1-500 | 501-606
bold = Main text
Chapter, Verse grey = Comment text
1 Prol, 1 | richtlijnen van uw meester, en neig het oor van uw hart:
2 Prol, 1 | van uw liefdevolle vader en breng ze metterdaad ten
3 Prol, 3 | Koning: Christus de Heer, en die daartoe de sterke en
4 Prol, 3 | en die daartoe de sterke en roemrijke wapenen van de
5 Prol, 11| 11 en verder: "Wie oren heeft
6 Prol, 12| 12 En wat zegt Hij? "Komt mijn
7 Prol, 14| 14 En terwijl de Heer temidden
8 Prol, 15| naar het leven verlangt en goede dagen wenst te zien?" ~
9 Prol, 16| 16 Wanneer u dit hoort en antwoordt: Ik, dan zegt
10 Prol, 17| 17 "Als gij het ware en eeuwige leven wilt hebben,
11 Prol, 17| dan uw tong van het kwade en laat uw lippen geen bedrieglijke
12 Prol, 17| Keer u af van het kwaad en doe het goede, zoek de vrede
13 Prol, 17| het goede, zoek de vrede en jaag hem na. ~
14 Prol, 18| doet, rusten mijn ogen op u en luisteren mijn oren naar
15 Prol, 18| mijn oren naar uw gebeden, en nog vóór gij Mij aanroept
16 Prol, 21| omgorden met het geloof en met de trouw in het volbrengen
17 Prol, 21| volbrengen van het goede, en gaan wij dan, geleid door
18 Prol, 23| wie mag wonen in uw tent? en wie mag rusten op uw heilige
19 Prol, 24| die ons het antwoord geeft en ons de weg wijst naar zijn
20 Prol, 25| levenswandel onbevlekt is en die de gerechtigheid beoefent; ~
21 Prol, 28| vóór de ogen van zijn hart en hem volkomen machteloos
22 Prol, 28| ingevingen aan te grijpen en tegen Christus te pletter
23 Prol, 29| 29 Die de Heer vrezen en daarom niet groot gaan op
24 Prol, 32| 32 en verder zegt hij: "Als iemand
25 Prol, 33| deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, hem vergelijk
26 Prol, 34| omlaag, stormen staken op en zij stortten zich op dat
27 Prol, 35| de Heer zijn onderricht en verwacht nu van ons, dat
28 Prol, 38| maar dat hij zich bekere en leve".~
29 Prol, 39| de bewoner van zijn tent en hebben vernomen op welke
30 Prol, 40| 40 Laten wij ons hart en lichaam dan uitrusten voor
31 Prol, 41| 41 En als er iets niet mogelijk
32 Prol, 42| dan ook willen ontvluchten en willen geraken tot het eeuwige
33 Prol, 43| thans, nu er nog tijd is en wij nog in dit lichaam verkeren,
34 Prol, 43| in dit lichaam verkeren, en nu het nog mogelijk is om
35 Prol, 44| 44 ons voortspoeden en datgene doen wat ons voor
36 Prol, 47| de verbetering van fouten en het behoud van de liefde
37 Prol, 48| niet aanstonds afschrikken en ontvlucht niet de weg van
38 Prol, 49| maakt in het monniksleven en in het geloof, verruimt
39 Prol, 49| verruimt zich het hart en snelt men met een onuitsprekelijk
40 Prol, 50| het lijden van Christus, en zo te verdienen om ook deelgenoten
41 1, 2 | een klooster samenleven en dienen onder een regel en
42 1, 2 | en dienen onder een regel en een abt. ~
43 1, 4 | gemeenschap geschoold zijn en geleerd hebben tegen de
44 1, 5 | hulp, alleen met eigen hand en arm veilig weerstand te
45 1, 5 | aanvechtingen van het vlees en hun gedachten. ~
46 1, 8 | hebben zij hun begeerten en verlangens; ~
47 1, 9 | alles wat hun aanstaat en wat zij verkiezen noemen
48 1, 9 | noemen ze dan ook heilig, en wat hun niet bevalt houden
49 1, 10 | landstreken doortrekken en voor drie of vier dagen
50 1, 11 | Altijd zwerven zij rond en nooit hebben zij een vaste
51 1, 11 | slaven van hun eigen grillen en hun onmatige zucht tot eten,
52 1, 11 | onmatige zucht tot eten, en zijn in alle opzichten nog
53 1, 13 | dan ook voor wat ze zijn en willen nu ertoe overgaan
54 2, 1 | bedenken, hoe men hem noemt, en de naam van overste met
55 2, 5 | 5 maar zijn bevelen en zijn leer moeten als een
56 2, 8 | heeft aan een onrustige en ongehoorzame kudde en op
57 2, 8 | onrustige en ongehoorzame kudde en op alle mogelijke wijzen
58 2, 9 | verborgen gehouden, uw waarheid en uw heil heb ik verkondigd,
59 2, 9 | maar zij hebben mij veracht en versmaad". ~
60 2, 10 | 10 En dan zal de dood zelf voor
61 2, 12 | hij moet hun al wat goed en heilig is meer nog met daden
