79. Daarom moet men de opvatting, die typisch is voor teleologische
en proportionalistische theorieën, afwijzen, dat het onmogelijk is om
de bewuste keuze van enkele gedragswijzen resp. concrete handelingen naar hun
species - hun “object” - als zedelijk slecht te beoordelen zonder de
bedoeling, waarmee deze keuze gemaakt werd, of zonder het geheel van
voorzienbare gevolgen van die handelingen voor alle betrokken personen te
respecteren.
Het element
dat voorrang heeft en beslissend is voor het morele oordeel is het object van
de menselijke handeling dat erover beslist, of zij op het goede en op het
laatste doel, dat God is, afgestemd kan worden. Of dit zo is, herkent het
verstand in het zijn van de mens zelf, begrepen in zijn waarheid in volle
omvang, en daarmee met inachtneming van zijn natuurlijke neigingen, zijn
impulsen en doelgerichtheden, die altijd ook een geestelijke dimensie bezitten:
Precies die zaken vormen de inhoud van de natuurwet en daarmee het geordende
geheel van “bona voor de menselijke persoon” die zich in dienst stellen van het
“goede van de persoon”, het goede, dat zij zelf en dat haar voltooiïng is.
dat zijn de door de geboden (van de Decaloog) beschermde bona, die volgens de
H. Thomas de hele natuurwet bevat. 130
80. Nu getuigt het verstand, dat er objecten van de menselijke handelingen
zijn, die zich “niet op God laten afstemmen”, omdat zij in radicale tegenspraak
met het goede van de naar zijn beeld geschapen persoon zijn. Dit zijn de
handelingen, die in de morele overlevering van de Kerk “in zich slecht” (intrinsece
malum) genoemd worden: Ze zijn altijd en op zichzelf reeds slecht, dat wil
zeggen alleen al op grond van hun object, onafhankelijk van de verdere bedoelingen
van de handelende en van de omstandigheden. Daarom leert de Kerk - zonder ook
maar het minst de invloed te ontkennen die de omstandigheden en vooral de
bedoelingen op de moraliteit hebben - dat “er handelingen zijn die door
zichzelf en in zichzelf, onafhankelijk van de omstandigheden, vanwege hun
object altijd ernstig ongeoorloofd zijn”. 131 Vaticanum II
geeft, in samenhang met de eerbied, die de menselijke persoon verdient, een
uitvoerige toelichting bij zulke handelingen aan de hand van voorbeelden: “Al
wat verder tegen het leven zelf ingaat, zoals alle soorten van moord,
uitroeiïng, abortus, euthanasie en vrijwillige zelfmoord; al wat de
integriteit van de menselijke persoon aantast, zoals verminking, lichamelijke
en geestelijke foltering, pogingen om de mens psychisch in zijn macht te
krijgen; al wat een belediging is voor de menselijke waardigheid, zoals
onmenselijke levensvoorwaarden, willekeurige arrestaties, deportaties,
slavernij, prostitutie, handel in meisjes en minderjarigen; schandelijke
arbeidsvoorwaarden waarbij de arbeiders als louter winst-werktuigen worden
behandeld en niet als vrije en verantwoordelijke personen: dit alles en andere
dergelijke dingen zijn onmiskenbaar schandelijk. Ze zijn een aantasting van de
menselijke beschaving en zij werpen meer een smet op hen die zich zo gedragen
dan op hen die het onrecht hebben te verdragen. En ze zijn volledig in
tegenspraak met de eer van de Schepper”. 132
Over de in
zichzelf slechte handelingen en met het oog op contraceptieve praktijken, door
middel waarvan de huwelijksdaad opzettelijk onvruchtbaar gemaakt wordt, leert
paus Paulus VI: “Want al kan het in werkelijkheid soms geoorloofd zijn een
geringer moreel kwaad toe te laten om een groter kwaad te vermijden of om een
hoger goed te bevorderen, nooit is het echter geoorloofd, zelfs niet om zeer
ernstige redenen, het kwade te doen, opdat het goede daaruit zou volgen (vgl. Rom.
3, 8); dat wil zeggen dat men niet positief mag willen, wat in zijn wezen een
overtreding van de morele orde betekent en dus mensonwaardig is, ook al bedoelt
men daarmee het welzijn van het individu, van het gezin of van de maatschappij
te verdedigen en te bevorderen”. 133
81. Wanneer de Kerk het bestaan van “in zichzelf slechte” handelingen
leert, dan vat zij de leer van de Heilige Schrift op. De apostel stelt
categorisch vast: “Maak uzelf niets wijs! Hoerenlopers noch afgodendienaars,
echtbrekers noch schandknapen, knapenschenders noch dieven, geen gierigaards,
dronkaards, lasteraars, oplichters zullen het rijk Gods erven” (1 Kor.
