Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Ioannes Paulus PP. II
Veritatis Splendor

IntraText CT - Text

  • Hoofdstuk II “Past u niet aan de denktrant van deze wereld aan!” (Rom. 12, 2) De Kerk en de beoordeling van enkele tendensen van de tegenwoordige moraaltheologie
    • II Geweten en waarheid
      • Het heiligdom van de mens
Previous - Next

Click here to hide the links to concordance

II Geweten en waarheid

Het heiligdom van de mens

54. De betrekking tussen de vrijheid van de mens en de wet van God heeft haar levende zetel in hethartvan de menselijke persoon, dat wil zeggen in haar zedelijk geweten: “In het diepst van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan de stem, die hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart: doe dit, vermijd dat. Want de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart; daaraan te gehoorzamen is zijn waardigheid en volgens deze zal hij zelf geoordeeld worden (vgl. Rom. 2, 14-16)”. 101

Daarom hangt de wijze waarop men de betrekking tussen vrijheid en wet verstaat, tenslotte nauw samen met de opvatting die men over het zedelijk geweten heeft. In deze zin leiden de bovengenoemde culturele stromingen, die vrijheid en wet tegenover elkaar stellen en van elkaar scheiden en die vrijheid op afgodische manier verheerlijken, tot een opvatting van het zedelijk geweten alsscheppendeinstantie, een opvatting die zich geheel verwijdert van de overgeleverde positie van de Kerk en haar leergezag.

55. Naar de mening van verschillende theologen heeft men, tenminste in zekere perioden in het verleden, de functie van het geweten enkel tot de toepassing van zedelijke normen op bepaalde gevallen van het persoonlijk leven beperkt gezien. Zulke normen -zo heet het - zijn echter niet in staat om de onherhaalbare bijzonderheid van alle afzonderlijke concrete daden van de personen in hun gezamenlijkheid te omvatten en er rekening mee te houden; ze zouden op bepaalde manier bij een juiste inschatting van de situatie behulpzaam kunnen zijn, maar niet in de plaats van de personen kunnen treden en hun taak overnemen, om een persoonlijke beslissing over hun gedrag in bepaalde afzonderlijke gevallen te nemen. Ja, de voornoemde kritiek op de traditionele interpretatie van de menselijke natuur en haar betekenis voor het zedelijk leven verleidt sommige auteurs tot de bewering dat deze normen niet zozeer een bindend objectief criterium zijn voor de oordelen van het geweten, als wel een algemene oriëntering, die in de eerste plaats de mens helpt om aan zijn persoonlijke en sociale leven een geregelde orde te geven. Daarenboven onthullen ze de complexiteit die het verschijnsel van het geweten eigen is: Deze hangt ten diepste samen met het totale psychologische en affectieve terrein en met de veelvoudige invloeden van de maatschappelijke en culturele omgeving van de mens. Anderzijds wordt de waarde van het geweten hoog geprezen, dat door het Concilie alsheiligdom in de mens, waar hij alleen is met God, wiens stem in zijn binnenste te horen is102 gedefinieerd werd. Deze stem -zo wordt gezegd -geeft de mens niet zozeer aanleiding tot pijnlijk nauwkeurige beschouwing van de universele normen, als wel tot een creatief en verantwoordelijk op zich nemen van de persoonlijke opgaven, die God hem toevertrouwt.

Met de bedoeling om hetcreatievekarakter van het geweten naar voren te brengen, noemen sommige auteurs het werken van het geweten niet meeroordelen”, maarbeslissen”: alleen door dit beslissenautonoomte doen (beslissingenautonoomte nemen) zou de mens tot zijn zedelijke rijpheid kunnen komen. Enkelen huldigen ook de opvatting, dat dit rijpingsproces gehinderd zou worden door de al te categorische positie die het leergezag inneemt in veel morele vraagstukken: zijn ingrepen zouden bij de gelovigen het ontstaan van onnodige gewetensconflicten veroorzaken.

56. Ter rechtvaardiging van deze en soortgelijke houdingen hebben enkelen een soort van dubbele zijnswijze van de zedelijke waarheid voorgesteld. Naast het leerstellig-abstracte niveau zou dan de oorspronkelijkheid van een bepaalde concretere existentiële wijze van beschouwen erkend moeten worden. Deze zou, door rekening te houden met de omstandigheden en de situatie, legitiem uitzonderingen op de algemene regels invoeren en zo toestaan om in de praktijk, met een goed geweten dat te doen, dat door de zedenwet als in zich slecht wordt beschouwd. Op deze manier ontstaat in enkele gevallen een scheiding of ook een tegenstelling tussen de leer van het universeel geldende voorschrift en de norm van het individuele geweten, dat feitelijk ten laatste over goed en kwaad zou beslissen. Krachtens dit beginsel matigt men zich aan om het toelaten van zogenaamdepastoraleoplossingen te motiveren, die in tegenstelling met de leer van het leergezag zijn en eencreatievehermeneutiek te rechtvaardigen, volgens welke het zedelijk geweten feitelijk niet in alle gevallen gehouden zou worden aan een bijzonder negatief gebod.

Er is wel niemand die niet begrijpen zal dat met deze aanzetten niets minder dan de identiteit van het zedelijk geweten zelf tegenover de vrijheid van de mens en de wet van God in twijfel wordt getrokken. Pas de voorafgaande verheldering van de op de waarheid steunende betrekking tussen vrijheid en wet maakt een beoordeling van dezecreatieveinterpretatie van het geweten mogelijk.




101 Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes, 16.



102 Ibid.






Previous - Next

Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License