bold = Main text
Chapter, Verse grey = Comment text
1 Prol, 3 | woorden, wie u ook moogt zijn, die afstand doet van uw
2 Prol, 5 | Hij, die ons nu reeds tot zijn zonen heeft willen rekenen
3 Prol, 5 | gedrag bedroefd behoeft te zijn. ~
4 Prol, 6 | moeten wij Hem dan ook met zijn eigen gaven, die Hij ons
5 Prol, 6 | gehoorzamen; anders zou Hij ons, zijn zonen, wel eens als een
6 Prol, 10| 10 "Als gij vandaag zijn stem hoort, maakt dan uw
7 Prol, 14| mensen wie Hij dit toeroept zijn arbeider zoekt, spreekt
8 Prol, 20| 20 Zie in zijn goedheid toont de Heer ons
9 Prol, 21| het Evangelie, voort op zijn wegen, om Hem te mogen aanschouwen,
10 Prol, 21| aanschouwen, die ons naar zijn Rijk geroepen heeft.~
11 Prol, 22| 22 Als wij in zijn tent, dat wil zeggen in
12 Prol, 24| en ons de weg wijst naar zijn tent. ~
13 Prol, 26| die de waarheid spreekt in zijn hart; die met zijn tong
14 Prol, 26| spreekt in zijn hart; die met zijn tong geen bedrog pleegt;~
15 Prol, 27| 27 die zijn naaste geen kwaad doet,
16 Prol, 27| doet, die niet duldt dat zijn naaste belasterd wordt"; ~
17 Prol, 28| iets influistert, samen met zijn influisteringen wegstoot
18 Prol, 28| wegstoot van vóór de ogen van zijn hart en hem volkomen machteloos
19 Prol, 28| maakt door het gebroed van zijn ingevingen aan te grijpen
20 Prol, 29| levenswandel, maar die overtuigd zijn, dat zij tot het goede,
21 Prol, 29| uit eigen kracht in staat zijn, maar dat het door de Heer
22 Prol, 31| Apostel Paulus niets van zijn prediking aan zichzelf toe,
23 Prol, 33| een verstandig man, die zijn huis op een rots heeft gebouwd: ~
24 Prol, 35| 35 Aldus besluit de Heer zijn onderricht en verwacht nu
25 Prol, 35| metterdaad elke dag aan zijn heilige vermaningen zouden
26 Prol, 38| 38 Want in zijn goedheid zegt de Heer: "
27 Prol, 39| broeders, over de bewoner van zijn tent en hebben vernomen
28 Prol, 41| niet mogelijk blijkt te zijn voor onze natuur, vragen
29 Prol, 41| Hij ons met de hulp van zijn genade wil bijstaan. ~
30 Prol, 50| ons geleerd heeft, maar in zijn leer tot aan de dood in
31 Prol, 50| deelgenoten te worden van zijn Rijk. Amen.~ ~ ~
32 1, 4 | de gemeenschap geschoold zijn en geleerd hebben tegen
33 1, 5 | het duel in de woestijn, zijn zij met de steun van God
34 1, 6 | van de sarabaieten. Zij zijn niet als goud in de oven
35 1, 6 | ervaring steunt, maar zij zijn week als lood. ~
36 1, 10 | De vierde soort monniken zijn de zogenaamde gyrovagen,
37 1, 11 | een vaste woonplaats. Zij zijn de slaven van hun eigen
38 1, 11 | onmatige zucht tot eten, en zijn in alle opzichten nog slechter
39 1, 13 | hen dan ook voor wat ze zijn en willen nu ertoe overgaan
40 2, 2 | vertegenwoordiger van Christus te zijn in het klooster, want hij
41 2, 5 | 5 maar zijn bevelen en zijn leer moeten
42 2, 5 | 5 maar zijn bevelen en zijn leer moeten als een desem
43 2, 5 | gerechtigheid de harten van zijn leerlingen doordringen. ~
44 2, 6 | moet de abt bedenken, dat zijn eigen leer én de gehoorzaamheid
45 2, 6 | én de gehoorzaamheid van zijn leerlingen - beide punten -
46 2, 6 | voorwerp van onderzoek zullen zijn. ~
47 2, 7 | tekort in de opbrengst van zijn schapen zou ontdekken. ~
48 2, 10 | overweldigen die zich niets van zijn zorgen hebben aangetrokken.~
49 2, 11 | abt aanvaardt, moet hij zijn leerlingen op een tweevoudige
50 2, 12 | de geboden des Heren door zijn woorden voorhoudt, maar
51 2, 12 | minder ontwikkelden door zijn daden Gods wet voor ogen
52 2, 13 | Alles daarentegen wat hij zijn leerlingen als strijdig
53 2, 13 | voorgehouden, moet hij hun ook door zijn eigen daden leren vermijden.
