Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
elke 1
ellende 3
ellendige 1
en 1444
ene 9
éne 1
enen 1
Frequency    [«  »]
-----
-----
-----
1444 en
1000 de
461 het
456 die

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

en

1-500 | 501-1000 | 1001-1444

     Chapter, Verse
1 1, 4 | 4 En het woord des Heren geschiedde 2 1, 4 | Heren geschiedde tot mij en sprak:~ 3 1, 5 | 5 Ga heen en verkondig mijn volk hun 4 1, 5 | mijn volk hun boosheden, en hun kinderen hun ongerechtigheden, 5 1, 6 | zij hebben mij vergeten, en hebben andere goden geofferd.~ 6 1, 7 | hebben mij tot toorn verwekt, en hebben mijn raad veracht.~ 7 1, 8 | het haar uws hoofds af, en werp al het kwaad op hen, 8 1, 10| Farao met zijn knechten, en zijn gehele leger geslagen.~ 9 1, 11| hun aanschijn verdelgd; en in het oosten heb ik de 10 1, 11| provinciën, van Tyrus namelijk en van Sidon, verstrooid, en 11 1, 11| en van Sidon, verstrooid, en al hun vijanden heb ik omgebracht.~ 12 1, 13| heb u door de zee geleid, en in den beginne heb ik u 13 1, 13| tot een leidsman gegeven, en Aäron tot een priester.~ 14 1, 14| gegeven door een vuurkolom, en heb grote wonderen onder 15 1, 15| gegeven tot een bescherming, en daar hebt gij gemurmureerd;~ 16 1, 16| 16 En hebt niet getriumfeerd in 17 1, 19| medelijden met uw zuchten, en heb u manna tot spijs gegeven; 18 1, 20| dorstte, de rots opengehouwen? en de wateren zijn daaruit 19 1, 21| Kanaänieten, Feresieten, en Filistijn heb ik van voor 20 1, 22| de rivier der Amorieën, en dorst hadt, en gij mijn 21 1, 22| Amorieën, en dorst hadt, en gij mijn naam lasterdet,~ 22 1, 24| tot andere volken keren, en zal hun mijn naam geven, 23 1, 26| handen met bloed bevlekt, en uw voeten zijn snel om doodslagen 24 1, 28| als een vader zijn zonen, en als een moeder haar dochteren, 25 1, 28| een moeder haar dochteren, en als een voedster haar kleine 26 1, 29| tot een volk zoudt zijn, en ik zou u tot een God zijn; 27 1, 29| zou u tot een God zijn; en dat gij mij tot kinderen 28 1, 29| tot kinderen zoudt zijn, en ik zou u tot een vader zijn?~ 29 1, 31| keren; want uw feestdagen, en nieuwe maanden, en besnijdingen 30 1, 31| feestdagen, en nieuwe maanden, en besnijdingen heb ik verworpen.~ 31 1, 32| gezonden die gij genomen en gedood hebt, en hun lichamen 32 1, 32| genomen en gedood hebt, en hun lichamen hebt gij verscheurd; 33 1, 34| mijn gebod niet geacht, en hebben kwaad voor mij gedaan.~ 34 1, 35| hebben, zullen geloven, en wie ik geen tekenen getoond 35 1, 36| hebben geen profeten gezien, en zullen toch hun zonden bekennen.~ 36 1, 38| 38 En nu, broeder, aanschouw wat 37 1, 38| wat heerlijkheid dit is; en zie het volk dat van de 38 1, 39| zal geven Abraham, Izaäk, en Jakob, en Hosea, en Amos, 39 1, 39| Abraham, Izaäk, en Jakob, en Hosea, en Amos, en Micha, 40 1, 39| Izaäk, en Jakob, en Hosea, en Amos, en Micha, en Joël, 41 1, 39| Jakob, en Hosea, en Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, 42 1, 39| Hosea, en Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, en Jona,~ 43 1, 39| Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, en Jona,~ 44 1, 39| Micha, en Joël, en Obadja, en Jona,~ 45 1, 40| 40 En Nahum, en Habakuk, Zefanja, 46 1, 40| 40 En Nahum, en Habakuk, Zefanja, Haggaï, 47 1, 40| Zefanja, Haggaï, Zacharia, en Maleachi, die ook de engel 48 2, 2 | want ik ben een weduwe en verlatene.