Hoofdstuk 59 OVER DE KINDEREN VAN AANZIENLIJKEN OF ARMEN
DIE WORDEN OPGEDRAGEN
1 Als
iemand van aanzienlijke stand zijn zoon aan God wil opdragen in het klooster en
die jongen is nog minderjarig, dan maken zijn ouders zelf de oorkonde op,
waarover hierboven sprake was.
2 Samen
met de offergave wikkelen zij deze oorkonde en de hand van de jongen in de
altaardwaal, en zo dragen zij hem op.
3 Met
betrekking tot hun bezittingen beloven zij in de bewuste oorkonde onder ede,
dat zij hem nooit zelf, en ook nooit door bemiddeling van een voogd of op welke
andere wijze ook iets zullen geven of ook maar een kans laten iets te bezitten.
4 Of
als zij dit niet willen doen, maar liever bij wijze van aalmoes iets aan het
klooster willen aanbieden als een verdienstelijk werk,
5 dan
maken zij een schenking van de goederen die zij aan het klooster willen geven
en houden zij het vruchtgebruik ervan aan zichzelf, als zij dat wensen.
6 Op
die manier moeten alle wegen versperd worden, zodat er voor de jongen zelfs
geen enkele gedachte aan bezit meer overblijft, die hem zou kunnen misleiden en
te gronde richten, wat hem bespaard moge blijven. De ervaring heeft ons in deze
iets geleerd.
7 Zij
die minder vermogend zijn gaan op dezelfde manier te werk.
8 Zij
die daarentegen helemaal niets bezitten maken eenvoudig de oorkonde op en samen
met de offerande dragen zij hun zoon op in aanwezigheid van getuigen.
|