Hoofdstuk 6 OVER DE ZWIJGZAAMHEID
1 Laten
wij doen wat de profeet zegt: "Ik sprak: mijn wegen zal ik bewaken om
niet te zondigen met mijn tong. Ik heb bij mijn mond een wacht gesteld; ik heb
niet gesproken, maar ben bescheiden geweest, en zelfs over goede dingen heb ik
gezwegen".
2 Hier
wijst de profeet erop, dat als men goede gesprekken soms terwille van de
zwijgzaamheid moet achterwege laten, men dus zeker de slechte moet vermijden
omwille van de straf die op de zonde volgt.
3 Daarom
zal aan volmaakte leerlingen vanwege het groot belang van het stilzwijgen maar
zelden verlof gegeven worden voor een gesprek, zelfs als het goede, heilige en
vruchtbare gesprekken betreft.
4 Want
er staat geschreven: "Bij veel spreken kan men de zonde niet
vermijden",
5 en
elders: "De tong heeft macht over dood en leven".
6 Spreken
en onderrichten is trouwens de taak van de meester, de leerling dient te
zwijgen en te luisteren.
7 Heeft
men dan ook iets te vragen aan de overste, dan vraagt men het met alle
nederigheid en eerbiedige onderdanigheid.
8 Stijlloze
grappen echter en ieder gepraat dat enkel dient om de lachlust op te wekken
wijzen wij voor altijd en overal van de hand en wij staan niet toe, dat een
leerling zijn mond opent voor dergelijke praat.
|