~ 49 2, 3 | vreugde heb ik u opgevoed, en ik heb u met rouw en droefheid 50 2, 3 | opgevoed, en ik heb u met rouw en droefheid verloren: want 51 2, 3 | gezondigd voor de Here uw God, en hebt kwaad voor hem gedaan.~ 52 2, 4 | doen? ik ben een weduwe en verlatene: Gaat heen kinderen! 53 2, 4 | verlatene: Gaat heen kinderen! en verzoekt barmhartigheid 54 2, 6 | gij hen te schande brengt, en hun moeder ten roof, opdat 55 2, 8 | volk, gedenk wat ik Sodom en Gomorra gedaan heb,~ 56 2, 9 | Welker land in pekschollen, en ashopen ligt, zo zal ik 57 2, 11| 11 En ik wil hun heerlijkheid 58 2, 11| heerlijkheid tot mij nemen, en zal hun de eeuwige tabernakelen 59 2, 14| 14 Betuigt de hemel en de aarde: want het kwade 60 2, 14| kwade heb ik verbroken, en het goede heb ik geschapen: 61 2, 16| 16 En ik zal de doden opwekken 62 2, 16| opwekken uit hun plaatsen, en uit de graven zal ik hen 63 2, 17| 17 En vrees niet, gij moeder der 64 2, 18| zal u mijn knechten Jesaja en Jeremia tot een hulp zenden: 65 2, 18| raad ik voor u geheiligd en bereid heb twaalf bomen 66 2, 19| 19 En zoveel fonteinen die met 67 2, 19| zoveel fonteinen die met melk en honig vlieten; en zeven 68 2, 19| met melk en honig vlieten; en zeven grote bergen, die 69 2, 19| grote bergen, die rozen en leliën hebben, op welk ik 70 2, 21| 21 Heel de verwonden en kranken; en spot niet met 71 2, 21| de verwonden en kranken; en spot niet met de kreupelen; 72 2, 21| bescherm de verlamden; en laat de blinden komen tot 73 2, 22| 22 Behoud de ouden en jongen binnen uw muren.~ 74 2, 23| de doden vindt, teken ze, en begraaf ze: zo zal ik u 75 2, 24| 24 Wees stil, en houd op, mijn volk, want 76 2, 27| 27 En bekommer u niet, want als 77 2, 27| als de dag van de angst en de nood komt, zo zullen 78 2, 27| zo zullen anderen wenen en droevig zijn: maar gij zult 79 2, 27| maar gij zult vrolijk zijn en overvloed hebben.~ 80 2, 31| aarde te voorschijn brengen, en ik zal hun barmhartigheid 81 2, 32| kinderen totdat ik kom, en hun barmhartigheid bewijze, 82 2, 32| fonteinen vloeien over, en mijn genade zal niet ontbreken.~ 83 2, 33| zo verwierpen zij mij, en versmaadden het bevel des 84 2, 34| heidenen, die dat hoort en verstaat: Verwacht uw Herder, 85 2, 37| die u aangeprezen wordt, en verheugt u, dankzeggende 86 2, 38| 38 Rijst op, en staat, en ziet het getal 87 2, 38| 38 Rijst op, en staat, en ziet het getal dergenen, 88 2, 40| Sion, neem uw getal tot u, en besluit in u uw in het wit 89 2, 42| die ik niet tellen kon, en zij loofden allen de Here 90 2, 43| 43 En in het midden van hen was 91 2, 43| grootte, hoger dan die allen, en hij zette een kroon op een 92 2, 43| een ieder van hun hoofden, en hij werd meer verhoogd: 93 2, 44| 44 Toen vroeg ik de engel en zeide: Wie zijn deze, Here?~ 94 2, 45| 45 Welke mij antwoordde en zeide: Deze zijn het, die 95 2, 45| sterfelijke rok hebben afgelegd, en de onsterfelijke hebben 96 2, 45| onsterfelijke hebben aangedaan, en hebben de naam Gods beleden; 97 2, 45| nu worden zij gekroond, en ontvangen palmtakken.