54 2, 14 | 14 en zou God omwille van zijn zonden wel eens tot hem
55 2, 19 | aanwezig, dan houdt ieder zijn eigen plaats, ~
56 2, 20 | slaaf is of vrije man, allen zijn wij één in Christus" en
57 2, 21 | of wij beter blijken te zijn dan anderen in goede werken
58 2, 23 | Anderzijds moet de abt zich in zijn onderricht steeds houden
59 2, 26 | van hen die in overtreding zijn niet verhelen, maar ze,
60 2, 29 | met de roede en gij zult zijn ziel redden van de dood".~
61 2, 33 | heil van de zielen die hem zijn toevertrouwd niet uit het
62 2, 35 | Zoekt eerst het Rijk Gods en zijn gerechtigheid, en dit alles
63 2, 38 | moet hij ervan overtuigd zijn, dat hij op de dag van het
64 2, 38 | geven als hij broeders onder zijn hoede weet, en natuurlijk
65 2, 38 | en natuurlijk komt daar zijn eigen ziel nog bij. ~
66 2, 39 | betrekking tot de schapen die hem zijn toevertrouwd. Naarmate hij
67 2, 40 | 40 en door anderen met zijn vermaningen beter te maken
68 2, 40 | ook zichzelf beteren van zijn fouten.~ ~ ~
69 3, 8 | klooster volge de neiging van zijn eigen hart. ~
70 3, 9 | buiten het klooster met zijn abt te redetwisten. ~
71 3, 11 | 11 De abt van zijn kant echter moet alles doen
72 3, 11 | hij zonder twijfel over al zijn beslissingen rekenschap
73 4 | Hoofdstuk 4 WELKE DE WERKTUIGEN ZIJN OM GOED TE HANDELEN~ ~
74 4, 1 | Heer liefhebben met geheel zijn hart, met geheel zijn ziel,
75 4, 1 | geheel zijn hart, met geheel zijn ziel, met al zijn kracht.~
76 4, 1 | geheel zijn ziel, met al zijn kracht.~
77 4, 11 | 11 Zijn lichaam onder tucht houden;~
78 4, 22 | 22 Zijn toorn niet de vrije loop
79 4, 23 | 23 Niet met zijn misnoegdheid bezig blijven.~
80 4, 31 | 31 Zijn vijanden liefhebben.~
81 4, 34 | 34 Niet hoogmoedig zijn,~
82 4, 35 | 35 niet verslaafd zijn aan wijn,~
83 4, 36 | 36 niet onmatig zijn bij het eten,~
84 4, 38 | 38 Niet lui zijn,~
85 4, 40 | 40 geen kwaadspreker zijn.~
86 4, 43 | kwaad daarentegen altijd als zijn eigen werk erkennen en het
87 4, 45 | 45 beducht zijn voor de hel.~
88 4, 46 | 46 Met heel de drang van zijn hart naar het eeuwig leven
89 4, 48 | 48 Altijd waken over zijn levenswandel.~
90 4, 49 | 49 Overtuigd zijn, dat God ons overal ziet.~
91 4, 51 | 51 Zijn mond behoeden voor slechte
92 4, 57 | 57 Zijn vroegere zonden dagelijks
93 4, 60 | 60 Zijn eigen wil haten.~
94 4, 62 | men het is, maar het eerst zijn, om met meer recht zo genoemd
95 4, 66 | 66 Niet jaloers zijn.~
96 4, 68 | 68 Er niet op uit zijn om tegen te spreken.~
97 4, 72 | liefde van Christus voor zijn vijanden bidden.~
98 4, 75 | 75 Dit zijn de werktuigen van het geestelijk
99 5, 2 | 2 Zij moet eigen zijn aan hen die niets méér ter
100 5, 14 | zal eerst dan welgevallig zijn aan God en aangenaam aan
