Hoofdstuk 57 OVER DE AMBACHTSLIEDEN VAN HET KLOOSTER
1 Als
er in het klooster ambachtslieden zijn kunnen zij hun ambacht in alle
nederigheid beoefenen, wanneer de abt het toestaat.
2 Als
iemand van hen verwaand is op zijn vakkennis, omdat hij meent iets voor het
klooster te betekenen,
3 wordt
zo iemand uit zijn ambacht verwijderd en komt hij er niet opnieuw in terug,
tenzij hij zich vernederd heeft en de abt het weer goed vindt.
4 Als
men iets moet verkopen van wat de ambachtslieden gemaakt hebben, moeten zij
door wier handen het gaat er zich voor wachten enig bedrog te plegen.
5 Laten
zij altijd denken aan Ananias en Saphira, om niet de dood die hen in het
lichaam trof,
6 zelf
in de ziel te ondergaan, zij en allen die enig bedrog plegen met het
kloostergoed.
7 Bij
het vaststellen van de prijs mag de ondeugd van de hebzucht niet binnensluipen,
8 maar
men moet juist alles iets goedkoper geven dan anderen in de wereld het kunnen
doen,
9 "opdat
God in alles worde verheerlijkt".
|