Chapter, Verse
1 Prol, 29| die overtuigd zijn, dat zij tot het goede, dat in hen
2 Prol, 34| omlaag, stormen staken op en zij stortten zich op dat huis,
3 1, 5 | 5 Nadat zij zich in de gelederen van
4 1, 5 | duel in de woestijn, zijn zij met de steun van God sterk
5 1, 6 | die van de sarabaieten. Zij zijn niet als goud in de
6 1, 6 | wijze ervaring steunt, maar zij zijn week als lood. ~
7 1, 7 | 7 Doordat zij met hun werken de wereld
8 1, 8 | 8 Zij leven met tweeën of drieën
9 1, 8 | henzelf. Als enige wet hebben zij hun begeerten en verlangens; ~
10 1, 9 | wat hun aanstaat en wat zij verkiezen noemen ze dan
11 1, 11 | 11 Altijd zwerven zij rond en nooit hebben zij
12 1, 11 | zij rond en nooit hebben zij een vaste woonplaats. Zij
13 1, 11 | zij een vaste woonplaats. Zij zijn de slaven van hun eigen
14 2, 9 | heb ik verkondigd, maar zij hebben mij veracht en versmaad". ~
15 3, 4 | onderdanigheid, en mogen zij hun eigen inzichten niet
16 4, 61 | ook als deze - wat verre zij - zelf anders zou handelen,~
17 4, 61 | van de Heer:~ "Doet wat zij zeggen, maar doet niet wat
18 4, 61 | zeggen, maar doet niet wat zij doen".~
19 5, 2 | 2 Zij moet eigen zijn aan hen
20 5, 3 | heilige dienstbaarheid die zij publiek beloofd hebben,
21 5, 4 | 4 weten zij van geen uitstel, zodra
22 5, 7 | 7 Zij die deze instelling bezitten,
23 5, 8 | 8 onmiddellijk leggen zij alles uit handen, laten
24 5, 11 | 11 Daarom kiezen zij de smalle weg waarvan de
25 5, 12 | 12 Zij leven dan ook niet naar
26 5, 12 | de bevelen van een ander: zij leven in kloosters en verlangen
27 5, 13 | Ongetwijfeld richten juist zij zich naar dat woord van
28 7, 2 | Door dit zo te zeggen toont zij ons, dat iedere zelfverheffing
29 7, 8 | ons leven hier op aarde; zij zal, als ons hart nederig
30 7, 22 | de nalatigen gezegd is: "Zij zijn bedorven en afstotelijk
31 7, 38 | Heer moet verdragen, legt zij hun, die lijden, deze woorden
32 7, 39 | 39 En omdat zij zeker zijn van de goddelijke
33 7, 39 | goddelijke vergelding die zij verhopen, voegen zij er
34 7, 39 | die zij verhopen, voegen zij er vol blijdschap aan toe: "
35 7, 41 | overste moeten staan, laat zij erop volgen: "Gij hebt mensen
36 7, 42 | tegenkantingen en onrecht vervullen zij door hun geduld het gebod
37 7, 42 | op de wang slaat, bieden zij ook de andere aan; als iemand
38 7, 42 | iemand hun kleed rooft, geven zij hem ook nog hun mantel;
39 7, 42 | één mijl te lopen, gaan zij er twee; ~
40 7, 43 | Apostel Paulus verdragen zij valse broeders en zullen
41 7, 43 | valse broeders en zullen zij zegenen die hen verwensen.~
42 7, 46 | 46 En verder zegt zij: "Belijdt uw schuld voor
43 13, 13 | 13 Zo zullen zij, gehouden door de overeenkomst
44 13, 13 | door de overeenkomst die zij aangaan in dit gebed waarin
45 13, 13 | aangaan in dit gebed waarin zij zeggen: "Vergeef ons zoals
46 18, 24 | traag in de dienst waaraan zij zich gewijd hebben tonen
47 21, 4 | 4 zij worden dan ook niet volgens
48 22, 2 | 2 Zij ontvangen volgens de beschikking
49 22, 5 | 5 Zij slapen gekleed en omgord
50 22, 5 | gordel of koord, maar zo, dat zij hun messen niet bij zich
51 22, 5 | niet bij zich hebben als zij slapen, om te voorkomen