101 5, 17 | maar zelfs alleen maar in zijn hart tegenspreekt, ~
102 5, 18 | dit toch niet aangenaam zijn aan God, die zijn ontevreden
103 5, 18 | aangenaam zijn aan God, die zijn ontevreden hart doorschouwt. ~
104 6, 8 | niet toe, dat een leerling zijn mond opent voor dergelijke
105 7, 3 | niet hoogmoedig, mijn ogen zijn niet trots omhoog; ik wandelde
106 7, 3 | die te wonderbaar voor mij zijn. ~
107 7, 4 | drinken mag aan de borst van zijn moeder, zo behoeftig zoudt
108 7, 4 | behoeftig zoudt Gij mij doen zijn".~
109 7, 6 | oprichten, die aan Jacob in zijn droom verschenen is en waarlangs
110 7, 9 | De stijlen van die ladder zijn - naar wij menen - ons lichaam
111 7, 10 | te houden, ten zeerste op zijn hoede is voor de vergetelheid~
112 7, 11 | overweegt dan voortdurend in zijn hart, hoe het hellevuur
113 7, 13 | Want de mens moet overtuigd zijn, dat God hem altijd vanuit
114 7, 13 | de hemel gadeslaat en dat zijn doen en laten overal door
115 7, 18 | Bezorgd als hij dan ook moet zijn om niet te zondigen in zijn
116 7, 18 | zijn om niet te zondigen in zijn gedachten, zal een deugdzame
117 7, 18 | deugdzame broeder altijd in zijn hart zeggen: "Eerst dan
118 7, 18 | Eerst dan zal ik zonder vlek zijn vóór zijn aanschijn, als
119 7, 18 | ik zonder vlek zijn vóór zijn aanschijn, als ik op mijn
120 7, 20 | het gebed des Heren, dat zijn wil in ons moge geschieden. ~
121 7, 21 | heilige Schrift zegt: "Er zijn wegen die de mens recht
122 7, 22 | nalatigen gezegd is: "Zij zijn bedorven en afstotelijk
123 7, 24 | moeten dan ook op onze hoede zijn voor iedere slechte begeerte,
124 7, 27 | vanuit de hemel voortdurend zijn blik laat gaan over de kinderen
125 7, 28 | engelen die ons toegewezen zijn, altijd, dag en nacht, alles
126 7, 29 | uur van de dag waakzaam zijn. Want anders zou God - zoals
127 7, 31 | men niet gehecht is aan zijn eigen wil en er bijgevolg
128 7, 31 | geen genoegen in vindt om zijn eigen verlangens in te willigen. ~
129 7, 32 | 32 Maar men richt zich in zijn doen en laten naar dit woord
130 7, 34 | volledige gehoorzaamheid aan zijn overste onderwerpt, om zo
131 7, 35 | verduren, zwijgend en welbewust zijn geduld blijft bewaren ~
132 7, 37 | verder: "Laat uw hart sterk zijn en verdraag de Heer". ~
133 7, 38 | tonen, dat men om trouw te zijn zelfs alle mogelijke tegenkantingen
134 7, 39 | 39 En omdat zij zeker zijn van de goddelijke vergelding
135 7, 44 | te verbergen nederig aan zijn abt belijdt. ~
136 7, 46 | want Hij is goed, want zijn barmhartigheid is eindeloos". ~
137 7, 51 | en geringste van allen te zijn, maar dat men ook in zijn
138 7, 51 | zijn, maar dat men ook in zijn hart hier diep van overtuigd
139 7, 56 | bestaat hierin, dat de monnik zijn tong belet om te spreken.
