4. Altijd al,
maar vooral in de loop van de beide laatste eeuwen hebben de pausen zowel
persoonlijk als samen met het bisschoppencollege een zedenleer ontwikkeld en
aangeboden die rekening houdt met de gevarieerde en onderscheiden terreinen
van het menselijk leven. In de Naam en met het gezag van Jezus Christus
hebben zij vermaand, verkondigd, verklaard: in trouw aan hun zending, in hun
strijd voor de mens hebben zij gesterkt, opgericht en getroost; met de garantie
van de bijstand van de Geest der Waarheid hebben zij bijgedragen tot een beter
begrip van de zedelijke eisen op het gebied van de menselijke seksualiteit, het
gezin, het sociale, economische en politieke leven. Hun leer biedt zowel binnen
de overlevering van de Kerk als die van de geschiedenis van de mensheid een
voortdurende verdieping van de zedelijke kennis. 8
Maar vandaag blijkt het nodig te
zijn, over de zedenleer van de Kerk als geheel na te denken, met de
duidelijke doelstelling om enkele fundamentele waarheden van de katholieke leer
in herinnering te roepen, die in de huidige context het risico lopen, vervalst
of ontkend te worden.
Er is namelijk juist binnen de
christelijke gemeenschap een situatie ontstaan die met betrekking tot de
zedelijke leer van de Kerk de verspreiding van allerlei twijfels en bezwaren
van menselijke en psychologische, sociale en culturele, religieuze en ook in
eigenlijke zin theologische aard heeft ervaren. Het gaat niet meer om beperkte
en incidentele bezwaren, maar om het globaal en systematisch in twijfel trekken
van de zedelijke leertraditie op grond van bepaalde antropologische en ethische
opvattingen. Deze hebben hun wortels in de meer of minder verborgen invloed van
denkrichtingen, die tenslotte de menselijke vrijheid van haar worteling in de
voor haar essentiële en haar bepalende betrekking tot de waarheid berooft.
Zo wordt de aloude leer over de natuurwet, over de universaliteit en de
blijvende geldigheid van zijn geboden afgewezen; delen van de kerkelijke
verkondiging van de moraal worden voor eenvoudigweg onaanvaardbaar gehouden;
men is van mening, dat het leergezag zich alleen in kwesties van de moraal mag
mengen om de “gewetens te vermanen” en “waarden aan te bieden”; ieder kan op
grond daarvan dan de beslissingen en besluiten van zijn leven autonoom
inspireren.
In het bijzonder moet de discrepantie
naar voren gebracht worden tussen het traditionele antwoord van de Kerk en
enkele, ook op de priesterseminaries en aan de theologische faculteiten
verbreide theologische houdingen tegenover vragen, die voor de Kerk en
voor het geloofsleven van de christenen, ja voor het menselijk samenleven in
zijn algemeenheid, van de allergrootste betekenis zijn. Hier wordt in het
bijzonder gevraagd: Bezitten de geboden van God, die de mens in het hart
geschreven zijn en bestanddeel zijn van het verbond van God met hem, werkelijk
het vermogen, de dagelijkse beslissingen van de individuele mensen en van de
hele maatschappij te doorlichten? Is het mogelijk, God te gehoorzamen en
daarmee God en de naaste lief te hebben, zonder deze geboden onder alle
omstandigheden te respecteren? Verbreid is ook de twijfel aan de nauwe en
onscheidbare samenhang tussen geloof en moraal, alsof het tot de Kerk en haar
innerlijke eenheid horen, alleen door het geloof beslist zou worden, terwijl
men inzake de moraal een pluralisme van opvattingen en gedragswijzen zou kunnen
dulden, afhankelijk van het oordeel van het individuele subjectieve geweten,
resp. de verscheidenheid van sociale en culturele randvoorwaarden.
5. In een
dergelijke nog altijd actuele context is in mij het besluit gerijpt om een
encycliek te schrijven die - zoals ik in de op 1 augustus 1987 bij de 200e
geboortedag van de heilige Alfonsus Maria van Liguori gepubliceerde
Apostolische Brief Spiritus Domini heb aangekondigd - “omvangrijker en
grondiger de problemen die de eigenlijke grondslagen van de moraaltheologie
betreffen” 9 behandelen moet, grondslagen, die door enkele
richtingen van de tegenwoordige moraaltheologie worden aangevallen.
Ik richt mij tot u, eerwaarde broeders
in het bisschopsambt, die met mij de verantwoordelijkheid deelt om de “gezonde
leer” (2 Tim. 4, 3) te bewaren, met het doel, enkele aspecten van de
leer te preciseren, die beslissend zijn om dat het hoofd te bieden, wat men wel
zonder twijfel een echte crisis moet noemen, zo ernstig zijn de
moeilijkheden, die daaruit voortkomen voor het morele leven van de gelovigen en
voor de gemeenschap in de Kerk alsook voor een rechtvaardig en solidair sociaal
leven.
Als deze sinds lang verwachte encycliek
pas nu gepubliceerd wordt, dan is dat ook, omdat het gepast leek, de Catechismus
van de katholieke Kerk eraan vooraf te laten gaan, die een volledige en
systematische presentatie van de christelijke moraalleer bevat. De Catechismus
stelt het zedelijk leven van de gelovigen in zijn grondslagen en in zijn
veelvoudige inhouden als het leven van de “kinderen Gods” voor. “Zich in het
geloof van hun nieuwe waarde bewust, moeten de christenen voortaan zo leven,
dat het beantwoordt aan het evangelie van Christus” (Phil. 1, 27). Zij
worden daartoe in staat gesteld door de genade van Christus en de gave van zijn
Geest, die ze door de sacramenten en het gebed ontvangen”. 10
Terwijl zij verwijst naar de Catechismus “als goedgekeurde en veilige tekst
voor het onderricht in de katholieke leer”, 11 zal de
encycliek zich ertoe beperken, zich met enkele fundamentele vraagstukken van
de zedenleer van de Kerk bezig te houden, en dit in de vorm van een
noodzakelijke verheldering van problemen, die onder de ethici en
moraaltheologen omstreden zijn. Dat is het specifieke thema van deze encycliek,
die de bedoeling heeft om met betrekking tot de behandelde problemen de eisen
van een op de Heilige Schrift en de levende apostolische overlevering12
gebaseerde moraalleer uiteen te zetten en tegelijkertijd de vooronderstellingen
en gevolgen aan te tonen van de antwoorden die zich tegen deze leer richten.
|