62 2, 12 | voorhoudt, maar de hardleersen en minder ontwikkelden door
63 2, 14 | 14 en zou God omwille van zijn
64 2, 14 | mijn geboden te spreken en uw mond vol te hebben van
65 2, 14 | terwijl gij toch de tucht haat en mijn woorden in de wind
66 2, 15 | 15 En verder: "Gij hebt wel naar
67 2, 17 | een hogere graad van deugd en gehoorzaamheid blijkt te
68 2, 20 | zijn wij één in Christus" en dragen onder dezelfde Heer
69 2, 21 | anderen in goede werken en tevens nederig. ~
70 2, 24 | zeggen, dat hij naar tijd en omstandigheden afwisselend
71 2, 24 | afwisselend met dreigementen en met vriendelijkheid te werk
72 2, 25 | betekent, dat hij ongebreidelde en ongedurige geesten eerder
73 2, 25 | gehoorzame, zachtaardige en geduldige karakters daarentegen
74 2, 25 | maken. Betreft het nalatigen en minachters van de tucht,
75 2, 25 | aan hen streng te straffen en tegen hen op te treden.~
76 2, 26 | als hij kan, met wortel en al uitroeien, zodra ze zich
77 2, 27 | 27 Aan edele en verstandige karakters geeft
78 2, 28 | tegen kwade, hardnekkige en ongehoorzame geesten echter
79 2, 28 | misdoen, gebruik van roede en lijfskastijding, met het
80 2, 29 | 29 en verder: "Sla uw zoon met
81 2, 29 | Sla uw zoon met de roede en gij zult zijn ziel redden
82 2, 30 | bedenken hoe men hem noemt, en hij moet goed weten, dat
83 2, 31 | beseffen, welke moeilijke en zware taak hij op zich genomen
84 2, 31 | namelijk zielen te leiden en zich dienstbaar te maken
85 2, 32 | 32 en zich zó volgens ieders geaardheid
86 2, 32 | volgens ieders geaardheid en bevattingsvermogen aan elkeen
87 2, 32 | bevattingsvermogen aan elkeen aanpassen en zich zó naar hem plooien,
88 2, 33 | aan vergankelijke, aardse en onbestendige dingen. ~
89 2, 34 | zielen op zich heeft genomen, en dat hij over dezen dan ook
90 2, 35 | Zoekt eerst het Rijk Gods en zijn gerechtigheid, en dit
91 2, 35 | Gods en zijn gerechtigheid, en dit alles zal u erbij gegeven
92 2, 36 | 36 en verder: "Aan niets ontbreekt
93 2, 38 | broeders onder zijn hoede weet, en natuurlijk komt daar zijn
94 2, 40 | 40 en door anderen met zijn vermaningen
95 3, 1 | de gehele gemeente bijeen en zegt dan zelf waarover het
96 3, 2 | hij zelf over de zaak na en doet dan wat hij het nuttigst
97 3, 4 | geven in alle nederigheid en onderdanigheid, en mogen
98 3, 4 | nederigheid en onderdanigheid, en mogen zij hun eigen inzichten
99 3, 6 | laatste alles met beleid en billijkheid te regelen.~
100 3, 7 | volgen als hun meester, en niemand mag er zonder goede
101 3, 11 | alles doen met de vreze Gods en met inachtneming van de
102 4, 9 | 9 en wat men zelf niet wil ondergaan,
103 4, 28 | 28 met hart en mond de waarheid spreken.~
104 4, 43 | zijn eigen werk erkennen en het aan zichzelf wijten.~
105 4, 50 | Christus te pletter slaan~ en ze aan de geestelijke vader
106 4, 57 | zonden dagelijks met tranen en zuchten~ in het gebed aan
107 4, 74 | 74 En nooit aan Gods barmhartigheid
108 4, 76 | 76 Als wij ze dag en nacht zonder ophouden hanteren
109 4, 76 | zonder ophouden hanteren en op de dag van het oordeel
110 4, 77 | 77 "Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord,~
111 4, 78 | beslotenheid van het klooster en het bestendig verblijf binnen
112 5, 6 | 6 En tot de leraars zegt Hij
113 5, 7 | terstond hun eigen bezigheden en doen afstand van hun eigen
114 5, 8 | als het niet af is, liggen en geven op staande voet en
115 5, 8 | en geven op staande voet en metterdaad gehoorzaam gevolg
116 5, 9 | dat de meester uitspreekt en het werk dat de leerling
117 5, 12 | niet naar eigen inzicht en gehoorzamen niet aan hun
118 5, 12 | aan hun eigen verlangens en begeerten, maar laten zich
119 5, 12 | leiden door het oordeel en de bevelen van een ander:
120 5, 12 | zij leven in kloosters en verlangen onder een abt
121 5, 14 | welgevallig zijn aan God en aangenaam aan de mensen,
122 5, 17 | met tegenzin gehoorzaamt, en niet alleen met de mond,
123 5, 19 | hij het weer goed maakt en zich betert.~ ~ ~
