijven”. (Gal. 5, 1). ~
148 III, 0, 4,87 | voorwaarde voor een authentieke vrijheid is: “Dan zult ge de waarheid
149 III, 0, 4,87 | de diepste wortel van de vrijheid openbaar. ~Al het overige
150 III, 0, 4,87 | woorden, maar doordat de vrijheid zich in de liefde dat wil
151 III, 0, 4,87 | de hele betekenis van de vrijheid wil begrijpen: de zelfgave
152 III, 0, 4,87 | onophoudelijk put, om in vrijheid te leven, zich te geven
153 III, 0, 4,87 | door de Heer. Zoek niet een vrijheid die je weg brengt van het
154 III, 0, 4,87 | gepersonifieerde synthese van volmaakte vrijheid en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid
155 III, 0, 4,87 | onverbrekelijke band tussen vrijheid en waarheid, zoals zijn
156 III, 0, 4,87 | een in waarheid geleefde vrijheid. ~
157 III, 0, 5,88 | de radicale scheiding van vrijheid en waarheid is gevolg, uiting
158 III, 0, 5,89 | 25, 31-46) en van de ware vrijheid die zich in het zichzelf
159 III, 0, 7,95 | welzijn, voor haar authentieke vrijheid. En dit komt beslist niet
160 III, 0, 7,95 | mensen, aan de groei van zijn vrijheid en aan het bereiken van
161 III, 0, 7,96 | enkel en alleen de ware vrijheid van de mens: Omdat er buiten
162 III, 0, 7,96 | waarheid of tegen haar geen vrijheid kan zijn, moet de categorische,
163 III, 0, 7,96 | existentiële voorwaarde voor de vrijheid genoemd worden. ~Deze dienst
164 III, 0, 8,99 | banen voor de authentieke vrijheid van de persoon. “Het totalitarisme
165 III, 0, 8,99 | samenhang tussen waarheid en vrijheid - uitdrukking van de wezenlijke
166 III, 0, 8,101 | waarheid voor de authentieke vrijheid opent - niet alleen voor
167 III, 0, 9,102 | vraagt de harmonie tussen vrijheid en waarheid nu en dan buitengewone
168 III, 0, 9,103 | medewerking van de menselijke vrijheid staat voor de mens steeds
169 III, 0, 9,103 | lichte last en een bron van vrijheid veranderd”. 163 ~Alleen
170 III, 0, 9,103 | verwezenlijken; Hij heeft onze vrijheid van de heerschappij van
171 III, 0, 10,107 | te meer groeit hij in de vrijheid, waartoe hij in dienst van
172 III, 0, 11,113 | uitdrukkingsvorm van de christelijke vrijheid noch het veelvoud van gaven
173 III, 0, 12,115 | wezenlijke trekken van de vrijheid, de met de waardigheid van
174 III, 0, 12,117 | van de Heer werkt, daar is vrijheid. Wij allen weerspiegelen
175 Slot, 0, 12,120 | koestert en voltooit haar vrijheid, doordat ze zich aan God
176 Slot, 0, 12,120 | tot die hoogste daad van vrijheid, die het volledige offer
|