Hoofdstuk 55 OVER KLEDING EN SCHOEISEL VAN DE BROEDERS
1 Men
verschaft de broeders kleren die aangepast zijn aan de gesteldheid van de
plaats waar ze wonen en aan het klimaat,
2 want
in koude streken heeft men meer nodig, in warme minder.
3 Het
oordeel hierover berust dan bij de abt.
4 Zelf
menen wij, dat in gematigde streken de monniken genoeg hebben aan elk een kovel
en een tuniek -
5 's
winters een ruige kovel, 's zomers een gladde of versletene -,
6 en
verder aparte werkkleding en als schoeisel kousen en schoenen.
7 Over
de kleur of de grofheid van al deze zaken moeten de monniken zich niet druk
maken, maar ze nemen ze zoals ze in de landstreek waar ze verblijven te krijgen
zijn of dingen die goedkoop kunnen worden aangeschaft.
8 Wel
moet de abt op de maat letten, zodat de kleren niet te kort zijn voor hen die
ze dragen, maar goed op maat.
9 Wie
nieuwe kleren krijgt, geeft de oude altijd meteen terug om ze in de kleerkamer
te laten opbergen voor de armen.
10 Want
het is voldoende dat een monnik twee tunieken en twee kovels heeft (om van
kleren te kunnen wisselen) voor de nacht en om ze te kunnen wassen.
11 Alles
wat men méér heeft, is overdaad en moet verwijderd worden.
12 Ook
hun kousen en alles wat versleten is leveren de broeders in, wanneer ze iets
nieuws krijgen.
13 Zij
die op reis gestuurd worden krijgen uit de kleerkamer een broek, die ze daar
bij hun thuiskomst gewassen teruggeven.
14 Zowel
hun kovels als hun tunieken moeten wat beter zijn dan die ze gewoonlijk dragen.
Zij krijgen die uit de kleerkamer bij hun vertrek en geven ze daar bij hun
thuiskomst weer terug.
15 Als
beddegoed is voldoende een mat, een wollen deken, een laken en een hoofdkussen.
16 De
bedden moeten door de abt vaak worden doorzocht, want er zouden zich dingen in
kunnen bevinden die men zich heeft toegeëigend.
17 Als
men bij iemand iets vindt wat hij niet van de abt gekregen heeft, ondergaat hij
een zeer strenge straf.
18 En
om deze ondeugd van de eigendom met wortel en al uit te roeien, moet de abt
alles verstrekken wat men nodig heeft,
19 dat
wil zeggen: kovel, tuniek, kousen, schoenen, gordel, mes, schrijfstift, naald,
zakdoek en schrijfbordje, om de uitvlucht te voorkomen, dat men iets nodig had.
20 Maar
de abt moet altijd deze tekst uit de Handelingen van de Apostelen in gedachte
houden: "Dat aan iedereen gegeven werd naar zijn persoonlijke
behoefte".
21 Zo
moet ook de abt rekening houden met de zwakheid van de behoeftigen, niet met de
kwaadwilligheid van de afgunstigen.
22 Maar
bij al zijn oordelen denke hij aan de vergelding van God.
|