19. De weg en
tegelijk de inhoud van deze volmaaktheid bestaat in de navolging van
Christus, in het volgen van Jezus, nadat men van het eigen bezit en van
zichzelf afstand heeft gedaan. Precies zo eindigt het gesprek met de jongeman:
“Kom dan en volg Mij!” (Mt. 19, 21). Het is een uitnodiging, waarvan de
wonderlijke diepte door de leerlingen pas na de verrijzenis van Christus ten
volle zal worden begrepen, wanneer de heilige Geest hen in de volledige
waarheid zal binnenleiden (vgl. Joh. 16, 13).
Het is Jezus zelf, die het initiatief
neemt en ons uitnodigt om Hem te volgen. De oproep richt zich vooral aan
diegenen aan wie Hij een bijzondere zending toevertrouwt, te beginnen bij de
Twaalf; maar het blijkt even duidelijk dat iedere gelovige ervoor bestemd is om
leerling van Christus te worden (vgl. Hand. 6, 1). Daarom is de navolging
van Christus het essentiële en oorspronkelijke fundament van de
christelijke moraal: zoals het volk Israël God volgde, die het door de
woestijn in het Beloofde Land voerde (vgl. Ex. 13, 21), zo moet de
leerling Jezus volgen, tot wie de Vader zelf hem leidt (vgl. Joh. 6,
44).
Het gaat er hier niet alleen om, te
luisteren naar een leer en een gebod in gehoorzaamheid te aanvaarden. Het gaat
er heel radicaal om, de Persoon van Jezus zelf aan te hangen, om zijn
leven en zijn lot te delen, om deelname aan zijn vrije en liefhebbende
gehoorzaamheid jegens de Vader. Wanneer hij door het antwoord van het geloof
Hem volgt, die de vleesgeworden Wijsheid is, wordt de leerling van Jezus
werkelijk leerling van God (vgl. Joh. 6, 45). Jezus is inderdaad
het Licht der wereld, het Licht van het leven (vgl. Joh. 8, 12); Hij is
de Herder, die de schapen leidt en voedt (vgl. Joh. 10, 11-16), Hij is
de Weg de Waarheid en het Leven (vgl. Joh. 14, 6), Hij is degene die tot
de Vader voert zodat wie Hem, de Zoon, ziet, de Vader ziet (vgl. Joh.
14, 6-10). Daarom betekent het navolgen van de Zoon, die “het evenbeeld van de
onzichtbare God” is (Kol. 1, 15), de Vader navolgen.
20. Jezus
roept ertoe op, Hem te volgen en te wandelen op de weg van de liefde voor Hem,
een liefde die zich uit liefde tot God volledig wegschenkt aan de broeders:
“Dat is mijn gebod: bemint elkander, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 15,
12). Dit “zoals” verlangt de navolging van Jezus, in het bijzonder van
zijn liefde, zoals die in de voetwassing een symbolische uitdrukking krijgt:
“Wanneer nu Ik, de Heer en Meester, u de voeten heb gewassen, dan moet ook u
elkaar de voeten wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u zo
handelt, zoals Ik u behandeld heb” (Joh. 13, 14-15). Het handelen van Jezus
en zijn woord, zijn daden en zijn geboden vormen het zedelijk richtsnoer voor
het christelijke leven. Want deze daden van Hem en vooral zijn lijden en
sterven aan het kruis zijn de levende openbaring van zijn liefde voor de Vader
en voor de mensen. Juist deze liefde moet, zo verlangt Jezus, door allen die
Hem volgen, nagevolgd worden. Ze is het “nieuwe” gebod: “een nieuw gebod
geef Ik u: bemint elkander! Zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar
liefhebben. Daaraan zullen allen herkennen dat u mijn leerlingen zijt: wanneer
u elkaar liefhebt” (Joh. 13, 34-35).
Dit “zoals” geeft ook de maat
aan, waarmee Jezus bemind heeft en waarmee zijn leerlingen elkaar moeten
beminnen. Nadat Hij gezegd heeft: “Dit is mijn gebod: Bemint elkander, zoals Ik
u bemind heb”, gaat Jezus verder met de woorden die vooruitwijzen naar het
offergeschenk van zijn leven aan het kruis als getuigenis van zijn liefde “tot
aan de voleinding” (Joh. 13, 1): “Er is geen grotere liefde dan wanneer
iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden” (Joh. 15, 13).
Wanneer Jezus de jongeman oproept om
Hem op de weg der volmaaktheid te volgen, verlangt Hij van hem, volmaakt te
zijn in het gebod van de liefde, in “zijn” gebod: zich te voegen in het leven
van zijn totale wegschenking, de liefde van de “goede” Meester, de liefde van
Hem, die “tot aan de voleinding” bemind heeft, na te volgen en na te leven. Dat
is het wat Jezus van iedere mens verlangt, die zich wil begeven in de navolging
van Hem: “Wie mijn leerling wil zijn, die moet zichzelf verloochenen, hij neme
zijn kruis op zich en volge Mij” (Mt. 16, 24).
21. Navolging
van Christus is niet een uiterlijke nabootsing, want ze raakt de mens in zijn
diepste innerlijk. Leerling van Christus te zijn betekent aan Hem gelijk
worden, Hem, die zich tot knecht gemaakt heeft tot de zelfgave aan het kruis
toe (vgl. Phil. 2, 5-8). Door het geloof woont Christus in het hart van
hem die gelooft (vgl. Eph. 3, 17), en zo wordt de leerling gelijkend op
zijn Heer en gelijkvormig aan Hem gemaakt. Dat is de vrucht van de genade, de
werkzame aanwezigheid van de heilige Geest in ons.
Door zijn inlijving in Christus wordt
de christen lidmaat van zijn Lichaam, dat de Kerk is (vgl. 1 Kor.
12, 13. 27). Onder de impuls van de heilige Geest maakt de
doop de gelovige op radicale wijze gelijkvormig aan Christus in het
paasmysterie van dood en verrijzenis, zij “bekleedt hem met Christus” (vgl. Gal.
3, 27): “Laten we blij zijn en dankbaar - roept de H. Augustinus zich tot de gedoopten
wendend uit - wij zijn niet alleen christen geworden, maar Christus (..). Wees
verbaasd en verheugd: Wij zijn Christus geworden!”. 28
Gestorven voor de zonde, ontvangt de gedoopte het nieuwe leven (vgl. Rom.
6, 3-11): terwijl hij door God in Christus Jezus leeft, is hij opgeroepen om
naar de geest te leven en van diens vruchten in het leven te getuigen (vgl. Gal.
5, 16-25). De deelname aan de eucharistie, het sacrament van het Nieuwe Verbond
(vgl. 1 Kor. 11, 23-29), is het hoogtepunt van de gelijkwording met
Christus, Bron van het “eeuwige leven” (vgl. Joh. 6, 51-58), oorsprong
en kracht van de totale zelfgave, die wij naar het gebod van Jezus - volgens
het getuigenis dat Paulus heeft overgeleverd - in de eucharistieviering en in
het leven moeten gedenken: “Want zo dikwijls als gij van dit Brood eet en uit
de Kelk drinkt, verkondigt gij de dood van de Heer, totdat Hij komt” (1 Kor.
11, 26).
|