Chapter, Verse
1 Prol, 17| kwade en laat uw lippen geen bedrieglijke taal spreken.
2 Prol, 26| hart; die met zijn tong geen bedrog pleegt;~
3 Prol, 27| 27 die zijn naaste geen kwaad doet, die niet duldt
4 2, 16 | 16 Hij mag geen aanzien des persoons kennen
5 2, 18 | 18 Een vrijgeborene mag geen voorrang krijgen boven iemand
6 2, 20 | krijgsdienst, "omdat er bij God geen aanzien des persoons bestaat". ~
7 2, 32 | hem toevertrouwde kudde geen schade lijdt, maar zich
8 4, 4 | 4 geen overspel plegen,~
9 4, 7 | 7 geen vals getuigenis geven.~
10 4, 24 | 24 Geen valsheid in het hart dragen,~
11 4, 25 | 25 geen gehuichelde vredeskus geven,~
12 4, 29 | 29 Geen kwaad met kwaad vergelden.~
13 4, 30 | 30 Geen onrecht doen, maar zelfs
14 4, 32 | 32 Die ons verwensen geen kwaad terugwensen, maar
15 4, 40 | 40 geen kwaadspreker zijn.~
16 4, 59 | 59 Geen gevolg geven aan de begeerten
17 4, 67 | 67 Geen gevolg geven aan gevoelens
18 4, 77 | 77 "Geen oog heeft gezien en geen
19 4, 77 | Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord,~ wat
20 5, 4 | 4 weten zij van geen uitstel, zodra de overste
21 5, 19 | Voor zo'n daad ontvangt hij geen beloning, maar loopt hij
22 7, 31 | eigen wil en er bijgevolg geen genoegen in vindt om zijn
23 7, 52 | Ik echter ben een worm en geen mens, de spot van de mensen
24 24, 4 | houden: in het koor mag hij geen psalm of antifoon aanheffen,
25 24, 4 | antifoon aanheffen, en ook geen les lezen, totdat hij voldoening
26 27, 5 | scherpzinnigheid ervoor inzetten, om geen enkel van de schapen, die
27 27, 6 | op zich genomen heeft en geen heerschappij voor gezonden, ~
28 31, 12 | niet gierig zijn, maar ook geen verkwister die het bezit
29 31, 16 | zonder vertraging om hun geen reden tot ontevredenheid
30 33, 3 | bezitten, volstrekt niets, geen boek, geen schrijfbordje,
31 33, 3 | volstrekt niets, geen boek, geen schrijfbordje, geen stift,
32 33, 3 | boek, geen schrijfbordje, geen stift, helemaal niets: ~
33 40, 5 | altijd moet toezien, dat er geen gevallen van overdaad of
34 41, 2 | moeten de monniken, als ze geen werk op het land te doen
35 41, 5 | verrichten van hun werk geen reden tot klagen hebben.~
36 41, 8 | dat men voor de maaltijd geen lamplicht nodig heeft maar
37 43, 2 | altijd met de nodige ernst om geen aanleiding te geven tot
38 44, 6 | 6 maar hij mag geen psalm, les of iets anders
39 48, 21 | 21 Ook mag een broeder geen betrekkingen aanknopen met
40 53, 9 | daarna laat men het hun aan geen goede zorg ontbreken. ~
41 53, 23 | 23 Wie er geen opdracht toe heeft, mag
42 53, 24 | voorbij, zeggende, dat hij geen verlof heeft om met een
43 54, 4 | niet boos over zijn, om geen kans te geven aan de duivel. ~
44 56, 2 | 2 Zo vaak er echter geen gasten zijn, staat het hem
45 59, 6 | er voor de jongen zelfs geen enkele gedachte aan bezit
46 60, 3 | 3 Men mag dan ook geen uitzonderingen voor hem
47 61, 2 | gebruiken die hij aantreft en geen stoornis teweegbrengt in
48 62, 4 | 4 Het priesterschap mag geen aanleiding voor hem zijn
49 65, 13 | 13 zodat een enkeling geen reden meer heeft tot zelfverheffing,
50 66, 8 | wordt voorgelezen, zodat geen enkele broeder onwetendheid
51 69, 1 | dat in het klooster onder geen enkel voorwendsel een monnik
52 73, 3 | Oude en Nieuwe Testament is geen lijnrecht richtsnoer voor
53 73, 4 | katholieke Vaders bevat geen aanwijzingen voor ons, hoe
|