Hoofdstuk 62 OVER DE PRIESTERS VAN HET KLOOSTER
1 Als
een abt zich een priester of diaken wil laten wijden, kiest hij onder de zijnen
iemand uit die waardig is het priesterschap uit te oefenen.
2 De
gewijde van zijn kant wachte zich voor inbeelding of hoogmoed
3 en
veroorlove zich niets tenzij wat de abt hem opdraagt, want hij dient te weten,
dat hij voortaan nog veel meer dan vroeger onderworpen moet zijn aan de tucht
van de Regel.
4 Het
priesterschap mag geen aanleiding voor hem zijn om de gehoorzaamheid aan de
Regel en de kloostertucht te veronachtzamen, maar meer en meer make hij voortgang
op de weg naar God.
5 Hij
behoudt altijd de plaats van zijn intrede in het klooster,
6 behalve
als hij zijn dienstwerk doet aan het altaar of als de keuze van de gemeente en
de beschikking van de abt hem een hogere plaats hebben willen toekennen omwille
van zijn verdienstelijk leven.
7 Maar
ook dan moet hij weten, dat hij zich te houden heeft aan de regeling die voor
de dekenen en de prioren is vastgesteld.
8 Als
hij anders durft te handelen wordt niet de priester in hem maar de opstandige
aan een oordeel onderworpen.
9 Indien
hij, na vaak berispt te zijn, zich niet betert, dan wordt tenslotte de bisschop
ten getuige geroepen.
10 Als
hij ook dan nog niet tot inkeer komt en er aan zijn schuld niet meer valt te
twijfelen, wordt hij uit het klooster gezet;
11 maar
dan moet zijn hardnekkigheid toch wel van die aard zijn, dat hij zich niet wil
onderwerpen en aan de Regel gehoorzamen.
|