65. De tegenwoordig bijzonder felle belangstelling voor de vrijheid is voor
veel vertegenwoordigers van de menswetenschappen en ook de theologie aanleiding
om een fundamentelere analyse van haar natuur en haar dynamiek te ontwikkelen.
Met recht beklemtoont men, dat vrijheid niet alleen betekent, deze of gene
individuele handeling te kiezen; maar zij is, binnen zo”n keuze, ook oordeel
over zichzelf en besluit over de vraag of men het eigen leven voor of tegen
de waarheid, uiteindelijk voor of tegen God inzet. Met recht onderstreept men
de eminente betekenis van enkele beslissingen die aan het hele zedelijke leven
van een mens “vorm” geven, doordat zij als het ware tot de bedding worden,
waarin dan ook andere dagelijkse afzonderlijke beslissingen plaats en
ontplooiïng kunnen vinden.
Enkele
auteurs stellen evenwel een veel radicaler herziening van de betrekking
tussen persoon en handeling voor. Ze spreken van een “fundamentele
vrijheid”, die dieper ligt en anders is dan de keuzevrijheid: zonder haar in
acht te nemen zouden de menselijke handelingen noch begrepen, noch correct
gewaardeerd kunnen worden. Volgens deze auteurs zou de sleutelrol in het
zedelijk leven toekomen aan een “fundamentele optie”, die gerealiseerd
wordt door die fundamentele vrijheid, door middel waarvan de menselijke persoon
over zichzelf totaal beslist, en dit niet door bepaalde en bewuste keuze, of op
het niveau van het reflectieve denken, maar op “transcendente” en
“athematische” wijze. De afzonderlijke handelingen die uit deze optie
voortkomen zouden alleen maar beperkte/concrete en nooit beslissende pogingen
zijn, om deze fundamentele optie uit te drukken; ze waren alleen maar te
beschouwen als “tekenen” of symptomen daarvoor. Onmiddellijk object van deze
handelingen is - zo heet het - niet het absolute goede (waartegenover zich op
transcendent niveau de vrijheid van de persoon zou uiten), maar het zijn de
afzonderlijke bona (ook “categoriale “ bona genoemd”). Maar naar de mening van
enkele theologen zou geen van deze bona, beperkt/concreet op grond van hun
natuur, de vrijheid van de hele mens kunnen bepalen, ook wanneer de mens alleen
door hun verwerkelijking respectievelijk hun afwijzing zijn fundamentele optie
tot uitdrukking kan brengen.
Zo wordt tenslotte een onderscheid tussen de fundamentele optie en de
vrije keuze van concreet gedrag ingevoerd, een onderscheid, dat bij enkele
auteurs precies dan een vorm van ontkoppeling aanneemt, wanneer zij het
zedelijk “goede” en “slechte” uitdrukkelijk voorbehouden aan de transcendente
dimensie van de fundamentele optie, terwijl ze de keuze van afzonderlijke “binnenwereldse”
- dat wil zeggen de betrekkingen van de mens tot zichzelf, tot de anderen en
tot de dingen van de wereld betreffend - gedragswijzen als “juist “ of
“verkeerd “ benoemen. Op deze manier schijnt zich in het menselijk handelen een
splitsing tussen twee niveaus van de zedelijkheid af te tekenen: de van de wil
afhankelijk orde van goed en kwaad aan de ene, en de concrete gedragswijze aan
de andere kant, die pas na een technische afweging van de verhouding tussen
“voormorele “ of “fysieke “ bona en mala, waarop de handeling feitelijk
betrekking heeft als zedelijk juist of verkeerd worden beoordeeld. En dat gaat
zover dat een concreet gedrag, ofschoon vrij gekozen, net als een louter
natuurgebeuren en niet volgens de criteria die voor de menselijke handelingen
gelden, wordt bekeken. Het resultaat waar men toe komt, luidt: de in eigenlijke
zin zedelijke hoedanigheid van de persoon hangt alleen van de fundamentele
optie af; welke afzonderlijke handelingen of concrete gedragswijzen men kiest,
is daarvoor geheel of gedeeltelijk zonder belang.
