69. De overwegingen over de fundamentele optie hebben, zoals we opmerkten,
enkele theologen ertoe gebracht om ook het traditionele onderscheid tussen doodzonden
en dagelijkse zonden te onderwerpen aan een ingrijpende herziening. Ze
onderstrepen dat de oppositie tegen de wet van God, die het verlies van de
heiligmakende genade - en, in geval van de dood in een dergelijke staat van
zonde, de eeuwige verdoemenis - veroorzaakt, alleen het resultaat kan zijn van
een daad die de persoon in haar totaliteit in beslag neemt, dat wil zeggen
precies een daad van de fundamentele optie. Volgens deze theologen zou de
doodzonde, die de mens van God scheidt, alleen plaatsvinden in de afwijzing van
God, voltrokken op een niveau van vrijheid dat niet hetzelfde is als de keuze
en niet in overdachte bewustheid te bereiken. In deze zin - zo voegen zij eraan
toe - is het minstens psychologisch moeilijk het feit te aanvaarden, dat een
christen, die met Jezus Christus en zijn Kerk verenigd wil blijven, zo
gemakkelijk en steeds weer doodzonden kan begaan, zoals de “materie” van zijn
daden af en toe zou doen vermoeden.
Zo zou het
ook moeilijk vallen om aan te nemen, dat de mens in staat is om in korte tijd
de gemeenschapsbanden met God radicaal te verbreken en zich daarna door
oprechte boete tot Hem te bekeren. Vandaar dat het nodig zou zijn - zo heet het
- om de zwaarte van de zonde eerder te meten aan de graad waarin zij de vrijheid
van de handelende persoon engageert, dan in de materie van de betreffende
handeling.
70. De post-synodale Apostolische Brief Reconciliatio et paenitentia
heeft het belang en de blijvende actualiteit van het onderscheid tussen doodzonden
en dagelijkse zonden, overeenkomstig de traditie van de Kerk, beklemtoond. En
de bisschoppensynode van 1983, waaruit dit schrijven is voortgekomen, “heeft
niet alleen de leer van het Concilie van Trente over het bestaan en de natuur
van doodzonden en dagelijkse zonden bekrachtigd, maar heeft er ook aan willen
herinneren, dat iedere zonde een doodzonde is, die een ernstige materie
als object heeft en die bovendien bij volle bewustzijn en weloverwogen
toestemming begaan wordt”. 116
De uitspraak
van het Concilie van Trente heeft niet alleen de “ernstige materie” van de
doodzonde op het oog, maar noemt ook als voorwaarde daarvoor “het volle
bewustzijn en weloverwogen toestemming”. Overigens kent men zowel in de
moraaltheologie als in de praktijk van de zielzorg gevallen, waarin een op
grond van zijn materie ernstige daad daarom geen doodzonde is, omdat het volle
bewustzijn of de weloverwogen toestemming van hem die de daad volbracht, niet
aanwezig was. Evenzeer “moet men vermijden om de doodzonde te beperken tot de
daad van een fundamentele beslissing of fundamentele optie (“optio
fundamentalis”) tegen God, zoals men tegenwoordig pleegt te zeggen, waar men
dan een uitdrukkelijke en formele belediging van God of van de naaste of een
impliciete en niet overdachte afwijzing van de liefde onder verstaat. “Er is
namelijk ook sprake van een doodzonde, wanneer de mens bewust en vrij om welke
reden dan ook tot iets beslist dat op ernstige wijze zedelijk ongeordend is.
Feitelijk ligt immers in zo”n beslissing reeds een minachting van het goddelijk
gebod besloten, een afwijzing van Gods liefde voor de mensheid en voor de hele
schepping: De mens verwijdert zich zo van God en verliest de liefde. De
fundamentele intentie kan dus door concrete afzonderlijke handelingen
geheel veranderen. Zonder twijfel kunnen op psychologisch vlak veel
complexe en duistere situaties bestaan, die invloed zouden kunnen hebben op de
subjectieve schuld van de zondaar. Op grond van een beschouwing op
psychologisch niveau kan men echter niet overgaan tot het scheppen van een
theologische categorie, zoals precies die van de “optio fundamentalis”, waar ze
zo verstaan wordt, dat ze op objectief niveau de traditionele opvatting van
doodzonde verandert of in twijfel trekt”. 117
De
ontkoppeling van de fundamentele optie en de weloverwogen keuze, die deze
(fundamentele optie-vert.) onverlet zou laten, voor bepaalde, in zichzelf of
door de omstandigheden ongeordende gedragswijzen, hangt dus samen met de
miskenning van de katholieke leer over de doodzonde: “Met de hele traditie van
de Kerk noemen wij die daad een doodzonde, waardoor een mens vrij God en
zijn wet alsook het verbond van de liefde, dat Hij hem aanbiedt, afwijst,
doordat hij er de voorkeur aan geeft, zich in zichzelf te keren of in een of
andere geschapen of eindige werkelijkheid, een of andere zaak, die in
tegenspraak is met de goddelijke wil (conversio ad creaturam -
toewending naar het geschapene). Dit kan op directe en formele manier gebeuren,
zoals bij de zonden van afgodenverering, afvalligheid van God en goddeloosheid,
of op gelijkwaardige manier, zoals bij iedere ongehoorzaamheid tegenover de
geboden van God in een ernstige materie”. 118
|