95. De leer
van de Kerk en vooral haar standvastigheid in de verdediging van de universele
en blijvende geldigheid van de zedelijke geboden die op zichzelf staande
slechte handelingen verbieden, worden niet zelden als teken van een
onverdraaglijk gebrek aan toegeeflijkheid bekritiseerd, vooral als het gaat om
zeer complexe en conflictrijke situaties van het huidige leven van het individu
en de maatschappij: een ontoegeeflijkheid die strijdig zou zijn met een
moederlijk gevoel van de Kerk.
Deze zou het, zo zegt men, aan begrip
en barmhartigheid ontbreken. Maar in feite kan de moederlijkheid van de Kerk nooit
gescheiden worden van haar zendingsopdracht als lerares, die ze als trouwe
bruid van Christus, die de Waarheid in Persoon is, steeds moet uitvoeren: “Als
lerares wordt ze niet moe, de zedelijke norm te verkondigen.. Deze norm is niet
door de Kerk geschapen en niet overgelaten aan haar willekeur. In
gehoorzaamheid aan de waarheid, die Christus is, wiens beeld zich in de natuur
en in de waarde van de menselijke persoon weerspiegelt, interpreteert de Kerk
de zedelijke norm en legt haar aan alle mensen van goede wil voor zonder hun
eis tot radicaliteit en volmaaktheid te verbergen”. 149
Waarachtig begrip en echte
barmhartigheid betekenen in werkelijkheid liefde voor de menselijke persoon,
voor haar ware welzijn, voor haar authentieke vrijheid. En dit komt beslist
niet tot stand, doordat men de zedelijke waarheid verbergt of afzwakt, maar
doordat men ze in haar diepe betekenis als uitstraling van de eeuwige wijsheid
van God, die ons in Christus bereikt, en als dienst aan de mensen, aan de groei
van zijn vrijheid en aan het bereiken van zijn zaligheid voorlegt. 150
Tegelijkertijd kan de duidelijke en
krachtige voorstelling van de zedelijke waarheid nooit afzien van een diep en
oprecht respect, getekend door geduldige en vertrouwen schenkende liefde, dat
de mens op zijn morele weg nodig heeft, die vaak vanwege zwakheden en pijnlijke
situaties moeilijk blijkt. De Kerk kan nooit van het “beginsel van de waarheid
en de juistheid van haar gevolgen” afzien, op basis waarvan ze “het niet
toestaat, goed te noemen, wat slecht is, en slecht wat goed is”. 151
Paus Paulus VI heeft geschreven: “Het is een uitmuntende vorm van liefde voor
de onsterfelijke zielen, als men op geen enkele manier beperkingen oplegt aan
de heilzame leer van Christus. Dit moet echter steeds door geduld en liefde
begeleid worden, waarvoor de Heer zelf in zijn omgang met de mensen een
voorbeeld heeft gegeven. Hij is gekomen, niet om te oordelen maar om te redden
(vgl. Joh. 3, 17); heel zeker was hij onverzoenlijk ten opzichte van de
zonde, maar hij was barmhartig voor de zondaar”. 152
96. De
vasthoudendheid van de Kerk bij de verdediging van de universele en
onveranderlijke zedelijke normen heeft niets onderdrukkends in zich. Ze dient enkel
en alleen de ware vrijheid van de mens: Omdat er buiten de waarheid of tegen
haar geen vrijheid kan zijn, moet de categorische, dat wil zeggen
ontoegeeflijke en compromisloze verdediging van de absoluut nooit prijs te
geven eisen van de persoonlijke waarde van de mens, weg en zelfs
existentiële voorwaarde voor de vrijheid genoemd worden.
Deze dienst wordt elke mens
aangeboden, gezien in de uniciteit en onherhaalbaarheid van zijn wezen en zijn
bestaan. Alleen in gehoorzaamheid aan de universele zedelijke normen vindt de
mens een volledige bevestiging van het unieke van zijn persoon en van de
mogelijkheid van werkelijke zedelijke groei. En juist daarom is deze dienst
gericht op alle mensen: niet alleen op het individu, maar ook op de
gemeenschap als zodanig. Deze normen vormen inderdaad het onwrikbare fundament
en de betrouwbare garantie voor een rechtvaardige en vreedzame menselijke
samenleving en daarmee voor een echte democratie, die alleen in de gelijkheid
van al haar in rechten en plichten verenigde leden ontstaan en groeien kan. Ten
aanzien van de zedelijke normen die het in zichzelf slechte verbieden, zijn er
voor niemand privileges of uitzonderingen. Of iemand heer van de wereld of
de “ellendigste” is op aarde, dat maakt geen verschil: Voor de zedelijke eisen
zijn we allen volkomen gelijk.
97. Zo
ontsluiten de zedelijke normen, en op de eerste plaats de negatieve, die het
doen van kwaad verbieden, hun betekenis en de tegelijkertijd
persoonlijke en sociale kracht: doordat ze de onvoorwaardelijke
persoonlijke waardigheid van elke mens beschermen, dienen ze het behoud van de
menselijke sociale netwerken en de juiste en vruchtbare ontwikkeling hiervan.
Vooral de geboden van de tweede tafel van de Decaloog, waar Jezus de jongeman
uit het evangelie aan herinnert (vgl. Mt. 19, 18) vormen de grondregels
van elk maatschappelijk leven.
Deze geboden worden in algemene
bewoordingen geformuleerd. Maar het feit dat “begin, draagster en doel van alle
maatschappelijke instituten de menselijke persoon is en ook zijn moet” 153
staat toe en maakt het mogelijk een precisering en verklaring te geven in een
uitvoerige gedragscodex. In deze zin zijn de zedelijke grondregels van het
maatschappelijke leven met bepaalde eisen verbonden, die zowel de publieke
machten als de burgers moeten navolgen. Ongeacht de soms goede bedoelingen en
de vaak moeilijke omstandigheden zijn deze ambtsdragers en de afzonderlijke
individuen nooit bevoegd, de onvervreemdbare grondrechten van de menselijke
persoon te schenden. Alleen een moraal, die normen erkent, die altijd en voor
allen zonder uitzondering gelden, kan daarom het ethische fundament voor het
maatschappelijke samenleven zowel op nationaal als internationaal niveau
garanderen.
|