Chapter, Verse
1 Prol, 3 | ware Koning: Christus de Heer, en die daartoe de sterke
2 Prol, 14| 14 En terwijl de Heer temidden van al die mensen
3 Prol, 19| broeders, dan deze stem van de Heer, die ons uitnodigt? ~
4 Prol, 20| in zijn goedheid toont de Heer ons de weg ten leven. ~
5 Prol, 23| Maar ondervragen wij de Heer zelf met de woorden van
6 Prol, 23| woorden van de profeet: "Heer, wie mag wonen in uw tent?
7 Prol, 24| luisteren, broeders, naar de Heer, die ons het antwoord geeft
8 Prol, 29| 29 Die de Heer vrezen en daarom niet groot
9 Prol, 29| zijn, maar dat het door de Heer bewerkt wordt; ~
10 Prol, 30| 30 die daarom de Heer verheerlijken, die in hen
11 Prol, 30| te zeggen: "Niet aan ons, Heer, niet aan ons, maar aan
12 Prol, 32| roemt, moet hij roemen op de Heer". ~
13 Prol, 33| 33 Vandaar dat ook de Heer in het Evangelie zegt: "
14 Prol, 35| 35 Aldus besluit de Heer zijn onderricht en verwacht
15 Prol, 38| in zijn goedheid zegt de Heer: "Ik wil niet de dood van
16 Prol, 39| 39 Wij hebben de Heer nu ondervraagd, broeders,
17 Prol, 41| natuur, vragen wij dan aan de Heer, dat Hij ons met de hulp
18 Prol, 45| stichten voor de dienst van de Heer. ~
19 1, 8 | in de schaapstal van de Heer opgesloten maar in die van
20 2, 8 | herder bij het oordeel van de Heer vrijuit gaat, als hij alle
21 2, 9 | hij met de profeet tot de Heer zeggen: "Uw gerechtigheid
22 2, 20 | en dragen onder dezelfde Heer de gelijke last van onze
23 2, 38 | over evenveel zielen aan de Heer rekenschap zal moeten geven
24 3, 3 | moeten worden, is, dat de Heer vaak aan een jongere openbaart
25 4, 1 | de eerste plaats: God de Heer liefhebben met geheel zijn
26 4, 61 | indachtig dit gebod van de Heer:~ "Doet wat zij zeggen,
27 4, 76 | oordeel weer inleveren, zal de Heer ons het loon uitbetalen,
28 5, 5 | 5 Over hen zegt de Heer: "Op het eerste gehoor heeft
29 5, 11 | de smalle weg waarvan de Heer zegt: "Smal is de weg die
30 5, 13 | zich naar dat woord van de Heer, waar Hij zegt: "Ik ben
31 7, 3 | hiervoor wacht, als hij zegt: "Heer, mijn hart is niet hoogmoedig,
32 7, 8 | nederig is geworden, door de Heer naar de hemel worden opgericht.~
33 7, 23 | omdat de profeet tot de Heer zegt: "Al mijn begeerte
34 7, 26 | 26 Als dus de ogen van de Heer goeden en kwaden gadeslaan, ~
35 7, 27 | 27 en de Heer vanuit de hemel voortdurend
36 7, 28 | alles wat wij doen aan de Heer melden, ~
37 7, 32 | laten naar dit woord van de Heer: "Ik ben niet gekomen om
38 7, 34 | overste onderwerpt, om zo de Heer na te volgen van wie de
39 7, 37 | sterk zijn en verdraag de Heer". ~
40 7, 38 | mogelijke tegenkantingen voor de Heer moet verdragen, legt zij
41 7, 45 | weg die gij gaat aan de Heer en vertrouw op Hem". ~
42 7, 46 | Belijdt uw schuld voor de Heer, want Hij is goed, want
43 7, 48 | ongerechtigheden voor de Heer aanklagen', en Gij hebt
44 7, 65 | neergeslagen ogen sprak: "Heer, ik zondaar ben niet waardig
45 7, 70 | 70 Dit zal de Heer zeker in zijn arbeider,
46 9, 1 | driemaal het vers gezongen: "Heer, open mijn lippen en mijn
47 18, 1 | vers "God, kom mij te hulp; Heer, haast u mij te helpen"
48 19, 1 | en dat "de ogen van de Heer op iedere plaats goeden
49 19, 3 | profeet zegt: "Dient de Heer met vreze" ~
50 20, 2 | meer dan moet men tot de Heer, de God van het heelal,
51 23, 2 | dan wordt hij, zoals onze Heer dat bevolen heeft eenmaal
52 25, 4 | behouden zij op de dag van de Heer".~
53 28, 5 | 5 opdat de Heer die alles vermag, de genezing
54 35, 16 | Gezegend zijt Gij, God en Heer, die mij hebt bijgestaan
55 35, 17 | God, kom mij te hulp; Heer, haast u mij te helpen". ~
56 38, 3 | in het koor het vers: "Heer, open mijn lippen, en mijn
57 39, 9 | 9 zoals onze Heer het zegt: "Ziet toe, dat
58 58, 21 | vers aan: "Neem mij aan, Heer, volgens uw woord en ik
59 61, 4 | zichzelf na te gaan, of de Heer hem wellicht niet juist
60 61, 10 | dienaar is van dezelfde Heer, soldaat van dezelfde Koning.~
61 63, 13 | beschouwd wordt, wordt "Heer" en "Abt" genoemd, niet
62 64, 21 | volbracht heeft, van de Heer mogen vernemen wat de goede
|