Hoofdstuk 53 HOE MEN GASTEN MOET ONTVANGEN
1 Alle
gasten die aankomen moeten worden ontvangen als Christus zelf, want Hij zal
eens zeggen: "Ik kwam als gast en gij hebt Mij opgenomen".
2 Aan
ieder wordt de eer bewezen die men hem verschuldigd is, maar heel in het
bijzonder aan de geloofsgenoten en aan de vreemdelingen.
3 Zodra
dus een gast wordt gemeld, gaan de overste en de broeders hem tegemoet met de
meest liefdevolle voorkomendheid.
4 Eerst
moeten zij samen bidden en dan begroeten zij elkaar met de vredekus.
5 Deze
vredekus mag niet worden aangeboden voordat men gebeden heeft, om alle bedrog
van de duivel te voorkomen.
6 De
wijze van begroeten zelf moet getuigen van grote nederigheid ten opzichte van
alle gasten die komen of vertrekken.
7 Door
het hoofd te buigen of zich plat ter aarde te werpen moet men Christus in hen
aanbidden, zoals men die ook in hen ontvangt.
8 Na
hun ontvangst worden de gasten meegenomen voor een gezamenlijk gebed en daarna
houdt de overste of wie deze het heeft opgedragen hen gezelschap.
9 Ter
stichting leest men hun iets voor uit de goddelijke Wet; en daarna laat men het
hun aan geen goede zorg ontbreken.
10 Omwille
van de gast breekt de overste de vasten, tenzij het juist een voorname
vastendag is die niet geschonden mag worden;
11 maar
de broeders gaan door met hun gewone vasten.
12 De
abt giet het water uit over de handen van de gast.
13 De
voetwassing van alle gasten wordt verricht zowel door de abt als door de gehele
gemeente
14 en
na deze voetwassing zegt men het vers: "Wij hebben, o God, uw
barmhartigheid ontvangen in het midden van uw tempel".
15 Vooral
aan het opnemen van armen en vreemdelingen moet men de grootste zorg besteden,
omdat men in hen Christus meer in het bijzonder ontvangt; want het ontzag dat
de rijken inboezemen leidt vanzelf wel tot eerbetoon.
16 De
abt en de gasten hebben een afzonderlijke keuken, zodat gasten die onverwachts
in het klooster aankomen - en er komen er altijd - de broeders niet hoeven te
ontrieven.
17 Twee
broeders die vakbekwaam zijn, worden voor een jaar belast met de zorg voor deze
keuken.
18 Hebben
zij hulp nodig dan wordt hun die gegeven, zodat zij zonder ontevredenheid hun
taak kunnen verrichten. Hebben ze daarentegen niets te doen, dan gaan ze elders
werken naargelang het hun wordt opgedragen.
19 Deze
regel geldt niet alleen voor hen maar voor alles wat er in het klooster te doen
is:
20 heeft
men hulp nodig dan krijgt men die, heeft men daarentegen niets te doen, dan
ontvangt men een opdracht en gehoorzaamt.
21 Een
broeder, wiens ziel vervuld is van de vreze Gods, wordt belast met het
gastenverblijf;
22 een
voldoende aantal bedden moet daar altijd gereed staan. En het huis Gods moet door
wijzen met wijsheid beheerd worden.
23 Wie
er geen opdracht toe heeft, mag zich beslist niet met de gasten inlaten of met
hen spreken.
24 Ontmoet
hij er of ziet hij er, dan groet hij hen nederig - zoals wij gezegd hebben -
vraagt de zegen en gaat voorbij, zeggende, dat hij geen verlof heeft om met een
gast te spreken.
|