52 22, 5 | slapen, om te voorkomen dat zij er zich in hun slaap mee
53 22, 6 | naar het werk Gods, waarbij zij trachten elkaar voor te
54 22, 8 | 8 Als zij opstaan om naar het werk
55 25, 4 | opdat zijn geest behouden zij op de dag van de Heer".~
56 27, 3 | nederig voldoening te brengen. Zij moeten hem bemoedigen, "
57 30, 2 | kinderen of jonge monniken of zij, die niet in staat zijn
58 30, 3 | 3 wanneer zij iets verkeerds doen, ofwel
59 33, 5 | 5 Zij moeten erop vertrouwen,
60 34, 3 | nodig heeft danke God en zij niet ontstemd; ~
61 35, 3 | wordt hulp gegeven, opdat zij het niet met tegenzin doen. ~
62 35, 5 | keukendienst; en eveneens zij, die zoals we gezegd hebben
63 35, 12 | 12 Zij die de weekbeurt hebben,
64 35, 13 | 13 zodat zij tijdens de maaltijd hun
65 35, 14 | gevast wordt echter moeten zij daarmee wachten tot na het
66 35, 15 | 15 Zij die hun week beginnen en
67 35, 15 | die hun week beginnen en zij die haar beëindigen werpen
68 36, 4 | dan ook aan denken, dat zij ter ere Gods gediend worden,
69 36, 4 | Gods gediend worden, en zij mogen het hun broeders niet
70 36, 9 | weer beter zijn, moeten zij allen zich weer volgens
71 38, 6 | 6 Wat zij bij het eten en drinken
72 40, 8 | of helemaal niets, moeten zij die er wonen God zegenen
73 41, 1 | het zesde uur en krijgen zij 's avonds nog een avondmaal. ~
74 41, 3 | overige dagen gebruiken zij de hoofdmaaltijd op het
75 41, 7 | veertigdaagse vasten tot Pasen eten zij tegen de avond; ~
76 42, 3 | gaan de broeders, zodra zij van het avondmaal zijn opgestaan,
77 42, 5 | daarentegen een vastendag is, gaan zij, zodra de vespers geëindigd
78 43, 7 | wij bepaald hebben, dat zij op de laatste of op een
79 43, 7 | moeten gaan staan, is dat zij zich, omdat zij door allen
80 43, 7 | is dat zij zich, omdat zij door allen gezien worden,
81 43, 11 | 11 en zij mogen zich beslist niet
82 44, 10 | 10 Zij gaan ermee door, totdat
83 46, 2 | schuldig maakt, waar het ook zij, ~
84 48, 4 | vierde uur tot het uur waarop zij de sext zingen houden zij
85 48, 4 | zij de sext zingen houden zij vrij voor hun lezing.~
86 48, 5 | 5 Wanneer zij na de sext van tafel zijn
87 48, 5 | tafel zijn opgestaan, gaan zij in alle stilte rusten op
88 48, 6 | gehouden. Daarna verrichten zij opnieuw wat er te doen is
89 48, 8 | 8 omdat zij juist dan echte monniken
90 48, 8 | echte monniken zijn, als zij van het werk van hun handen
91 48, 13 | tijd na het eten benutten zij om hun lessen en psalmen
92 48, 14 | veertigdaagse vasten houden zij zich van 's morgens vroeg
93 48, 14 | van het tiende uur doen zij het werk dat hun wordt opgedragen.~
94 48, 15 | Bijbelboek, ieder het zijne, dat zij in volgorde van begin tot
95 48, 19 | Wanneer zo iemand - wat verre zij - zou worden aangetroffen,
96 48, 22 | eveneens aan lezing, behalve zij die met de verschillende
97 50, 4 | 4 Eveneens mogen zij die op reis gestuurd worden
98 50, 4 | uren niet overslaan, maar zij moeten die voor zichzelf
99 50, 4 | zichzelf bidden zo goed als zij kunnen en niet nalaten zich
100 53, 4 | 4 Eerst moeten zij samen bidden en dan begroeten
101 53, 4 | bidden en dan begroeten zij elkaar met de vredekus. ~