140 7, 58 | een man die veel spreekt zijn weg op aarde niet vindt.~
141 7, 61 | wijze kan men kennen aan zijn spaarzame woorden". ~
142 7, 62 | de monnik niet enkel in zijn hart nederig is, maar dat
143 7, 62 | nederig is, maar dat ook zijn hele lichaamshouding een
144 7, 64 | is hij zich de schuld van zijn zonden bewust en is het
145 7, 65 | herhaalt dan ook voortdurend in zijn hart het woord van de tollenaar
146 7, 70 | Dit zal de Heer zeker in zijn arbeider, die gereinigd
147 7, 70 | van fouten en zonden, door zijn Heilige Geest willen openbaren.~ ~ ~
148 9, 5 | 5 Als deze gezongen zijn en het vers gezongen is,
149 9, 5 | allen op hun banken gezeten zijn, lezen de broeders, elkaar
150 10, 2 | omdat de nachten te kort zijn, maar wordt in plaats van
151 11, 2 | psalmen en een vers gezongen zijn, gaan allen ordelijk en
152 14, 2 | lessen gezongen die eigen zijn aan die dag. Maar men houdt
153 16, 5 | Schepper "om de oordelen van zijn gerechtigheid": namelijk
154 17, 4 | de drie psalmen geëindigd zijn, wordt één les opgezegd,
155 18, 9 | tot en met psalm 127: dat zijn samen negen psalmen.~
156 18, 14 | van die welke voorbehouden zijn voor andere uren, dat wil
157 18, 23 | volledige psalmboek met zijn honderdvijftig psalmen gezongen
158 19, 3 | dan ook altijd indachtig zijn wat de profeet zegt: "Dient
159 19, 6 | aanschijn van God en van zijn engelen moeten staan ~
160 20, 4 | moet dan ook kort en zuiver zijn, tenzij men zich door een
161 20, 5 | moet het gebed heel kort zijn, en zodra de overste het
162 21, 3 | hun veilig een deel van zijn last kan toevertrouwen; ~
163 21, 5 | dekenen iemand zou blijken te zijn, die zich door een of andere
164 21, 6 | wil beteren, wordt hij uit zijn ambt ontzet, en een ander,
165 21, 6 | wel waardig is, wordt in zijn plaats aangesteld. ~
166 22, 3 | de zorg over hen belast zijn. ~
167 22, 6 | de monniken altijd gereed zijn, en zodra het teken gegeven
168 22, 6 | trachten elkaar voor te zijn, maar altijd met inachtneming
169 23, 1 | Regel en voor de bevelen van zijn ouderen, ~
170 23, 2 | andermaal onder vier ogen door zijn ouderen terechtgewezen. ~
171 24, 3 | broeder schuldig blijkt te zijn aan minder ernstige vergrijpen,
172 24, 5 | 5 Zijn maaltijd gebruikt hij alleen
173 25, 3 | Hij moet geheel alleen zijn bij het werk dat hem is
174 25, 4 | wordt overgeleverd, opdat zijn geest behouden zij op de
175 25, 5 | 5 Zijn maaltijd gebruikt hij eveneens
176 26 | INLATEN MET HEN DIE IN DE BAN ZIJN~ ~
177 27 | HOEZEER DE ABT BEZORGD MOET ZIJN VOOR HEN DIE IN DE BAN ZIJN~ ~
178 27 | ZIJN VOOR HEN DIE IN DE BAN ZIJN~ ~
179 27, 5 | ervoor waken en zich met al zijn ijver en scherpzinnigheid
180 27, 5 | van de schapen, die hem zijn toevertrouwd te laten verloren
181 27, 9 | medelijden, dat Hij het op zijn heilige schouders wilde
182 28 | DIE HERHAALDELIJK GESTRAFT ZIJN EN ZICH NIET WILLEN BETEREN~ ~
183 28, 1 | zelfs na in de ban gedaan te zijn, niet betert, moet er een
184 28, 1 | dat wil zeggen, dat men zijn toevlucht neemt tot lijfskastijding. ~
185 28, 2 | hoogmoed laat meeslepen en zijn handelwijze wil verdedigen,
