Hoofdstuk 66 OVER DE PORTIERS VAN HET KLOOSTER
1 Aan
de poort van het klooster wordt een oude en wijze monnik geplaatst, die in
staat is een boodschap aan te nemen en antwoord te geven, en die bezadigd
genoeg is om niet te gaan rondlopen.
2 Deze
portier moet zijn verblijf hebben bij de poort, zodat bezoekers altijd iemand
vinden om hun te woord te staan.
3 Zodra
dan iemand aanklopt of een arme om hulp roept, antwoordt hij: "God zij
dank" of "Zegen mij",
4 en
met de volmaakte zachtmoedigheid, die uit de vreze Gods voortkomt, staat hij
hem zonder dralen te woord met de vurigheid van de liefde.
5 Als
hij hulp nodig heeft krijgt de portier een jongere broeder toegewezen.
6 Indien
het mogelijk is moet het klooster zó zijn ingericht, dat alles wat er nodig is
zoals water, een molen, een tuin en de verschillende werkplaatsen voor de
ambachten zich binnen het klooster bevindt,
7 zodat
de monniken niet buiten het klooster behoeven rond te zwerven; want dat is
volstrekt niet goed voor hun zielen.
8 Wij
willen dat deze Regel vaak aan de gemeente wordt voorgelezen, zodat geen enkele
broeder onwetendheid als uitvlucht kan voorwenden.
|