66. Zonder twijfel erkent de christelijke zedenleer in haar eigen bijbelse
wortels de bijzondere betekenis van een fundamentele beslissing, die het
zedelijk leven kenmerkt en die met de vrijheid tegenover God radicaal rekening
houdt. Het gaat om de beslissing van het geloof, om de gehoorzaamheid
van het geloof (vgl. Rom. 16, 26), waarbij de mens zich in zijn
geheel in vrijheid aan God toevertrouwt, door zich “aan de zich openbarende God
met verstand en wil volledig te onderwerpen”.112 Dit geloof,
dat in de liefde werkzaam is (vgl. Gal. 5, 6), komt uit het midden van
de mens, uit zijn “hart” (vgl. Rom. 10, 10) en is en is vandaar
geroepen, het goede voort de brengen in de werken (vgl. Mt. 12, 33-35; Lc.
6, 45; Rom. 8, 5-8; Gal. 5, 22). In de Decaloog staat boven de
afzonderlijke geboden de fundamentele zin: “Ik ben Jahwe, uw God..” (Ex.
20, 2), die doordat hij de veelvoudige en verschillende afzonderlijke geboden
hun oorspronkelijke betekenis inprent, aan de moraal van het Verbond het
karakter van totaliteit, eenheid en diepte verzekert. De fundamentele
beslissing van Israël betreft dus het fundamentele gebod (vgl. Jos.
24, 14-25; Ex. 19, 3-8; Mich. 6, 8). Ook de moraal van het Nieuwe
Verbond wordt beheerst door de fundamentele oproep van Jezus tot “navolging”
van Hem - zo zegt Hij ook tegen de jongeman: “Wanneer je volmaakt wilt zijn,..
kom en volg Mij!” (Mt. 19, 21) -: Op deze oproep antwoordt de leerling
met een radicale beslissing. De evangelische gelijkenissen van de schat in de
akker en van de kostbare parel, waarvoor iemand zijn hele bezit verkoopt, zijn
welsprekende en effectieve beelden voor het radicale en onvoorwaardelijke
karakter van de beslissing, die het Rijk Gods vraagt. De radicaliteit van de
beslissing om Jezus na te volgen vindt een prachtige uitdrukking in zijn
woorden: “Wie zijn leven redden wil, zal het verliezen; maar wie zijn leven om
mijnentwil en omwille van het evangelie verliest, zal het redden (Mc. 8,
35).
De oproep van
Jezus “kom en volg Mij” betekent de grootst mogelijke lofprijzing van de
vrijheid en bevestigt tegelijkertijd de waarheid en verplichting van
geloofsdaden en beslissingen, die men fundamentele optie kan noemen. Een
soortgelijke hoogachting van de menselijke vrijheid ontmoeten we in de woorden
van de H. Paulus: “Jullie zijn tot vrijheid geroepen, broeders” (Gal. 5,
13). Maar de apostel verbindt daaraan onmiddellijk een ernstige vermaning:
“Alleen, neemt de vrijheid niet tot voorwendsel voor het vlees!” In deze
vermaning klinken de woorden die eraan voorafgaan door: “Christus heeft ons tot
vrijheid bevrijd. Blijft dus sterk en laat u niet opnieuw het juk van de
knechtschap opleggen!” (Gal. 5, 1). De apostel Paulus roept ons op tot
waakzaamheid: de vrijheid wordt voortdurend door de knechtschap bedreigd. En
precies dat slaat op een geloofsdaad - in de zin van een fundamentele optie -
die, volgens de boven aangeduide tendensen, van de keuze van de afzonderlijke
daden gescheiden wordt.
67. Deze tendensen staan dus in tegenstelling met de bijbelse leer, die de
fundamentele optie als een echte en eigenlijke beslissing van de vrijheid
verstaat en die deze beslissing ten diepste met de concrete afzonderlijke
handelingen verbindt. Door de fundamentele beslissing is de mens in staat om,
de goddelijke oproep volgend, zijn leven op zijn doel te richten en dit met de
hulp van de genade na te streven. Maar deze mogelijkheid wordt feitelijk steeds
in de concrete keuze van bepaalde handelingen gerealiseerd, waardoor de mens
zich uit vrije beslissing naar de wil, de wijsheid en de wet van God richt. Er
moet dus aan vastgehouden worden, dat de zogenaamde fundamentele optie -
voor zover zij zich onderscheidt van een louter algemene, met betrekking
tot de concreet aangegane vastlegging van de vrijheid nog onbepaalde
intentie - zich altijd door bewuste en vrije keuzen verwerkelijkt.
