Hoofdstuk 3 OVER HET BETREKKEN VAN DE BROEDERS IN HET
BERAAD
1 Telkens
als er in het klooster iets belangrijks gebeuren moet, roept de abt de gehele
gemeente bijeen en zegt dan zelf waarover het gaat.
2 Terwijl
hij luistert naar de raad van de broeders, denkt hij zelf over de zaak na en
doet dan wat hij het nuttigst oordeelt.
3 De
reden nu waarom wij hebben vastgesteld, dat allen voor het beraad
bijeengeroepen moeten worden, is, dat de Heer vaak aan een jongere openbaart
wat het beste is.
4 Intussen
moeten de broeders hun raad geven in alle nederigheid en onderdanigheid, en
mogen zij hun eigen inzichten niet hardnekkig verdedigen.
5 De
beslissing blijft veeleer aan het oordeel van de abt voorbehouden, zodat allen
hem gehoorzamen in wat hij het beste geoordeeld heeft.
6 Maar
zoals het aan leerlingen past hun meester te gehoorzamen, zo dient ook deze
laatste alles met beleid en billijkheid te regelen.
7 Allen
dienen in alles de Regel te volgen als hun meester, en niemand mag er zonder
goede gronden van afwijken.
8 Niemand
in het klooster volge de neiging van zijn eigen hart.
9 Ook
mag niemand zich veroorloven om op een brutale manier, of buiten het klooster
met zijn abt te redetwisten.
10 Als
iemand dit waagt, ondergaat hij de hiervoor vastgestelde straf.
11 De
abt van zijn kant echter moet alles doen met de vreze Gods en met inachtneming
van de Regel, omdat hij weet, dat hij zonder twijfel over al zijn beslissingen
rekenschap zal moeten afleggen voor God, de rechtvaardige Rechter.
12 Gaat
het over minder belangrijke aangelegenheden van het klooster, dan gaat hij
alleen te rade bij de oudsten,
13 zoals
er geschreven staat: "Doe alles met raad, dan hoeft het u later niet te
berouwen".
|