124 6, 1 | ben bescheiden geweest, en zelfs over goede dingen
125 6, 3 | zelfs als het goede, heilige en vruchtbare gesprekken betreft. ~
126 6, 5 | 5 en elders: "De tong heeft macht
127 6, 5 | tong heeft macht over dood en leven". ~
128 6, 6 | 6 Spreken en onderrichten is trouwens
129 6, 6 | leerling dient te zwijgen en te luisteren.~
130 6, 7 | het met alle nederigheid en eerbiedige onderdanigheid. ~
131 6, 8 | Stijlloze grappen echter en ieder gepraat dat enkel
132 6, 8 | wekken wijzen wij voor altijd en overal van de hand en wij
133 6, 8 | altijd en overal van de hand en wij staan niet toe, dat
134 7, 1 | zich verheft zal vernederd, en wie zich vernedert zal verheven
135 7, 6 | zijn droom verschenen is en waarlangs hij engelen zag
136 7, 6 | hij engelen zag afdalen en opklimmen. ~
137 7, 7 | 7 Dit afdalen en opklimmen wil ons ongetwijfeld
138 7, 7 | men door hoogmoed afdaalt en door nederigheid omhoogklimt. ~
139 7, 9 | wij menen - ons lichaam en onze ziel, en in die stijlen
140 7, 9 | ons lichaam en onze ziel, en in die stijlen heeft Gods
141 7, 9 | sporten van nederigheid en zelftucht ingevoegd, waarlangs
142 7, 11 | 11 en steeds in gedachten houdt
143 7, 11 | branden die God verachten, en hoe anderzijds het eeuwig
144 7, 12 | wachte men zich voor zonden en misstappen hetzij in gedachten,
145 7, 12 | hetzij met woorden, in handel en wandel, of ook door het
146 7, 12 | het volgen van eigen wil; en ook voor de begeerten van
147 7, 13 | vanuit de hemel gadeslaat en dat zijn doen en laten overal
148 7, 13 | gadeslaat en dat zijn doen en laten overal door Gods oog
149 7, 13 | door Gods oog gezien wordt en onophoudelijk door de engelen
150 7, 14 | God doorschouwt harten en nieren", ~
151 7, 15 | 15 en verder: "God kent de gedachten
152 7, 16 | 16 En elders zegt hij: "Van verre
153 7, 17 | 17 en: "De gedachte van de mens
154 7, 20 | 20 En in dezelfde zin vragen wij
155 7, 22 | 22 en als wij tevens met schrik
156 7, 22 | gezegd is: "Zij zijn bedorven en afstotelijk geworden door
157 7, 26 | ogen van de Heer goeden en kwaden gadeslaan, ~
158 7, 27 | 27 en de Heer vanuit de hemel
159 7, 27 | of er een verstandig is en God zoekt, ~
160 7, 28 | 28 en als bovendien de engelen
161 7, 28 | toegewezen zijn, altijd, dag en nacht, alles wat wij doen
162 7, 29 | ons tot het kwaad keren en slecht worden", ~
163 7, 30 | 30 en zou Hij, die ons nu in dit
164 7, 30 | omdat Hij barmhartig is en wacht of wij niet tot inkeer
165 7, 30 | zeggen: "Dit hebt gij gedaan en Ik heb gezwegen".~
166 7, 31 | gehecht is aan zijn eigen wil en er bijgevolg geen genoegen
167 7, 32 | richt zich in zijn doen en laten naar dit woord van
168 7, 33 | 33 En ergens anders staat geschreven: "
169 7, 35 | gehoorzaamheid, als men harde en onaangename dingen krijgt
170 7, 35 | moet verduren, zwijgend en welbewust zijn geduld blijft
171 7, 36 | 36 en volhoudt zonder zich te
172 7, 37 | 37 En verder: "Laat uw hart sterk
173 7, 37 | Laat uw hart sterk zijn en verdraag de Heer". ~
174 7, 38 | 38 En om te tonen, dat men om
175 7, 38 | opnieuw ter dood gebracht en beschouwt men ons als schapen
176 7, 39 | 39 En omdat zij zeker zijn van
177 7, 41 | 41 En om ons erop te wijzen, dat
178 7, 42 | Maar ook in tegenkantingen en onrecht vervullen zij door
179 7, 43 | verdragen zij valse broeders en zullen zij zegenen die hen
180 7, 44 | die in het hart opkomen en alle kwaad dat men in het
181 7, 45 | die gij gaat aan de Heer en vertrouw op Hem". ~
182 7, 46 | 46 En verder zegt zij: "Belijdt
183 7, 47 | heb ik U bekend gemaakt en mijn ongerechtigheden heb
184 7, 48 | ga mijzelf beschuldigen en mijn ongerechtigheden voor
185 7, 48 | voor de Heer aanklagen', en Gij hebt mij de slechtheid
186 7, 49 | monnik met het allerarmste en allergeringste tevreden
187 7, 49 | allergeringste tevreden is en zich bij alles wat men hem
188 7, 49 | opdraagt als een onbekwaam en onwaardig arbeider beschouwt. ~
189 7, 50 | Ik ben tot niets geworden en zonder inzicht; als een