186 28, 3 | heeft aangewend, de zalf van zijn vermaningen, de geneesmiddelen
187 28, 4 | en hij bemerkt dan dat al zijn moeite vruchteloos blijft
188 28, 4 | middel aanwenden, namelijk zijn eigen gebed en dat van alle
189 29 | BROEDERS DIE UIT HET KLOOSTER ZIJN HEENGEGAAN WEER OPGENOMEN
190 29, 1 | beteren van de fout die zijn weggaan veroorzaakt heeft; ~
191 29, 2 | laatste plaats om hierdoor zijn nederigheid te beproeven. ~
192 30, 2 | of zij, die niet in staat zijn in te zien welk een zware
193 31, 2 | hij moet als een vader zijn voor de gehele gemeente.~
194 31, 4 | niets buiten de opdracht van zijn abt om. ~
195 31, 8 | 8 Hij wake over zijn ziel, steeds het woord van
196 31, 8 | Apostel indachtig, dat "wie zijn taak goed volbrengt, zich
197 31, 12 | 12 Hij mag niet gierig zijn, maar ook geen verkwister
198 31, 13 | vooral nederig weten te zijn; en als hij iemand niets
199 31, 15 | hem belast heeft, is aan zijn zorg toevertrouwd; maar
200 31, 15 | zaken, die hem verboden zijn. ~
201 31, 19 | niemand in het huis van God zijn gemoedsrust verliest of
202 32, 1 | gedragingen hij gerust kan zijn, ~
203 33, 6 | en niemand mag iets het zijn noemen" of als zodanig beschouwen.~
204 34, 4 | heeft vernedere zich om zijn zwakheid en ga niet groot
205 34, 5 | alle ledematen in vrede zijn. ~
206 35, 7 | 7 Wie zijn week gaat beëindigen, houdt '
207 35, 9 | verrichten zowel hij die zijn week beëindigt als hij die
208 35, 9 | week beëindigt als hij die zijn week begint. ~
209 35, 10 | voorwerpen die hij voor zijn werk gekregen heeft levert
210 35, 11 | 11 De kellenaar op zijn beurt wijst ze weer toe
211 35, 16 | 16 Hij die zijn week beëindigt zegt het
212 35, 17 | ontvangen heeft, volgt hij die zijn week begint en zegt: "God,
213 35, 18 | ontvangen heeft, begint hij zijn weekdienst.~ ~ ~
214 36 | OVER DE BROEDERS DIE ZIEK ZIJN~ ~
215 36, 8 | vooral als het jonge broeders zijn, wordt dit minder gemakkelijk
216 36, 9 | maar zodra ze weer beter zijn, moeten zij allen zich weer
217 36, 10 | alle tekortkomingen van zijn leerlingen.~ ~ ~
218 37, 1 | geneigd is om milder te zijn voor deze leeftijden, die
219 37, 2 | Regel beslist niet in al zijn gestrengheid op hen worden
220 38, 1 | te lezen moet op zondag zijn dienst ingaan. ~
221 38, 2 | 2 Die zijn week ingaat vraagt na de
222 38, 4 | heeft ontvangen, begint hij zijn taak als lezer. ~
223 38, 11 | 11 Later gebruikt hij dan zijn maaltijd met de broeders
224 38, 12 | alleen diegenen die in staat zijn hun toehoorders te stichten.~ ~ ~
225 39, 1 | 1 Wij zijn van mening, dat twee gekookte
226 39, 1 | aan tafel altijd voldoende zijn voor de dagelijks maaltijd,
227 39, 2 | van het ene niet kan eten, zijn maaltijd kan doen met het
228 39, 3 | Twee gekookte gerechten zijn dus voor alle broeders toereikend
229 39, 3 | jonge groenten voorhanden zijn kan er nog een derde bijgegeven
230 39, 11 | behalve de zieken die erg zwak zijn.~ ~ ~
231 40, 1 | 1 "Ieder heeft zijn eigen gave van God gekregen,
232 40, 3 | onvermogen van de zwakken, zijn wij toch van mening, dat