102 53, 18 | 18 Hebben zij hulp nodig dan wordt hun
103 53, 18 | wordt hun die gegeven, zodat zij zonder ontevredenheid hun
104 55, 13 | 13 Zij die op reis gestuurd worden
105 55, 14 | die ze gewoonlijk dragen. Zij krijgen die uit de kleerkamer
106 57, 1 | ambachtslieden zijn kunnen zij hun ambacht in alle nederigheid
107 57, 4 | ambachtslieden gemaakt hebben, moeten zij door wier handen het gaat
108 57, 5 | 5 Laten zij altijd denken aan Ananias
109 57, 6 | in de ziel te ondergaan, zij en allen die enig bedrog
110 58, 5 | verblijf van de novicen, waar zij onderricht ontvangen, eten
111 59, 2 | met de offergave wikkelen zij deze oorkonde en de hand
112 59, 2 | altaardwaal, en zo dragen zij hem op.~
113 59, 3 | hun bezittingen beloven zij in de bewuste oorkonde onder
114 59, 3 | oorkonde onder ede, dat zij hem nooit zelf, en ook nooit
115 59, 4 | 4 Of als zij dit niet willen doen, maar
116 59, 5 | 5 dan maken zij een schenking van de goederen
117 59, 5 | schenking van de goederen die zij aan het klooster willen
118 59, 5 | klooster willen geven en houden zij het vruchtgebruik ervan
119 59, 5 | ervan aan zichzelf, als zij dat wensen.~
120 59, 7 | 7 Zij die minder vermogend zijn
121 59, 8 | 8 Zij die daarentegen helemaal
122 59, 8 | met de offerande dragen zij hun zoon op in aanwezigheid
123 60, 9 | 9 maar alleen als ook zij beloven de Regel te onderhouden
124 63, 4 | broeders zelf al hadden naderen zij voor de vredekus en voor
125 63, 4 | voor de Communie, heffen zij de psalmen aan en staan
126 63, 4 | de psalmen aan en staan zij in het koor. ~
127 63, 19 | er op hen gelet en staan zij onder toezicht, totdat zij
128 63, 19 | zij onder toezicht, totdat zij tot de jaren van verstand
129 64, 1 | gemeente, hoe klein dit ook zij maar met beter inzicht,
130 64, 3 | gemeente echter - wat verre zij - in haar geheel eenstemmig
131 64, 5 | 5 dan moeten zij verhinderen, dat het plan
132 64, 5 | doorgang vindt, en dienen zij aan het huis Gods een waardig
133 64, 6 | 6 Zij moeten weten, dat zij daarvoor
134 64, 6 | 6 Zij moeten weten, dat zij daarvoor een rijk loon zullen
135 64, 6 | loon zullen ontvangen, als zij het doen met onzelfzuchtige
136 64, 6 | uit ijver voor God, zoals zij zich anderzijds zouden bezondigen,
137 64, 6 | anderzijds zouden bezondigen, als zij het nalieten.~
138 65, 2 | zelfverheffing gebracht worden: zij wanen zich een tweede abt,
139 65, 9 | ondergang tegemoet gaan doordat zij partij kiezen. ~
140 66, 3 | roept, antwoordt hij: "God zij dank" of "Zegen mij", ~
141 67, 3 | reis terugkeren, moeten zij zich op de dag zelf van
142 69, 2 | 2 zelfs niet als zij enigermate door bloedverwantschap
143 71, 2 | in de overtuiging, dat zij langs deze weg der gehoorzaamheid
144 72, 4 | 4 "zij moeten wedijveren in respect
145 72, 5 | 5 zij moeten elkanders zwakheden,
146 72, 6 | 6 om strijd moeten zij elkaar gehoorzaamheid betonen; ~
147 72, 8 | onbaatzuchtige wijze leggen zij zich toe op de broederliefde. ~
148 72, 9 | 9 In liefde vrezen zij God. ~
149 72, 10 | 10 Hun abt beminnen zij met een oprechte en nederige
150 72, 11 | Volstrekt niets stellen zij boven Christus, ~
|