Hoofdstuk 28 OVER HEN DIE HERHAALDELIJK GESTRAFT ZIJN EN
ZICH NIET WILLEN BETEREN
1 Als
een broeder herhaaldelijk voor een vergrijp gestraft is en zich zelfs na in de
ban gedaan te zijn, niet betert, moet er een gevoeliger straf op hem worden
toegepast; dat wil zeggen, dat men zijn toevlucht neemt tot lijfskastijding.
2 Als
hij zich dan nog niet betert of zich zelfs ongelukkigerwijze door hoogmoed laat
meeslepen en zijn handelwijze wil verdedigen, dan doet de abt wat een
verstandige arts moet doen:
3 als
hij compressen heeft aangewend, de zalf van zijn vermaningen, de geneesmiddelen
van de Schrift en tenslotte de gloeiende stift van ban en geseling,
4 en
hij bemerkt dan dat al zijn moeite vruchteloos blijft dan moet hij ook nog het
sterkste middel aanwenden, namelijk zijn eigen gebed en dat van alle broeders,
5 opdat
de Heer die alles vermag, de genezing van de zieke broeder moge bewerken.
6 Als
hij ook op deze wijze niet geneest, dan tenslotte gebruikt de abt het
amputeermes volgens het woord van de Apostel: "Verwijder de boosdoener
uit uw midden";
7 en
verder: "gaat de trouweloze heen, laat hem gaan", 8 anders zou
één ziek schaap wel eens de hele kudde kunnen besmetten.
|