~ 98 2, 46| 46 En ik zeide tot de engel: Wie 99 2, 46| jongeling die hun kronen opzet, en palmtakken in de handen 100 2, 47| 47 En hij antwoordde mij en zeide: 101 2, 47| 47 En hij antwoordde mij en zeide: Het is de Zoon Gods, 102 2, 48| zeide de engel tot mij: Ga en verkondig mijn volk hoedanige 103 2, 48| verkondig mijn volk hoedanige en hoe grote wonderen Gods 104 3, 1 | stad, was ik te Babylon, en lag bekommerd op mijn bed, 105 3, 1 | lag bekommerd op mijn bed, en mijn gedachten kwamen in 106 3, 2 | de verwoesting van Sion, en de overvloed dergenen, die 107 3, 3 | 3 En mijn geest werd zeer bewogen; 108 3, 3 | geest werd zeer bewogen; en ik begon tot de allerhoogste 109 3, 3 | allerhoogste met vrees te spreken, en ik zeide:~ 110 3, 4 | gefundeerd, gij alleen, en hebt het volk geboden gegeven;~ 111 3, 5 | 5 En hebt Adam een lichaam gegeven, 112 3, 5 | een maaksel uwer handen, en gij hebt hem een geest des 113 3, 5 | geest des levens ingeblazen en hij is levend voor u geworden.~ 114 3, 6 | 6 En hebt hem in het Paradijs 115 3, 7 | 7 En hebt hem geboden uw weg 116 3, 7 | hij heeft die overtreden; en gij hebt de dood over hem 117 3, 7 | dood over hem doen komen en over zijn nakomelingen. 118 3, 7 | over zijn nakomelingen. En daar zijn volken voortgekomen, 119 3, 7 | zijn volken voortgekomen, en stammen, en lieden, en geslachten, 120 3, 7 | voortgekomen, en stammen, en lieden, en geslachten, welker 121 3, 7 | en stammen, en lieden, en geslachten, welker getal 122 3, 8 | 8 En een ieder volk wandelde 123 3, 8 | wandelde naar zijn wil, en deed wonderlijke dingen 124 3, 9 | die de wereld bewoonden, en gij verdierft ze.~ 125 3, 10| 10 En gelijk over Adam de dood, 126 3, 11| Noach met zijn huisgezin, en uit hem zijn alle rechtvaardigen.~ 127 3, 12| 12 En het is geschied, toen degenen, 128 3, 12| begonnen te vermenigvuldigen, en vele kinderen verkregen, 129 3, 12| vele kinderen verkregen, en tot vele volken en natiën 130 3, 12| verkregen, en tot vele volken en natiën werden, dat zij weder 131 3, 13| 13 En als zij nu ongerechtigheid 132 3, 14| Die hebt gij liefgehad, en hebt hem alleen uw wil aangewezen.~ 133 3, 15| 15 En gij hebt met hem een eeuwig 134 3, 15| eeuwig verbond gemaakt, en hebt hem gezegd, dat gij 135 3, 15| hebt gij gegeven Izaäk, en Izaäk hebt gij gegeven Jakob 136 3, 15| Izaäk hebt gij gegeven Jakob en Ezau.~ 137 3, 16| hebt gij van u afgezonderd, en Jakob is geworden tot een 138 3, 17| 17 En het is geschied toen gij 139 3, 18| Daar boogt gij de hemel, en schuddet de aarde; gij bewoogt 140 3, 18| gij bewoogt de aardbodem, en de afgrond deedt gij beven, 141 3, 18| afgrond deedt gij beven, en gij verschriktet de wereld.~ 142 3, 19| 19 En uw heerlijkheid ging door 143 3, 19| namelijk door het vuur, en de aardbeving, en de wind, 144 3, 19| vuur, en de aardbeving, en de wind, en de vorst; opdat 145 3, 19| aardbeving, en de wind, en de vorst; opdat gij het 146 3, 19| zaad Jakobs, de wet gaaft, en het geslacht Israëls ijver.~ 147 3, 21| heeft het gebod overtreden, en is overwonnen, ja ook allen 148 3, 22| 22 En het werd een bijblijvende 149 3, 22| een bijblijvende zwakheid, en de wet is gebleven met het 150 3, 22| met het hart des volks, en met de boosheid van de wortel, 151 3, 22| boosheid van de wortel, en hetgeen goed is, dat is 152 3, 22| goed is, dat is weggegaan, en het boze is gebleven.~ 153 3, 23| Alzo verliepen de tijden, en de jaren werden geëindigd, 154 3, 23| jaren werden geëindigd, en gij verwektet u een knecht, 155 3, 24| 24 En gij hebt hem gezegd, dat 156 3, 24| naam een stad zou bouwen, en dat men u daarin wierook 157 3, 24| dat men u daarin wierook en offeranden zou offeren.