6, 9-10).
Wanneer de
daden in zichzelf slecht zijn, dan kunnen een goede bedoeling of bijzondere
omstandigheden hun slechtheid weliswaar afzwakken, maar niet opheffen: het zijn
“onherstelbaar” slechte handelingen, die op zichzelf en in zichzelf niet af te
stemmen zijn op God en op het goede van de menselijke persoon: “Wie zou met het
oog op de handelingen die “van zichzelf” zonden zijn (cum iam opera ipsa
peccata sunt) - schrijft de H. Augustinus -, zoals diefstal, ontucht,
Godslastering, durven te beweren dat ze, als ze uit goede motieven (causis
bonis) zouden worden gedaan, geen zonden meer zouden zijn of, een nog
absurder conclusie, dat het gerechtvaardigde zonden zouden zijn? “.134
Daarom kunnen
de omstandigheden of de bedoelingen nooit een reeds in zichzelf of door zijn
object zedeloze daad in een “subjectief” goede of als keuze verdedigbare daad
veranderen.
82. Voor het overige is de bedoeling dan goed, wanneer
ze op het ware goed van de persoon, met het oog op haar laatste doel, gericht
is. De handelingen echter die op grond van hun object niet op God zijn af te
stemmen en die “de menselijke persoon onwaardig” zijn, staan altijd en in ieder
geval tegenover dit goede. In deze zin betekent het in acht nemen van de
normen, die zulke handelingen verbieden en semper et pro semper, dat wil
zeggen zonder uitzondering, verplichten, niet alleen geen beperking voor de
goede bedoeling, het is juist de fundamentele uitdrukking van een goede
bedoeling.
De leer
van het object als bron van de zedelijkheid is authentieke uitdrukkingsvorm van
de bijbelse moraal van het Verbond en van de geboden, de liefde en de overige
deugden. De zedelijke kwaliteit van menselijk handelen hangt van de trouw aan
deze geboden af, die uitdrukking van gehoorzaamheid en liefde is. En daarom -
we herhalen het nog eens - moet als dwaas worden afgewezen de mening, dat het
onmogelijk zou zijn om de bewuste keuze van enkele gedragswijzen resp. concrete
handelingen naar hun species als zedelijk slecht te kwalificeren, zonder de
bedoeling op grond waarvan deze keuze gemaakt werd, of zonder het geheel van de
voorzienbare gevolgen van iedere handeling voor alle betroffen personen in
aanmerking te nemen. Zonder deze verstandelijke bepaling van de moraliteit
van het menselijk handelen zou het onmogelijk zijn, een “objectieve
zedelijke orde” 135 aan te nemen en een of andere door
inhoudelijke gezichtspunten bepaalde norm vast te stellen, die zonder
uitzondering verplicht: en dat tot schade van de broederlijkheid onder de
mensen en de waarheid over het goede en evenzeer tot nadeel van de kerkelijke
gemeenschap.
83. In het probleem van de zedelijkheid van het
menselijk handelen en speciaal in de vraag naar het bestaan van in zichzelf
slechte handelingen, concentreert zich, zoals men ziet, in zekere zin de
vraag naar de mens zelf, naar zijn waarheid en de daaruit
voortvloeiende consequenties. Wanneer de Kerk erkent en leert dat er concrete
menselijke handelingen zijn, die in zichzelf al slecht zijn, blijft zij trouw
aan de volle waarheid over de mens en respecteert hem daarmee en bevordert zijn
waardigheid en roeping. Als gevolg daarvan moet zij de boven uiteengezette
theorieën, die indruisen tegen deze waarheid, afwijzen.
Broeders in
het bisschopsambt, wij mogen ons er echter niet toe beperken, de gelovigen over
de dwalingen en gevaren van enkele ethische theorieën te onderrichten. We
moeten vooral de fascinerende schittering van die waarheid laten zien, die
Jezus Christus zelf is. In Hem, die de Waarheid is (vgl. Joh. 14, 6),
kan de mens middels zijn goede daden zijn roeping in vrijheid tot
gehoorzaamheid jegens de goddelijke wet, die in het gebod van de liefde tot God
en de naaste samengevat is, volledig begrijpen en volmaakt beleven. En dat
alles geschiedt door de gave van de heilige Geest, de Geest van de waarheid, de
vrijheid en de liefde: in Hem is het ons gegeven, ons de wet eigen te maken en
haar als een
impuls voor
de ware persoonlijke vrijheid te begrijpen en te beleven. “De volmaakte wet is
de wet van de vrijheid” (Jac. 1, 25).
|