84. De fundamentele
vraag, die de bovengenoemde moraaltheorieën op een bijzonder
indringende manier stellen, is die naar de relatie tussen de vrijheid van de
mens en de wet van God, uiteindelijk de vraag naar de relatie tussen
vrijheid en waarheid.
Volgens het christelijke geloof en de
leer van de Kerk leidt “slechts de vrijheid, die zich aan de waarheid
onderwerpt, de menselijke persoon naar zijn werkelijke welzijn. Het welzijn van
de persoon bestaat erin, zich in de waarheid te bevinden en de waarheid te doen”.
136
De vergelijking van de positie van de
Kerk met de huidige maatschappelijke en culturele situatie toont onmiddellijk
de dringende noodzaak, dat juist met het oog op deze fundamentele vraag,
door de Kerk zelf een intensieve pastorale arbeid ontwikkeld wordt:
“Deze wezenlijke samenhang van de waarheid, het goede en de vrijheid is in de
moderne cultuur praktisch verloren gegaan, en daarom is tegenwoordig een van de
bijzondere eisen die aan de zending van de Kerk gesteld worden ter redding van
de wereld, de mens te leiden naar het opnieuw ontdekken van deze samenhang. De
vraag van Pilatus: “Wat is waarheid ? “, wordt ook tegenwoordig zichtbaar aan
de troosteloze radeloosheid van een mens, die vaak niet meer weet, wie hij
is, waar hij vandaan komt en waar hij naar toe gaat.
En zo beleven we niet zelden het verschrikkelijke afglijden van de menselijke
persoon in situaties van een voortgaande zelfvernietiging. Indien men naar
bepaalde stemmen zou luisteren, dan lijkt het erop dat men niet meer de
onveranderlijke absoluutheid van ook maar een zedelijke waarheid nog mag
erkennen. Voor iedereen duidelijk is de verachting van het ontvangen maar nog
niet geboren menselijke leven; de voortdurende schending van de grondrechten
van de persoon; de onrechtvaardige vernietiging van de voor het ware menselijke
leven noodzakelijke goederen. Ja, er zijn nog veel bedenkelijker zaken gebeurd:
de mens is er niet meer van overtuigd, alleen in de waarheid het heil te kunnen
vinden. De reddende, heilbrengende kracht van de waarheid wordt aangevochten,
en alleen de - echter van elke objectiviteit beroofde - vrijheid wordt de taak
toegedacht, autonoom te beslissen over wat goed en slecht is. Dit relativisme
leidt op theologisch gebied tot wantrouwen in de wijsheid van God, die de mens
door middel van de zedenwet leidt. Tegenover de geboden van de zedenwet stelt men
de zogenaamde concrete situatie, omdat men er in feite niet meer er aan vast
houdt dat de wet van God altijd het enige ware goede voor de mens is”. 137
85. De opgave
van de Kerk om deze ethische theorieën onderzoekend te onderscheiden,
beperkt zich niet tot de ontmaskering en afwijzing, maar richt zich erop, alle
gelovigen bij te staan bij de vorming van een zedelijk geweten, dat in staat is
te oordelen en waarheidsgetrouwe beslissingen te nemen, zoals de apostel Paulus
vermanend schrijft: “Stemt uw gedrag niet af op deze wereld; wordt andere
mensen, geleid door een nieuw inzicht, zodat gij kunt onderscheiden wat God
wil, wat goed is, Hem gevallig en volmaakt. (Rom. 2, 12). Haar
duidelijke houvast - haar pedagogische “geheim” - vindt dit werk van de Kerk
niet zo zeer in de uitspraken van de leer en de pastorale oproepen tot
waakzaamheid als veel meer daarin, dat ze de blik onafgewend op de Heer
Jezus richt. Zo ziet de Kerk dag in dag uit met onvermoeibare liefde naar
Christus, omdat ze zich volledig ervan bewust is, dat alleen bij Hem het ware
en definitieve antwoord op de zedelijke probleemstellingen ligt.
Vooral in de gekruisigde Jezus vindt
ze het antwoord op de vraag die tegenwoordig zoveel mensen kwelt: hoe kan
de gehoorzaamheid aan de algemene en onveranderlijke zedelijke normen de
uniciteit en onherhaalbaarheid van de persoon respecteren en niet een aanval op
haar vrijheid en waarde worden ? De Kerk maakt zich die opvatting over het
geweten eigen, die de apostel Paulus van de aan hem gegeven zending had: “Want
Christus heeft mij.. gezonden.., het evangelie te verkondigen, en dat niet met
fraaie en geleerde woorden; anders zou het kruis van Christus zijn kracht
verliezen.. Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden een
aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, Joden
zowel als Grieken, Christus, Gods kracht en Gods wijsheid (1 Kor. 1, 17.
23-24). De gekruisigde Christusopenbaart de authentieke betekenis van de
vrijheid, Hij leeft deze in de volheid van zijn totale zelfgave en roept de
leerlingen op aan deze vrijheid deel te nemen.
86.
