98. In het
licht van de ernstige vormen van sociaal en economisch onrecht en politieke
corruptie, waardoor hele volkeren en naties geteisterd worden, groeit de
verontwaardiging van ontelbare met voeten getreden en in hun menselijke
grondrechten vernederde mensen en steeds breder en heftiger wordt het
verlangen naar radicale persoonlijke en maatschappelijke vernieuwing
merkbaar, die alleen in staat is, gerechtigheid, solidariteit, waarachtigheid
en doorzichtigheid te garanderen.
Zeker moet er nog een lange en moeizame
weg afgelegd worden, talrijke geweldige inspanningen moeten worden ondernomen,
opdat zo”n vernieuwing verwezenlijkt kan worden; Reden daarvoor zijn ook de
veelheid en de ernst van de oorzaken, die de huidige onrechtvaardige toestanden
in de wereld kweken en voeden. Maar zoals de geschiedenis en de ervaring van
elk individu leren, kan men gemakkelijk aan de wortels van deze situaties
eigenlijk “culturele” oorzaken ontdekken, dat wil zeggen oorzaken, die met
bepaalde opvattingen van de mens van de maatschappij en van de wereld
samenhangen. In feite staat in het middelpunt van de culturele kwestie
het zedelijk gevoel, dat van zijn kant op het religieuze gevoel
rust en zich hierin voltooit. 154
99. Alleen
God, het hoogste goed, vormt het onvervreemdbare fundament en de onvervangbare
voorwaarde van de zedelijkheid, dus de geboden, in het bijzonder die negatieve
geboden, die steeds en in elk geval de met de waardigheid van elke menselijke
persoon onverenigbare gedragspatronen en handelingen verbieden. Zo ontmoeten
het hoogste goed en het zedelijke goed elkaar in de waarheid; de waarheid over
God, de Schepper en Verlosser en de waarheid over de door Hem geschapen en
verloste mens. Slechts op het fundament van deze waarheid is het mogelijk, een
vernieuwde maatschappij op te bouwen en de gecompliceerde en drukkende
problemen, die deze doen beven, op te lossen: in de eerste plaats dat van het
overwinnen van verschillende vormen van totalitarisme, om de weg te
banen voor de authentieke vrijheid van de persoon. “Het totalitarisme
komt voort uit de ontkenning van de waarheid in de objectieve zin: Als er geen
transcendente waarheid bestaat, in gehoorzaamheid waaraan de mens tot zijn
volledige identiteit komt, dan bestaat er geen zeker principe dat rechtvaardige
betrekkingen tussen mensen garandeert. Hun klassebelang, groepsbelang en
nationaal belang brengt hen onverzoenlijk tegen over elkaar. Als de
transcendente waarheid niet erkend wordt dan triomfeert het geweld van de macht
en probeert iedereen, tot het uiterste van de hem ter beschikking staande
middelen gebruik te maken om zonder naar rechten van de anderen te kijken zijn
belangen en zijn mening door te zetten. Dan wordt de mens alleen gespaard
voorzover hij kan worden gebruik als middel tot profijt van de heersenden. De
wortel van het moderne totalitarisme ligt daarom in de ontkenning van de
transcendente waardigheid van de mens, het zichtbare beeld van de onzichtbare
God. Juist daarom, vanwege deze natuur, is hij drager van rechten, die niemand
mag schenden: noch het individu, noch de groep, de klasse, de natie of de
staat. Ook de meerderheid in de maatschappij mag dit niet doen: tegen de
minderheid optreden, haar buitensluiten, onderdrukken, uitbuiten of proberen
haar te vernietigen”. 155
Daarom heeft de niet te scheiden
samenhang tussen waarheid en vrijheid - uitdrukking van de wezenlijke band
tussen wijsheid en wil van God - een uiterst belangrijke betekenis voor het
leven van de mens op het sociaal-economische en socio-politieke vlak. Dat
blijkt uit de sociale leer van de Kerk - die “op het gebied van de theologie en
vooral van de moraaltheologie” 156 - en de uitleg van de
geboden, die het maatschappelijke, economische en politieke leven niet alleen
met betrekking tot algemene houdingen, maar ook met betrekking tot precies
bepaalde gedragswijzen en concrete handelingen regelen.
