Hoofdstuk
III
De weg van bekering
"Kom daarom tot inkeer en
bekeer u" (Hnd 3,19)
Dringende
noodzaak van de oproep tot bekering
26. "De tijd is rijp en het
koninkrijk van God is ophanden. Bekeer u! Heb geloof in de goede boodschap"
(Mc 1,15). Met deze woorden begint Jezus zijn ambtswerk in Galilea. Ze
weerklinken voortdurend in de oren van bisschoppen, priesters, diakens,
godgewijde personen en gelovige leken uit geheel Amerika. De viering, onlangs,
van de gedenkdag dat de evangelisatie van Amerika vijfhonderd jaar geleden een
aanvang nam, de herdenking van Jezus’ geboorte tweeduizend jaar geleden en het
grote Jubileum waarvan wij de viering voorbereiden, zijn even zovele
uitnodigingen om onze roeping als christen te verdiepen. Het zo belangrijke
gebeuren van de Menswording en de dankbaarheid voor het geschenk van de eerste
evangelieverkondiging in Amerika betekenen een uitnodiging om zonder aarzelen
op Christus’ woorden in te gaan door met groter persoonlijke overtuiging zich
te bekeren; tegelijk zijn ze een aansporing tot steeds edelmoediger trouw aan
het evangelie. Christus’ oproep tot bekering vindt een echo in die van de
apostel: "u weet dat het uur om uit de slaap te ontwaken reeds is
aangebroken. Nu is onze redding dichterbij dan toen wij tot het geloof
kwamen" (Rom 13,11). De ontmoeting met de levende Jezus is een aansporing
tot bekering.
In het Nieuwe Testament wordt voor
bekering het woord metanoia gebruikt, dat de betekenis heeft van
mentaliteitsverandering. Het gaat er niet alleen om, op intellectueel gebied op
een andere manier te denken: het gaat erom dat we in het licht van evangelische
maatstaven onze praktische overtuigingen herzien. Paulus spreekt hieromtrent
over "het geloof dat werkzaam is door de liefde" (Gal 5, 6). Daartoe
moet de waarachtige bekering, door het biddend lezen van heilige Schrift en het
regelmatig ontvangen van de sacramenten der verzoening en eucharistie, worden
voorbereid en in stand gehouden. De bekering leidt tot broederlijke
verbondenheid, want ze doet begrijpen dat Christus het hoofd is van de Kerk,
zijn mystieke lichaam; ze zet aan tot solidariteit, want ze doet ons beseffen
dat hetgeen we doen voor anderen, met name de meest noodlijdenden, voor
Christus is bestemd. Ze bevordert dus een nieuw leven waarin er geen scheiding
meer is tussen geloof en werken als we iedere dag opnieuw ingaan op de tot
allen gerichte oproep tot heiligheid. Om werkelijk van bekering te kunnen
spreken is het noodzakelijk de breuk tussen geloof en leven te overbruggen. Waar
een dergelijke scheiding bestaat, is iemand alleen een christen in naam. Wil de
gelovige een echte leerling zijn van de Heer, dan moet hij getuigen van zijn
geloof: "De getuige getuigt niet alleen in woorden, maar ook door zijn
leven." 68 We moeten denken aan de woorden van Jezus: "Niet
ieder die Heer! Heer! tegen Mij zegt, zal het koninkrijk der hemelen
binnengaan, maar alleen hij die de wil doet van mijn Vader in de hemel"
(Mt 7,21). Openstaan voor de wil van de Vader veronderstelt een totale beschikbaarheid,
zelfs tot het geven van zijn leven toe: "De hoogste vorm van getuigenis is
het martelaarschap." 69
|