Juist daarom wordt de fundamentele optie precies dan herroepen, wanneer de
mens in een zedelijk ernstige materie zijn vrijheid door bewuste, in
tegengestelde richting wijzende keuzen bindt.
De
fundamentele optie van de concrete gedragswijzen te scheiden betekent, in
strijd te zijn met de wezenlijke integriteit of met de personele
eenheid-van-lichaam-en-ziel van het zedelijk handelen. Een fundamentele optie,
verstaan zonder uitdrukkelijk de mogelijkheden die zij actualiseert in acht te
nemen en de concretiseringen waarin zij tot uitdrukking komt, doet geen recht
aan de rationele doelgerichtheid die inherent is aan het handelen van de mens en
aan elk van zijn vrije keuzen. Zeker is de zedelijke kwaliteit van de
menselijke handelingen niet alleen uit de bedoeling, de fundamentele
oriëntering of de fundamentele optie af te leiden - begrepen in de zin van
een intentie zonder duidelijk bepaalde bindende inhouden, resp. een intentie
die niet beantwoordt aan een krachtige inzet voor de verschillende
verplichtingen van het zedelijk leven. De moraliteit kan niet beoordeeld
worden, wanneer men afziet van de overeenstemming, resp. de tegenspraak, van de
gedachte keuze voor een bepaalde handelwijze, met de waardigheid en de
integrale roeping van de menselijke persoon. Iedere handelingskeuze sluit
altijd een betrekking in van de vrije wil met die bona en mala zoals zij door
de natuurwet als het te volgen goed en het te mijden kwaad worden aangewezen.
In het geval van de positief gebiedende zedelijke geboden heeft steeds het
gezonde verstand de opgave om vast te stellen, in hoeverre ze van toepassing
zijn op een bepaalde situatie, terwijl men bijvoorbeeld andere, misschien
belangrijker of dringender verplichtingen in acht neemt. De negatief
geformuleerde geboden daarentegen, dat wil zeggen die, die zekere concrete
handelingen of bepaalde gedragswijzen als in zich slecht verbieden, kennen geen
legitieme uitzondering; zij laten geen moreel aanvaardbare ruimte toe voor de
“creativiteit” van een of andere tegengestelde bestemming. Is eenmaal de
zedelijke soort van een door een algemeen geldende regel verboden concreet
gedefinieerde handeling herkend, dan bestaat het zedelijk goede handelen alleen
daarin, dat men de zedenwet gehoorzaamt en de handeling die zij verbiedt
achterwege laat.
68. Het is hier de plaats om een belangrijke pastorale overweging toe te
voegen. Overeenkomstig de logica van de hierboven geschetste posities zou de
mens krachtens een fundamentele optie God trouw kunnen blijven, onafhankelijk
van de vraag of sommige van zijn keuzebeslissingen en van zijn concrete
handelingen met de specifiek daarop betrekking hebbende zedelijke normen of
regels overeenstemmen of niet. Op grond van een aanvankelijke optie voor de
liefde zou de mens zedelijk goed kunnen blijven, in de genade van God blijven
en zijn heil bereiken, ook als enkele van zijn gedragswijzen uit vrije
beslissing en in een ernstige zaak, beslist en ernstig in tegenstelling zouden
zijn met de door de Kerk voorgelegde geboden van God.
Feitelijk
gaat de mens niet alleen door de ontrouw jegens die fundamentele optie
verloren, waardoor hij zich “vrijelijk geheel aan God” toevertrouwt. 113
Door iedere uit weloverwogen beslissing begane doodzonde beledigt hij God, die
hem de wet gegeven heeft, en maakt hij zich dus jegens de hele wet schuldig
(vgl. Jac. 2, 8-11); ook wanneer hij in het geloof blijft, verliest hij
de “heiligmakende genade”, de “liefde” en de “eeuwige zaligheid”. 114
“De eenmaal ontvangen genade van de rechtvaardiging - zo leert het Concilie van
Trente - kan niet alleen door de ontrouw, die de mens het geloof zelf doet
verliezen, maar ook door iedere andere doodzonde verloren gaan”. 115
|