100. Zo
benadrukt de Catechismus van de katholieke Kerk op de eerste plaats, dat
“op economisch gebied het respecteren van de menselijke waardigheid de deugd
van de matigheid vraagt, om de hechting aan de goederen van deze wereld te
beteugelen; de deugd van gerechtigheid, om de rechten van de naaste te
garanderen en hem te geven wat hem toekomt; en de solidariteit
overeenkomstig de gouden regel en de vrijgevigheid van de Heer, want “Hij is om
uwentwil arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door
zijn armoede” (2 Kor. 8, 9)”, 157 om dan een reeks
van gedragingen en van handelingen, die in strijd zijn met de menselijke
waardigheid, bij de naam te noemen: Diefstal, bewust achterhouden van geleende
of verloren voorwerpen, bedrog in het zakenleven (vgl. Dt. 25, 13-16),
oneerlijke lonen (vgl. Dt. 24, 14-15; Jac. 5, 4),
prijsverhogingen door het misbruik maken van de onwetendheid en de noodsituatie
van anderen (vgl. Am. 8, 4-6), het zich toeëigenen van
bedrijfsvermogen van een onderneming voor privé-gebruik, slecht geleverd
werk, belastingfraude, het vervalsen van cheques en rekeningen, buitensporige
uitgaven, verspilling etc. 158 En verder: “Het zevende gebod
verbiedt handelingen en ondernemingen, die om de een of andere reden - uit
egoïsme, vanwege een ideologie, uit zucht naar winst of vanuit een
totalitaire gezindheid, - ertoe leiden, dat mensen geknecht, en van hun
persoonlijke waardigheid beroofd worden of als waren gekocht, verkocht of
geruild worden. Het is een zonde tegen hun menselijke waardigheid en hun grondrechten,
ze op gewelddadige wijze tot louter gebruikswaar of tot bron van winst te
maken. De heilige Paulus beval een christelijke heer, zijn christelijke slaven
“niet meer als slaven, maar als veel meer: als geliefde broeders” te behandelen
(Phlm. 16)”. 159
101. Op
politiek gebied is het nodig te benadrukken, dat waarachtigheid, in de relaties
tussen regerenden en geregeerden, doorzichtigheid van het openbare bestuur,
onpartijdigheid bij het dienen van de staat, respect voor de rechten ook van
politieke tegenstanders, bescherming van de rechten van de aangeklaagden tegen
summiere processen en veroordelingen, juist en gewetensvol gebruik van
gemeenschappelijke financiële middelen, het afwijzen van twijfelachtige of
ongeoorloofde middelen om de macht te allen prijze te veroveren, vast te houden
en te uit te breiden, principes zijn, die hun diepste wortel - zoals ook hun
unieke dringende noodzaak - in de transcendente waarde van de persoon en in de
objectieve zedelijke eisen voor het functioneren van de staat hebben. 160
Als men zich er niet aan houdt, breekt het fundament van het politieke
samenleven stuk, en het hele maatschappelijke leven wordt daardoor steeds meer,
bedreigd en aan het verval prijsgegeven (vgl. Ps. 14, 3-4; Openb.
18, 2-3, 9-24). Na de neergang van de ideologieën in veel landen, die de
politiek met een totalitair wereldbeeld verbonden - waaronder vooral het
marxisme - tekent zich nu een niet minder ernstig gevaar af, met het oog op de
ontkenning van de grondrechten van de menselijke persoon en het vertalen van de
religieuze vraag die in het hart van elk menselijk wezen bestaat, in politieke
categorieën: Het is het gevaar van het verbinden van democratie met
ethisch relativisme, dat aan de burgerlijke samenleving elk zeker zedelijk
referentiepunt ontneemt, ja meer nog, haar berooft van de erkenning van de
waarheid. Want “als er geen laatste waarheid is, die het politieke handelen
leidt en er oriëntering aan geeft, dan kunnen de ideeën en overtuigingen
gemakkelijk voor machtsdoeleinden misbruikt worden. Een democratie zonder
waarden verandert, zoals de geschiedenis bewijst, gemakkelijk in een openlijk
of achterbaks totalitarisme”. 161
In alle sectoren van het persoonlijke,
familiale maatschappelijke en politieke leven bewijst dus de moraal - die zich
op de waarheid baseert en zich in de waarheid voor de authentieke vrijheid
opent - niet alleen voor de individuele mens en zijn groei in het goede, maar
ook voor de maatschappij en haar ware ontwikkeling een oorspronkelijke niet te
vervangen en zeer waardevolle dienst.
|