233 42, 3 | zodra zij van het avondmaal zijn opgestaan, bij elkaar zitten
234 42, 4 | zwakke hoofden niet goed zou zijn dit deel van de Schrift
235 42, 5 | zodra de vespers geëindigd zijn, na een korte tussenpoos
236 42, 8 | 8 Als allen bijeen zijn, worden de Completen gezongen,
237 42, 8 | deze Completen geëindigd zijn is het niemand meer toegestaan
238 43, 4 | wordt - gaat hij niet op zijn plaats staan in het koor, ~
239 43, 16 | gezelschap van de anderen zijn maaltijd alleen gebruiken,
240 43, 16 | alleen gebruiken, waarbij hem zijn rantsoen wijn onthouden
241 44 | GEMEENSCHAP UITGESLOTEN ZIJN VOLDOENING MOETEN BRENGEN~ ~
242 44, 2 | 2 met zijn gezicht tegen de grond blijft
243 44, 10 | gaan ermee door, totdat hij zijn zegen geeft en zegt: "Dit
244 46, 3 | de gemeente en zich van zijn fout beschuldigt, ~
245 46, 5 | vaders, 6 die weet hoe hij zijn eigen en andermans wonden
246 47, 2 | ingezet die hiermee belast zijn. ~
247 48, 1 | op bepaalde tijden bezig zijn met handenarbeid en ook
248 48, 5 | zij na de sext van tafel zijn opgestaan, gaan zij in alle
249 48, 7 | daar niet ontevreden over zijn, ~
250 48, 8 | juist dan echte monniken zijn, als zij van het werk van
251 48, 12 | gegeven wordt, verlaat ieder zijn werk om klaar te staan als
252 48, 17 | de broeders aan het lezen zijn, ~
253 48, 18 | in plaats van zich met zijn lezing bezig te houden,
254 48, 21 | die daar niet voor bestemd zijn.~
255 48, 22 | verschillende diensten belast zijn. ~
256 48, 24 | aard is, dat ze niet ledig zijn maar ook niet bezwijken
257 49, 1 | leven van de monnik altijd zijn zoals in de veertigdaagse
258 49, 2 | de veertigdaagse vasten zijn leven in alle zuiverheid
259 49, 5 | die wij al verschuldigd zijn: bijzondere gebeden en onthouding
260 49, 6 | aanbieden dat boven de maat van zijn verplichting uitgaat,~
261 49, 7 | 7 door namelijk zijn lichaam wat voedsel te ontzeggen,
262 49, 8 | aanbieden moet hij wel aan zijn abt voorleggen en het doen
263 49, 9 | men doet zonder verlof van zijn geestelijke vader zal als
264 50 | WERK HEBBEN OF DIE OP REIS ZIJN~ ~
265 50, 1 | heel ver weg aan het werk zijn en de bidplaats niet op
266 50, 3 | ter plaatse waar ze bezig zijn en buigen hun knieën met
267 50, 4 | dienstwerk waartoe ze verplicht zijn.~ ~ ~
268 51, 1 | nog wordt terugverwacht in zijn klooster, mag zich niet
269 51, 2 | 2 tenzij zijn abt hem er opdracht toe
270 52, 1 | 1 De bidplaats moet zijn wat de naam zegt, en men
271 52, 4 | met tranen en inzet van zijn hart. ~
272 53, 17 | broeders die vakbekwaam zijn, worden voor een jaar belast
273 54, 1 | beslist niet geoorloofd om van zijn familieleden of van wie
274 54, 2 | 2 Ook als zijn eigen familieleden hem iets
275 54, 4 | mag daar niet boos over zijn, om geen kans te geven aan
276 55, 1 | broeders kleren die aangepast zijn aan de gesteldheid van de
277 55, 7 | ze verblijven te krijgen zijn of dingen die goedkoop kunnen
278 55, 8 | zodat de kleren niet te kort zijn voor hen die ze dragen,
279 55, 14 | tunieken moeten wat beter zijn dan die ze gewoonlijk dragen.