Verstandige overweging en de alledaagse ervaring tonen de zwakte waardoor de
vrijheid van de mens getekend is. Ze is echte, maar begrensde vrijheid: ze
heeft haar absolute en onvoorwaardelijke uitgangspunt niet in zichzelf, maar in
het bestaan, waar binnen ze zich bevindt en dat voor haar gelijktijdig een
grens en een mogelijkheid is. Het is de vrijheid van een schepsel, dat wil
zeggen geschonken vrijheid, die als kiem ontvangen en op een verantwoordelijke
manier tot rijpheid gebracht moet worden. Ze hoort wezenlijk bij het geschapen
evenbeeld van God, waardoor de waardigheid van de menselijke persoon gefundeerd
wordt: in haar weerklinkt de oorspronkelijke roeping, waarmee de Schepper de
mens tot het ware goede en, meer nog, door deopenbaring van Christus ertoe
geroepen heeft door deelname aan het goddelijke leven zelf met Hem vriendschap
te sluiten. Ze is tevens onveranderlijk eigen bezit en een veelomvattende
opening naar alle mensen, in zoverre ze buiten zichzelf treedt, om de andere te
leren kennen en van hem te houden. 138 De vrijheid heeft dus
haar wortels in de waarheid over de mens en haar uiteindelijke doel in de
gemeenschap.
Verstand en ervaring spreken niet
alleen over de zwakte van de menselijke vrijheid, maar ook over haar drama. De
mens ontdekt, dat zijn vrijheid op een raadselachtige wijze ertoe neigt, deze
openheid voor het ware en goede te misbruiken, en dat hij inderdaad er vaak de
voorkeur aan geeft, eindige, begrensde en vergankelijke goederen te kiezen. Ja
meer nog, in de vergissingen en negatieve beslissingen bespeurt de mens het
begin van een radicaal verzet, dat hem de waarheid en het goede laat afwijzen,
om zich tot absoluut principe van zichzelf op te werpen. “Dat gij gelijk aan
God zult worden” (Gen. 3, 5). De vrijheid moet dus bevrijd worden.
Christus is haar Bevrijder: Hij “heeft ons vrijgemaakt om in de vrijheid te
blijven”. (Gal. 5, 1).
87. Eerst
openbaart Christus, dat het eerlijk en openlijk erkennen van de waarheid
de voorwaarde voor een authentieke vrijheid is: “Dan zult ge de waarheid kennen
en de waarheid zal u vrij maken” (Joh. 8, 32). 139 De
waarheid maakt vrij ten opzichte van de macht en verleent de kracht tot het
martelaarschap. Zo spreekt Jezus het uit voor Pilatus: “Hiertoe ben Ik geboren
en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de
waarheid” (Joh. 18, 37). Zo moeten de ware aanbidders van God Hem “in
geest en in waarheid” aanbidden (Joh. 4, 23): door deze aanbidding
worden ze vrij. De samenhang met de waarheid en de aanbidding van God
worden in Jezus Christus als de diepste wortel van de vrijheid openbaar.
Al het overige openbaart Jezus met zijn
eigen bestaan en niet alleen door woorden, maar doordat de vrijheid zich in de
liefde dat wil zeggen in de zelfgave, verwezenlijkt. Hij die zegt: “Geen
groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn
vrienden” (Joh. 15, 13), gaat uit vrije wil de passie tegemoet (vgl. Mat.
26, 46) en geeft in zijn gehoorzaamheid aan de Vader zijn leven aan het kruis
(vgl. Phil. 2, 6-11). Op deze wijze is de beschouwing van de gekruisigde
Jezus de koninklijke weg die de Kerk dag voor dag moet gaan, als ze de hele
betekenis van de vrijheid wil begrijpen: de zelfgave in dienst aan God en de
broeders. De gemeenschap met de gekruisigde en verrezen Heer is dan de
nooit opdrogende bron, waaruit de Kerk onophoudelijk put, om in vrijheid te
leven, zich te geven en te dienen. In zijn commentaar op het vers uit psalm 100
“Dient de Heer met vreugde” zegt de heilige Augustinus “In het huis van de Heer
zijn de knechten vrij. Vrij omdat niet de dwang maar de liefde de diensten
oplegt.. De liefde maakt je tot knecht (dienaar) zoals de waarheid je vrij
gemaakt heeft.. Je bent tegelijk dienaar en vrij: Dienaar, omdat je ertoe
geworden bent, vrij, omdat God, je Schepper van je houdt; ja vrij ook, omdat
het je gegeven is, van je Schepper te houden.. Je bent dienaar van de Heer en
je bent bevrijd door de Heer. Zoek niet een vrijheid die je weg brengt van het
huis van je Bevrijder”. 140
Op deze manier is de Kerk, en elke
christen in haar, ertoe geroepen, deel te nemen aan het koninkrijk van Christus
aan het kruis (vgl. Joh. 12, 32), aan de genade en aan de
verantwoordelijkheid van de Mensenzoon die niet gekomen is om zich te laten
dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen” (Mt.
20, 28). 141
Jezus is dus de levende en
gepersonifieerde synthese van volmaakte vrijheid en onvoorwaardelijke
gehoorzaamheid aan de wil van God. Zijn gekruisigd Lichaam is de volle
openbaring de van de onverbrekelijke band tussen vrijheid en waarheid, zoals
zijn verrijzenis van de dood de meest verheven verheerlijking is van de
vruchtbaarheid en de heilbrengende kracht van een in waarheid geleefde
vrijheid.
|