190 7, 50 | lastdier ben ik voor U, en ik ben altijd bij U".~
191 7, 51 | de mond zegt de laatste en geringste van allen te zijn,
192 7, 52 | 52 Men vernedert zich en zegt met de profeet: "Ik
193 7, 52 | Ik echter ben een worm en geen mens, de spot van de
194 7, 52 | mens, de spot van de mensen en de verachting van het volk". ~
195 7, 53 | mij, maar ben vernederd en beschaamd". ~
196 7, 54 | 54 En verder: "Het is goed voor
197 7, 55 | leefregel van het klooster en het voorbeeld van de overheden
198 7, 56 | bewaart het stilzwijgen en spreekt niet voordat men
199 7, 58 | 58 en dat een man die veel spreekt
200 7, 60 | spreekt, het zacht doet en zonder te lachen, nederig
201 7, 60 | zonder te lachen, nederig en ernstig, met weinige en
202 7, 60 | en ernstig, met weinige en weloverwogen woorden en
203 7, 60 | en weloverwogen woorden en zonder luidruchtigheid, ~
204 7, 63 | houdt hij het hoofd gebogen en de ogen neergeslagen. ~
205 7, 64 | schuld van zijn zonden bewust en is het hem alsof hij reeds
206 7, 66 | 66 En met de profeet zegt hij: "
207 7, 66 | zegt hij: "Ik ga gebukt en ben tot het uiterste vernederd".~
208 7, 67 | bereiken, die volmaakt is en de vrees buitensluit. ~
209 7, 69 | uit liefde tot Christus en gedreven door de gewoonte
210 7, 69 | zelf om het goede te doen en door de vreugde die hij
211 7, 70 | gereinigd is van fouten en zonden, door zijn Heilige
212 8, 2 | slaapt dan de halve nacht en bij het opstaan dus goed
213 9, 1 | Heer, open mijn lippen en mijn mond zal uw lof verkondigen". ~
214 9, 5 | Als deze gezongen zijn en het vers gezongen is, spreekt
215 9, 5 | spreekt de abt de zegen uit, en terwijl allen op hun banken
216 9, 7 | hun banken op uit eerbied en ontzag voor de Heilige Drieenheid.~
217 9, 8 | uitleg daarvan, zoals erkende en rechtgelovige katholieke
218 9, 10 | litaniegebed "Kyrie eleison", en zo eindigen de nachtgetijden.~ ~ ~
219 10, 3 | gezongen worden, psalm 3 en psalm 94 niet meegerekend.~ ~ ~
220 11, 2 | vastgesteld, zes psalmen en een vers gezongen zijn,
221 11, 2 | zijn, gaan allen ordelijk en volgens rang op de banken
222 11, 2 | rang op de banken zitten en worden er uit het boek -
223 11, 4 | evenals de voorafgaande, en het vers. ~
224 11, 7 | ook het vers gezongen is en de abt heeft de zegen gegeven,
225 11, 9 | allen staan met eerbied en ontzag. ~
226 11, 10 | antwoorden allen: "Amen", en de abt laat dan onmiddellijk
227 12, 1 | psalm 66 zonder antifoon en zonder onderbreking. ~
228 12, 3 | Daarna zingt men psalm 117 en psalm 62. ~
229 12, 4 | Vervolgens de Zegeningen en de lofpsalmen; één les uit
230 12, 4 | het hoofd wordt opgezegd en een responsorie, de ambrosiaanse
231 12, 4 | het Evangelie, de litanie en daarmee wordt de dienst
232 13, 4 | 4 's maandags psalm 5 en 35, ~
233 13, 5 | 5 's dinsdags psalm 42 en 56, ~
234 13, 6 | 6 's woensdags psalm 63 en 64, ~
235 13, 7 | s donderdags psalm 87 en 89, ~
236 13, 8 | 8 's vrijdags psalm 75 en 91, ~
237 13, 9 | s zaterdags psalm 142 en dan het kantiek uit het
238 13, 11 | het Evangelie, de litanie en dat is het besluit.~
239 13, 12 | geval mogen de ochtend- en avondgetijden niet beëindigd
240 14, 1 | feesten van de heiligen en op alle plechtige feesten
241 14, 2 | worden de psalmen, antifonen en lessen gezongen die eigen
242 15, 3 | de Primen, Terts, Sext en Noon met alleluia gezongen,
243 16, 2 | Sext, de Noon, de Vespers en de Completen; ~
244 16, 5 | Sext, de Noon, de Vespers en de Completen, en 's nachts
245 16, 5 | Vespers en de Completen, en 's nachts moeten wij opstaan
246 17, 1 | 1 Voor de nacht- en ochtendgetijden hebben wij
247 17, 2 | gezongen, elk afzonderlijk en niet onder één "Eer aan
248 17, 4 | het vers, Kyrie eleison en het slotgebed.~
249 17, 5 | het uur van de Terts, Sext en Noon wordt het gebed ook
250 17, 5 | telkens drie psalmen, de les en het vers, Kyrie eleison
251 17, 5 | het vers, Kyrie eleison en het slotgebed. ~
252 17, 8 | het Evangelie, de litanie en het Onze Vader, dat als