280 55, 20 | iedereen gegeven werd naar zijn persoonlijke behoefte". ~
281 55, 22 | 22 Maar bij al zijn oordelen denke hij aan de
282 56, 2 | vaak er echter geen gasten zijn, staat het hem vrij die
283 57, 1 | klooster ambachtslieden zijn kunnen zij hun ambacht in
284 57, 2 | iemand van hen verwaand is op zijn vakkennis, omdat hij meent
285 57, 3 | 3 wordt zo iemand uit zijn ambacht verwijderd en komt
286 58, 2 | de geesten, of ze uit God zijn". ~
287 58, 3 | verdragen en te volharden in zijn verzoek, ~
288 58, 7 | en voor de beproeving van zijn nederigheid. ~
289 58, 16 | deze Regel niet meer van zijn hals kan schudden, nu het
290 58, 17 | 17 Vóór zijn opname in de gemeente moet
291 58, 18 | ten overstaan van God en zijn heiligen. Zo zal hij weten,
292 58, 19 | relieken ter plaatse aanwezig zijn en van de abt in functie. ~
293 58, 25 | zal kunnen beschikken over zijn eigen lichaam.~
294 58, 26 | ontdoet men hem terstond van zijn eigen kleren en kleedt men
295 59, 1 | iemand van aanzienlijke stand zijn zoon aan God wil opdragen
296 59, 1 | nog minderjarig, dan maken zijn ouders zelf de oorkonde
297 59, 7 | Zij die minder vermogend zijn gaan op dezelfde manier
298 60, 7 | plaats in, die hem volgens zijn intrede in het klooster
299 61, 2 | teweegbrengt in het klooster door zijn overdreven eisen, ~
300 61, 5 | te meer omdat men tijdens zijn verblijf als gast zijn manier
301 61, 5 | tijdens zijn verblijf als gast zijn manier van leven heeft kunnen
302 61, 6 | 6 Als er tijdens zijn verblijf als gast gebleken
303 61, 7 | om te voorkomen dat door zijn treurige levenswijze ook
304 61, 9 | anderen iets kunnen leren van zijn voorbeeld, ~
305 61, 13 | aanbevelingsbrieven van zijn abt; ~
306 62, 2 | 2 De gewijde van zijn kant wachte zich voor inbeelding
307 62, 3 | vroeger onderworpen moet zijn aan de tucht van de Regel. ~
308 62, 4 | geen aanleiding voor hem zijn om de gehoorzaamheid aan
309 62, 5 | behoudt altijd de plaats van zijn intrede in het klooster, ~
310 62, 6 | 6 behalve als hij zijn dienstwerk doet aan het
311 62, 6 | willen toekennen omwille van zijn verdienstelijk leven. ~
312 62, 9 | hij, na vaak berispt te zijn, zich niet betert, dan wordt
313 62, 10 | tot inkeer komt en er aan zijn schuld niet meer valt te
314 62, 11 | 11 maar dan moet zijn hardnekkigheid toch wel
315 62, 11 | hardnekkigheid toch wel van die aard zijn, dat hij zich niet wil onderwerpen
316 63, 2 | 2 De abt van zijn kant mag de hem toevertrouwde
317 63, 3 | bedenken, dat hij van al zijn oordelen en daden aan God
318 63, 11 | een ander enkel maar bij zijn naam noemen, ~
