Hoofdstuk I
“Meester,
wat voor goeds moet ik doen.. ?” (Mt. 19, 16)
Christus en het antwoord op de morele vraag
“Er kwam een man
naar Jezus..” (Mt. 19, 16)
6. Het
gesprek van Jezus met de rijke jongeling, dat in het 19de hoofdstuk van het
evangelie van de heilige Mattheus weergegeven wordt, kan voor ons een nuttig
spoor zijn, om zijn zedenleer op een levendige, indringende wijze nieuw
te horen. “Er kwam een man naar Jezus en vroeg: Meester, wat voor goeds
moet ik doen om het eeuwige leven te winnen? Hij antwoordde: Wat vraagt je Mij
naar het goede? Slechts één is “de Goede”. Wanneer je echter het
leven wilt bereiken, onderhoud dan de geboden! Daarop vroeg hij Hem: Welke?
Jezus antwoordde: Je zult niet doden, je zult niet echtbreken, je zult niet
stelen, je zult geen vals getuigenis afleggen: eer je vader en je moeder! En:
Je zult je naaste liefhebben als jezelf. De jongeman antwoordde Hem: Al deze
geboden heb ik onderhouden. Wat ontbreekt mij nu nog? Jezus antwoordde: Als je
volmaakt wilt zijn, ga dan, verkoop je bezit en geeft het geld aan de armen; zo
zul je een blijvende schat in de hemel hebben; kom dan en volg Mij” (Mt.
19, 16-21). 13
7. “Er kwam
een man naar Jezus..” In de jongeman, wiens naam het Mattheus-evangelie
niet kent, kunnen wij iedere mens herkennen die, bewust of
onbewust, tot Christus, de Verlosser van de mens, nadert en hem de morele
vraag stelt. Voor de jongeman is het niet in de eerste plaats een vraag
naar de regels, die gevolgd moeten worden, als wel veeleer een vraag naar de
zingeving van het leven. En inderdaad gaat de mens bij iedere beslissing en
iedere handeling dit verlangen aan het hart; het is het stille zoeken en de
innerlijke impuls, die de vrijheid in beweging zet. Deze vraag is ten laatste
een appel aan het absoluut goede, dat ons aantrekt en ons tot zich roept, het
is de weerklank van een roeping door God, oorsprong en doel van het leven van
de mens. Precies vanuit dit perspectief heeft Vaticanum II ertoe opgeroepen, de
moraaltheologie zo te vervolmaken, dat ze de verhevenheid van de roeping, die
de gelovigen in Christus ontvangen hebben, 14 als het enige
antwoord aanbiedt, dat het verlangen van het mensenhart volledig vervult.
Opdat de mensen deze “ontmoeting” met
Christus kunnen verwerkelijken, heeft God zijn Kerk gewild. Inderdaad,
“dit doel alleen zou de Kerk willen dienen: iedere mens moet Christus kunnen
vinden, opdat Christus ieder individueel op zijn levensweg kan begeleiden”.
15
|