253 17, 10 | het vers, Kyrie eleison, en de zegen die het slot vormt.~ ~ ~
254 18, 3 | te weten de Terts, Sext en Noon, worden telkens drie
255 18, 4 | drie psalmen, namelijk 1,2 en 6. ~
256 18, 5 | 5 En zo zingt men iedere dag
257 18, 5 | maar dan zó dat psalm 9 en 17 in tweeën gedeeld worden. ~
258 18, 7 | 7 In de Terts, Sext en Noon van de maandag worden
259 18, 8 | dagen, de zondag namelijk en de maandag; ~
260 18, 9 | 9 en van dinsdag af zingt men
261 18, 9 | zingt men in de Terts, Sext en Noon telkens drie psalmen
262 18, 9 | beginnen met psalm 119 tot en met psalm 127: dat zijn
263 18, 10 | telkens eender hernomen en eveneens blijft de regeling
264 18, 10 | regeling voor de hymnen, lessen en verzen voor al die dagen
265 18, 13 | psalmen beginnen bij psalm 109 en lopen tot psalm 147, ~
266 18, 14 | wil zeggen psalm 117 tot en met psalm 127 en bovendien
267 18, 14 | 117 tot en met psalm 127 en bovendien psalm 133 en psalm
268 18, 14 | 127 en bovendien psalm 133 en psalm 142; ~
269 18, 16 | te weten psalm 138, 143 en 144. ~
270 18, 18 | responsorie, de hymne, het vers, en het kantiek worden uitgevoerd
271 18, 19 | psalmen, namelijk psalm 4, 90 en 133.~
272 18, 21 | die psalmen gedeeld worden en iedere nacht er twaalf krijgt.~
273 18, 23 | honderdvijftig psalmen gezongen wordt en dat dit telkens opnieuw
274 19, 1 | overal tegenwoordig is, en dat "de ogen van de Heer
275 19, 1 | op iedere plaats goeden en kwaden gadeslaan". ~
276 19, 4 | 4 en verder: "Zingt met begrip". ~
277 19, 5 | 5 En ook: "Ten aanschouwen der
278 19, 6 | voor het aanschijn van God en van zijn engelen moeten
279 19, 7 | 7 en verrichten wij ons psalmgezang
280 20, 1 | slechts doen met nederigheid en eerbied. ~
281 20, 2 | de grootste nederigheid en zuivere godsvrucht. ~
282 20, 3 | 3 En laten wij wel beseffen,
283 20, 3 | onze zuiverheid van hart en onze rouwmoedige tranen. ~
284 20, 4 | gebed moet dan ook kort en zuiver zijn, tenzij men
285 20, 5 | het gebed heel kort zijn, en zodra de overste het teken
286 21, 1 | broeders gekozen van goede naam en heilige levenswandel en
287 21, 1 | en heilige levenswandel en tot dekenen aangesteld. ~
288 21, 2 | volgens de geboden Gods en de voorschriften van hun
289 21, 4 | verdienste van hun levenswandel en de wijsheid van hun denkbeelden. ~
290 21, 5 | vorm van hoogmoed verheft en een berisping verdient,
291 21, 5 | wordt hij éénmaal, tweemaal en tot driemaal toe terechtgewezen; ~
292 21, 6 | 6 en als hij zich niet wil beteren,
293 21, 6 | hij uit zijn ambt ontzet, en een ander, die het wel waardig
294 22, 5 | 5 Zij slapen gekleed en omgord met een gordel of
295 22, 6 | monniken altijd gereed zijn, en zodra het teken gegeven
296 22, 6 | staan ze zonder weifelen op en haasten zich naar het werk
297 22, 6 | inachtneming van de waardigheid en bescheidenheid. ~
298 23, 1 | of als hij verzet pleegt en minachting toont voor de
299 23, 1 | toont voor de heilige Regel en voor de bevelen van zijn
300 23, 2 | dat bevolen heeft eenmaal en andermaal onder vier ogen
301 24, 4 | psalm of antifoon aanheffen, en ook geen les lezen, totdat
302 24, 6 | uur, dan hij 's avonds, en dit ~
303 25, 5 | eveneens volgens de maat en op het uur welke de abt
304 25, 6 | voorbijgaan met de zegenwens, en ook het eten dat hij ontvangt
305 27, 2 | 2 En daarom moet hij alleszins
306 27, 2 | dat wil zeggen ervaren en wijze broeders, ~
307 27, 3 | geheim komen bemoedigen en opwekken om nederig voldoening
308 27, 4 | voor hem moet nog groeien", en door allen moet voor hem
309 27, 5 | uiterste zorg ervoor waken en zich met al zijn ijver en
310 27, 5 | en zich met al zijn ijver en scherpzinnigheid ervoor
311 27, 6 | zielen op zich genomen heeft en geen heerschappij voor gezonden, ~
312 27, 7 | 7 en hij vreze de dreigende uitspraak
313 27, 7 | toescheen, hebt ge gehouden, en wat zwak was hebt ge verstoten". ~
314 28 | HERHAALDELIJK GESTRAFT ZIJN EN ZICH NIET WILLEN BETEREN~ ~
315 28, 1 | een vergrijp gestraft is en zich zelfs na in de ban