319 63, 14 | hij zich dit goed bewust zijn en zich zó gedragen, dat
320 63, 16 | jongere op en biedt hem zijn plaats aan: en de jongere
321 63, 16 | opnieuw zitten, vooraleer zijn oudere het hem zegt. ~
322 63, 19 | jaren van verstand gekomen zijn.~ ~ ~
323 64, 2 | dat van wijsheid getuigt zijn de gronden waarop men iemand
324 64, 2 | zou hij de laatste in rang zijn binnen de gemeente.~
325 64, 7 | rekenschap zal moeten geven van zijn rentmeesterschap; ~
326 64, 9 | moet hij goed onderlegd zijn in de wet Gods, zodat hij
327 64, 9 | onbaatzuchtig, matig en barmhartig zijn, ~
328 64, 13 | 13 Laat hij zijn eigen broosheid altijd indachtig
329 64, 13 | broosheid altijd indachtig zijn, en bedenken, dat men het
330 64, 16 | niet gejaagd of angstig zijn, niet overdreven of koppig,
331 64, 17 | Omzichtig en bezonnen geeft hij zijn bevelen, en of de opdracht
332 64, 21 | 21 dan zal hij, als hij zijn taak goed volbracht heeft,
333 64, 21 | die op tijd de tarwe aan zijn medeknechten had uitgedeeld: ~
334 64, 22 | hij stelde hem aan over al zijn goederen".~ ~ ~
335 65, 2 | 2 Er zijn er inderdaad, die door een
336 65, 4 | want van het begin van zijn aanstelling af wordt de
337 65, 5 | 5 omdat zijn gedachten hem influisteren,
338 65, 5 | dat hij aan het gezag van zijn abt onttrokken is: ~
339 65, 8 | abt en de prior het oneens zijn is het onvermijdelijk, dat
340 65, 11 | goeddunken alle benoemingen in zijn klooster zelf regelt. ~
341 65, 13 | omdat meerderen ermee belast zijn. ~
342 65, 15 | de abt zelf diegene tot zijn prior, die hij met de raad
343 65, 16 | ten uitvoer brengen wat zijn abt hem opdraagt, zonder
344 65, 18 | prior blijk geeft behept te zijn met ondeugden of zich door
345 65, 20 | komt, wordt hij ontzet uit zijn ambt van prior en wordt
346 65, 20 | die dat waardig is, in zijn plaats benoemd. ~
347 65, 22 | denken, dat hij over al zijn oordelen aan God rekenschap
348 65, 22 | de afgunst en de naijver zijn ziel in vlam zet.~ ~ ~
349 66, 2 | 2 Deze portier moet zijn verblijf hebben bij de poort,
350 66, 6 | is moet het klooster zó zijn ingericht, dat alles wat
351 67 | BROEDERS DIE OP REIS GESTUURD ZIJN~ ~
352 68, 1 | niettemin het bevel van zijn lastgever met alle zachtmoedigheid
353 68, 2 | opgelegde last de maat van zijn krachten volstrekt te boven
354 68, 2 | geduldig en tactvol aan zijn meerdere gaan uitleggen,
355 68, 4 | uiteenzetting de overste bij zijn inzicht en bevel blijft,
356 69, 2 | elkaar verbonden zouden zijn. ~
357 70, 2 | gemeenschap met een van zijn broeders te verbreken of
358 73, 5 | 5 Dan zijn er nog de Gesprekken van
359 73, 6 | 6 wat zijn het anders dan documenten
|