~ 158 3, 25| 25 En dat is vele jaren geschied, 159 3, 26| 26 En deden in alles gelijk Adam, 160 3, 26| deden in alles gelijk Adam, en al zijn nakomelingen, want 161 3, 27| 27 En gij hebt uw stad overgegeven 162 3, 28| in Babylon wonen beter? en zal zij daarom over Sion 163 3, 29| toen ik hier ben gekomen, en de goddeloosheid gezien 164 3, 30| duldt als zij zondigen, en spaart als zij goddeloosheid 165 3, 30| goddeloosheid bedrijven, en uw volk hebt gij uitgeroeid, 166 3, 30| volk hebt gij uitgeroeid, en uw vijanden hebt gij behouden; 167 3, 30| vijanden hebt gij behouden; en gij hebt dat niet te verstaan 168 3, 33| nochtans nergens voorhanden is, en welker arbeid geen vrucht 169 3, 33| ben door de heidenen heen en weer getogen, en ik heb 170 3, 33| heidenen heen en weer getogen, en ik heb gezien dat zij overvloed 171 3, 33| dat zij overvloed hebben, en dat zij uw geboden niet 172 3, 34| ongerechtigheden in een schaal, en dergenen daartegen die in 173 4, 2 | 2 En zeide tot mij: Uw hart gaat 174 4, 3 | 3 En ik zeide: Ja mijn Here. 175 4, 3 | ik zeide: Ja mijn Here. En hij antwoordde mij en sprak: 176 4, 3 | Here. En hij antwoordde mij en sprak: Ik ben tot u gezonden 177 4, 3 | drie wegen aan te wijzen, en om drie gelijkenissen u 178 4, 4 | die gij begeert te zien, en ik zal u leren, vanwaar 179 4, 5 | sprak ik: Zeg aan mij Here; en hij zeide tot mij: Ga heen, 180 4, 5 | zeide tot mij: Ga heen, en weeg mij het gewicht des 181 4, 6 | 6 En ik antwoordde en zeide: 182 4, 6 | 6 En ik antwoordde en zeide: Wie is er geboren 183 4, 7 | tot mij: Indien ik u vroeg en zeide: Hoeveel woningen 184 4, 8 | noch tot nog toe in de hel; en ik ben in de hemel nooit 185 4, 9 | niet gevraagd dan van vuur, en van wind, en van de dag, 186 4, 9 | dan van vuur, en van wind, en van de dag, daar gij doorgegaan 187 4, 9 | daar gij doorgegaan zijt, en van welke gij niet kondt 188 4, 9 | kondt afgezonderd zijn, en gij hebt mij daarvan niet 189 4, 10| 10 En hij zeide tot mij: Uw eigen 190 4, 11| de weg des allerhoogsten; en zo de wereld van buiten 191 4, 12| 12 En ik zeide tot hem: Het ware 192 4, 12| leven in goddeloosheid, en zouden lijden, en niet verstaan 193 4, 12| goddeloosheid, en zouden lijden, en niet verstaan om welke zaak.~ 194 4, 13| Toen antwoordde hij mij, en zeide: Ik ging eens in een 195 4, 14| 14 En spraken: Komt, laat ons 196 4, 14| Komt, laat ons heengaan en de zee beoorlogen, opdat 197 4, 14| opdat zij voor ons wijke, en wij nog andere bossen maken.~ 198 4, 15| de zee ook een aanslag, en zeiden: Komt, laat ons optrekken, 199 4, 15| Komt, laat ons optrekken, en de bossen des velds beoorlogen, 200 4, 16| 16 En de aanslag van het bos werd 201 4, 16| ijdel, want, het vuur kwam en verteerde het.~ 202 4, 17| want het zand stond vast, en heeft die verhinderd.~ 203 4, 19| 19 Toen antwoordde ik en zeide: Zij hebben waarlijk 204 4, 19| is gegeven voor het bos, en een plaats voor de zee om 205 4, 20| 20 En hij antwoordde mij en zeide: 206 4, 20| 20 En hij antwoordde mij en zeide: Gij hebt wèl geoordeeld, 207 4, 21| gegeven is voor het bos, en de zee voor haar baren, 208 4, 21| hetgeen op de aarde is, en die in de hemel wonen hetgeen 209 4, 22| 22 Toen antwoordde ik, en zeide: Ik bid u Here, dat 210 4, 23| een smaad is overgegeven, en waarom het volk, dat gij 211 4, 23| de goddeloze geslachten, en de wet onzer vaderen teniet 212 4, 23| vaderen teniet is geworden, en de geschreven rechten nergens 213 4, 24| 24 En waarom wij door de wereld 214 4, 24| gegaan als sprinkhanen, en ons leven verbaasdheid is 215 4, 24| ons leven verbaasdheid is en vrees, en wij niet waardig 216 4, 24| verbaasdheid is en vrees, en wij niet waardig zijn barmhartigheid 217 4, 26| Toen antwoordde hij mij, en zeide: Indien gij veel onderzoekt, 218 4, 27| 27 En kan niet vatten hetgeen 219 4, 27| tijd is vol ongerechtigheid en zwakheid.