316 28, 2 | hoogmoed laat meeslepen en zijn handelwijze wil verdedigen,
317 28, 3 | geneesmiddelen van de Schrift en tenslotte de gloeiende stift
318 28, 3 | gloeiende stift van ban en geseling, ~
319 28, 4 | 4 en hij bemerkt dan dat al zijn
320 28, 4 | namelijk zijn eigen gebed en dat van alle broeders,~
321 28, 7 | 7 en verder: "gaat de trouweloze
322 30, 1 | 1 Iedere leeftijd en begripsvermogen moet men
323 31, 1 | rijp van karakter, sober en matig, niet verwaand, niet
324 31, 1 | wispelturig, niet bars, niet traag en niet verkwistend, ~
325 31, 9 | de kinderen, de gasten en de armen, wel wetend, dat
326 31, 10 | 10 Alle gerei en bezit van het klooster moet
327 31, 12 | doen met gevoel voor maat en in overeenstemming met de
328 31, 13 | vooral nederig weten te zijn; en als hij iemand niets geven
329 31, 16 | spoor van hooghartigheid en zonder vertraging om hun
330 31, 18 | wat verstrekt moet worden en gevraagd wat gevraagd moet
331 32 | 32 OVER DE GEREEDSCHAPPEN EN GOEDEREN VAN HET KLOOSTER~ ~
332 32, 1 | aan gereedschappen, kleren en allerlei andere dingen moet
333 32, 1 | aanstellen, over wier leven en gedragingen hij gerust kan
334 32, 2 | 2 en naar gelang hij het nuttig
335 32, 2 | van hen met het bewaren en opbergen van al die dingen. ~
336 32, 3 | zodat hij weet wat hij geeft en wat hij terugkrijgt, als
337 33, 1 | het klooster met wortel en al worden uitgeroeid: ~
338 33, 3 | 3 en ook niets in eigendom bezitten,
339 33, 4 | beschikkingsrecht over hun lichaam en over hun wil. ~
340 33, 5 | klooster zullen ontvangen en ze mogen niets ter beschikking
341 33, 6 | zoals er geschreven staat, "en niemand mag iets het zijn
342 33, 7 | kwaad, wordt hij eenmaal en andermaal gewaarschuwd. ~
343 34, 3 | minder nodig heeft danke God en zij niet ontstemd; ~
344 34, 4 | vernedere zich om zijn zwakheid en ga niet groot op de barmhartigheid (
345 35, 1 | broeders moeten elkander dienen en niemand mag dan ook ontslagen
346 35, 2 | bron van rijke beloning en liefde. ~
347 35, 4 | grootte van de gemeenschap en de plaatselijke gesteldheid
348 35, 5 | vrijgesteld van de keukendienst; en eveneens zij, die zoals
349 35, 8 | waarmee de broeders hun handen en voeten afdrogen. ~
350 35, 10 | heeft levert hij schoon en in goede staat weer bij
351 35, 11 | zo weet hij wat hij geeft en wat hij terugkrijgt. ~
352 35, 13 | broeders zonder ontevredenheid en zonder grote inspanning
353 35, 15 | Zij die hun week beginnen en zij die haar beëindigen
354 35, 16 | Gezegend zijt Gij, God en Heer, die mij hebt bijgestaan
355 35, 16 | die mij hebt bijgestaan en geholpen".~
356 35, 17 | driemaal herhaald heeft en de zegen ontvangen heeft,
357 35, 17 | hij die zijn week begint en zegt: "God, kom mij te hulp;
358 35, 18 | tot driemaal toe herhaald en, nadat hij de zegen ontvangen
359 36, 1 | 1 Vóór alles en boven alles moet men zorg
360 36, 2 | gezegd heeft: "Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht", ~
361 36, 3 | 3 en "Wat gij aan een van deze
362 36, 4 | ere Gods gediend worden, en zij mogen het hun broeders
363 36, 7 | godvrezend is, dienstvaardig en zorgzaam. ~
364 37 | Hoofdstuk 37 OVER DE BEJAARDEN EN DE KINDEREN~ ~
365 37, 1 | van de bejaarden namelijk en die van de kinderen, toch
366 37, 2 | aanmerking genomen worden en wat de voeding betreft mag
367 37, 3 | toegeeflijkheid in acht nemen en hen reeds voor de vastgestelde
368 38, 1 | lezing nooit ontbreken. En niet de eerste de beste,
369 38, 2 | ingaat vraagt na de Mis en de Communie aan allen om
370 38, 3 | Heer, open mijn lippen, en mijn mond zal uw lof verkondigen". ~
371 38, 4 | 4 En dan, als hij de zegen heeft
372 38, 6 | 6 Wat zij bij het eten en drinken nodig hebben, dienen
373 38, 10 | van de heilige Communie en omdat het hem wellicht zwaar
374 38, 11 | broeders die in de keuken en aan tafel gediend hebben. ~
375 39, 3 | alle broeders toereikend en als er fruit of jonge groenten
376 39, 4 | als wanneer er middagmaal en avondmaal is. ~
377 39, 6 | is, wordt aan het oordeel en de bevoegdheid van de abt
378 40, 2 | 2 en daarom durven wij slechts
379 40, 8 | die er wonen God zegenen en niet mopperen. ~
380 41, 1 | broeders op het zesde uur en krijgen zij 's avonds nog
381 41, 2 | het land te doen hebben en de hitte van de zomer hen
382 41, 2 | zeer drukt, op woensdag en vrijdag wachten met eten
383 41, 5 | alles zo weten te regelen en te beschikken, dat de zielen
384 41, 5 | dat de zielen zalig worden en dat de broeders tevens bij
385 42, 3 | opgestaan, bij elkaar zitten en een van hen leest de "Gesprekken"
386 42, 8 | worden de Completen gezongen, en wanneer deze Completen geëindigd
387 42, 11 | gebeuren met de grootste ernst en eerbiedige bescheidenheid.~ ~ ~
388 43, 1 | hij onder handen heeft, en haast zich met spoed er
389 43, 4 | wij, dat die heel slepend en traag gezongen wordt - gaat
390 43, 5 | aangewezen, zodat ze door hem en door alle anderen gezien
391 43, 8 | iemand die weer naar bed gaat en slaapt, of anders buiten
392 43, 8 | anders buiten blijft zitten en de tijd doorbrengt met praten
393 43, 8 | tijd doorbrengt met praten en zo de Boze een kans geeft. ~
394 43, 9 | althans niet alles te missen en zich in het vervolg te beteren.~
395 43, 10 | aanwezig is na het vers en het "Eer aan de Vader" van
396 43, 11 | 11 en zij mogen zich beslist niet
397 43, 13 | allen moeten samen het vers en het gebed zeggen en samen
398 43, 13 | vers en het gebed zeggen en samen aan tafel gaan - ~
399 43, 16 | voldoening heeft gebracht en zich gebeterd heeft. ~
400 43, 19 | 19 En verder: als iemand iets
401 43, 19 | overste krijgt aangeboden en hij weigert het aan te nemen,
402 44, 1 | vergrijpen van het koor en van tafel is uitgesloten,
403 44, 3 | 3 En dit blijft hij zolang doen,
404 44, 4 | Als de abt hem laat roepen en hij komt weer binnen, werpt
405 44, 4 | voor de voeten van de abt en vervolgens voor al de anderen
406 44, 8 | 8 en zo voldoening brengen, totdat
407 44, 10 | totdat hij zijn zegen geeft en zegt: "Dit is genoeg".~ ~ ~
408 45, 1 | antifoon of een les voordraagt, en zich niet ter plaatse voor
409 46, 3 | 3 en niet onmiddellijk uit eigen
410 46, 3 | komt brengen voor de abt en de gemeente en zich van
411 46, 3 | voor de abt en de gemeente en zich van zijn fout beschuldigt, ~
412 46, 5 | weet hoe hij zijn eigen en andermans wonden moet genezen
413 46, 5 | zonder ze open te leggen en bekend te maken.~ ~ ~
414 47, 1 | voor het werk Gods, overdag en 's nachts, heeft de abt
415 47, 2 | 2 De psalmen en antifonen worden na de abt
416 47, 3 | 3 Zingen en lezen mag echter alleen
417 47, 4 | gebeuren met nederigheid, ernst en grote eerbied, en enkel
418 47, 4 | ernst en grote eerbied, en enkel door hem die de abt
419 48, 1 | is de vijand van de ziel; en daarom moeten de broeders
420 48, 1 | bezig zijn met handenarbeid en ook op bepaalde tijden met
421 48, 6 | De noon wordt vervroegd en op de helft van het achtste
422 48, 8 | leven zoals onze Vaderen en de Apostelen. ~
423 48, 11 | wordt de terts gehouden en tot aan de noon verrichten
424 48, 13 | benutten zij om hun lessen en psalmen te leren.~
425 48, 14 | uur bezig met hun lezing en tot aan het einde van het
426 48, 18 | 18 en toe te zien of er misschien
427 48, 18 | lezing bezig te houden, en die zodoende niet alleen
428 48, 19 | aangetroffen, wordt hij eenmaal en andermaal terechtgewezen. ~
429 49, 3 | 3 en tevens alle nalatigheden
430 49, 4 | manier gebeuren, als wij paal en perk stellen aan onze ondeugden
431 49, 4 | stellen aan onze ondeugden en als wij ons toeleggen op
432 49, 4 | rouwmoedigheid van hart en vasten. ~
433 49, 5 | zijn: bijzondere gebeden en onthouding in eten en drinken. ~
434 49, 5 | gebeden en onthouding in eten en drinken. ~
435 49, 6 | ieder uit eigen beweging en met de vreugde van de Heilige
436 49, 7 | wat praten, wat schertsen; en laat hij dan met de vreugde
437 49, 8 | aan zijn abt voorleggen en het doen met diens gebed
438 49, 8 | het doen met diens gebed en toestemming, ~
439 49, 9 | vader zal als aanmatiging en ijdele eer worden aangerekend
440 49, 9 | ijdele eer worden aangerekend en niet als verdienste. ~
441 50, 1 | ver weg aan het werk zijn en de bidplaats niet op tijd
442 50, 3 | plaatse waar ze bezig zijn en buigen hun knieën met de
443 50, 4 | bidden zo goed als zij kunnen en niet nalaten zich te kwijten
444 51, 1 | boodschap uitgestuurd wordt en diezelfde dag nog wordt
445 52, 1 | moet zijn wat de naam zegt, en men mag er verder niets
446 52, 2 | grootste stilte naar buiten en men beware de eerbied voor
447 52, 4 | hij dan alleen binnengaan en bidden, niet met luid geroep
448 52, 4 | luid geroep maar met tranen en inzet van zijn hart. ~
449 53, 1 | zeggen: "Ik kwam als gast en gij hebt Mij opgenomen". ~
450 53, 2 | bijzonder aan de geloofsgenoten en aan de vreemdelingen. ~
451 53, 3 | gemeld, gaan de overste en de broeders hem tegemoet
452 53, 4 | moeten zij samen bidden en dan begroeten zij elkaar
453 53, 8 | voor een gezamenlijk gebed en daarna houdt de overste
454 53, 9 | voor uit de goddelijke Wet; en daarna laat men het hun
455 53, 14 | 14 en na deze voetwassing zegt
456 53, 15 | aan het opnemen van armen en vreemdelingen moet men de
457 53, 16 | 16 De abt en de gasten hebben een afzonderlijke
458 53, 16 | het klooster aankomen - en er komen er altijd - de
459 53, 20 | ontvangt men een opdracht en gehoorzaamt.~
460 53, 22 | daar altijd gereed staan. En het huis Gods moet door
461 53, 24 | hebben - vraagt de zegen en gaat voorbij, zeggende,
462 54, 4 | 4 En de broeder aan wie het toevallig
463 55 | Hoofdstuk 55 OVER KLEDING EN SCHOEISEL VAN DE BROEDERS~ ~
464 55, 1 | de plaats waar ze wonen en aan het klimaat, ~
465 55, 4 | hebben aan elk een kovel en een tuniek - ~
466 55, 6 | 6 en verder aparte werkkleding
467 55, 6 | verder aparte werkkleding en als schoeisel kousen en
468 55, 6 | en als schoeisel kousen en schoenen.~
469 55, 10 | een monnik twee tunieken en twee kovels heeft (om van
470 55, 10 | wisselen) voor de nacht en om ze te kunnen wassen. ~
471 55, 11 | méér heeft, is overdaad en moet verwijderd worden. ~
472 55, 12 | 12 Ook hun kousen en alles wat versleten is leveren
473 55, 14 | kleerkamer bij hun vertrek en geven ze daar bij hun thuiskomst
474 55, 15 | wollen deken, een laken en een hoofdkussen. ~
475 55, 18 | 18 En om deze ondeugd van de eigendom
476 55, 18 | van de eigendom met wortel en al uit te roeien, moet de
477 55, 19 | schrijfstift, naald, zakdoek en schrijfbordje, om de uitvlucht
478 56, 1 | altijd aan met de gasten en de vreemdelingen. ~
479 57, 3 | zijn ambacht verwijderd en komt hij er niet opnieuw
480 57, 3 | hij zich vernederd heeft en de abt het weer goed vindt. ~
481 57, 5 | altijd denken aan Ananias en Saphira, om niet de dood
482 57, 6 | de ziel te ondergaan, zij en allen die enig bedrog plegen
483 58, 3 | aangekomene dus blijft kloppen en hij blijkt de onvriendelijkheid
484 58, 3 | waarmee men hem behandelt en de weigering om hem binnen
485 58, 3 | dagen geduldig te verdragen en te volharden in zijn verzoek, ~
486 58, 4 | wordt hij binnengelaten en voor enkele dagen ondergebracht
487 58, 5 | onderricht ontvangen, eten en slapen.~
488 58, 6 | verstaat hun zielen te winnen en die zeer nauwkeurig op hen
489 58, 7 | voor de gehoorzaamheid en voor de beproeving van zijn
490 58, 8 | 8 Al het harde en moeilijke waardoor men tot
491 58, 10 | 10 en zegt men hem: "Dit is de
492 58, 11 | de novicen teruggebracht, en opnieuw wordt hij met het
493 58, 14 | 14 En als hij na rijp beraad belooft,
494 58, 14 | hij alles zal onderhouden en al wat hem wordt bevolen
495 58, 16 | 16 en het juk van deze Regel niet
496 58, 17 | een monastiek levensgedrag en gehoorzaamheid beloven ~
497 58, 18 | 18 ten overstaan van God en zijn heiligen. Zo zal hij
498 58, 19 | ter plaatse aanwezig zijn en van de abt in functie. ~
499 58, 20 | zelf tekent het document en legt het eigenhandig op
500 58, 21 | Heer, volgens uw woord en ik zal leven, en stel mij
1-500 | 501-606 |