~ 220 4, 29| gezaaid is, omgekeerd wordt, en de plaats niet wegwijkt, 221 4, 30| voort gebracht tot nu toe, en zal het, nog voortbrengen, 222 4, 33| 33 En ik antwoordde en zeide: 223 4, 33| 33 En ik antwoordde en zeide: Hoe en wanneer zal 224 4, 33| antwoordde en zeide: Hoe en wanneer zal dit geschieden? 225 4, 33| waarom zijn onze jaren weinig en kwaad?~ 226 4, 34| 34 Toen antwoordde hij, en zeide tot mij: Haast u niet 227 4, 34| tevergeefs om over hem te zijn, en gij gaat u veel te buiten.~ 228 4, 35| Hoe lang zal ik zo hopen? en wanneer zal de vrucht des 229 4, 36| 36 En Jeremiël de archangel antwoordde 230 4, 36| archangel antwoordde daarop, en zeide: Als dan, wanneer 231 4, 37| 37 En hij heeft de tijden met 232 4, 37| tijden met een maat gemeten, en heeft de tijden met een 233 4, 37| tijden met een getal geteld, en hij beweegt en roert het 234 4, 37| getal geteld, en hij beweegt en roert het niet, totdat de 235 4, 38| 38 En ik antwoordde en zeide: 236 4, 38| 38 En ik antwoordde en zeide: O heersende Here, 237 4, 40| 40 En hij antwoordde, en zeide 238 4, 40| 40 En hij antwoordde, en zeide tot mij: Ga, en vraag 239 4, 40| antwoordde, en zeide tot mij: Ga, en vraag een zwangere vrouw, 240 4, 41| 41 En ik zeide: Neen, zij kan 241 4, 41| Neen, zij kan niet Here; en hij zeide tot mij: In de 242 4, 44| 44 En ik antwoordde en zeide: 243 4, 44| 44 En ik antwoordde en zeide: Heb ik genade in 244 4, 44| genade in uw ogen gevonden, en indien het mogelijk is, 245 4, 44| indien het mogelijk is, en ik er bekwaam toe ben,~ 246 4, 47| 47 En hij zeide tot mij: Sta aan 247 4, 47| Sta aan de rechterzijde, en ik zal u de verklaring daarvan 248 4, 48| 48 En ik stond daar, en ik zag, 249 4, 48| 48 En ik stond daar, en ik zag, en zie een gloeiende 250 4, 48| ik stond daar, en ik zag, en zie een gloeiende oven ging 251 4, 48| oven ging voor mij heen, en als de vlam voorbijging, 252 4, 49| mij een wolk vol van water en bracht veel regen in met 253 4, 49| regen in met onstuimigheid, en als de onstuimigheid van 254 4, 50| 50 En hij zeide tot mij: Denk 255 4, 50| aanwast dan de druppelen, en het vuur dan de rook, zo 256 4, 50| overvloediger, doch de druppelen en de rook zijn nog overgebleven.~ 257 4, 51| 51 En ik bad en zeide: Meent gij, 258 4, 51| 51 En ik bad en zeide: Meent gij, dat ik 259 4, 52| Toen antwoordde hij mij en zeide: Van de tekenen waarvan 260 5, 1 | worden, in grote rijkdom, en de weg der waarheid zal 261 5, 1 | waarheid zal verborgen zijn, en het land zal zonder trouw 262 5, 2 | 2 En de ongerechtigheid zal vermenigvuldigd 263 5, 2 | deze, die gijzelf ziet, en boven die gij eertijds gehoord 264 5, 3 | 3 En het zal geschieden, wanneer 265 5, 4 | nachts haastig zal schijnen, en de maan driemaal in de dag.~ 266 5, 5 | zal van het hout druipen, en de steen zal zijn stem geven, 267 5, 5 | steen zal zijn stem geven, en de volken zullen bewogen 268 5, 6 | 6 En hij zal heersen, die niet 269 5, 6 | verwachten die op de aarde wonen, en het gevogelte zal wegtrekken.~ 270 5, 7 | 7 En de zee van Sodom zal haar 271 5, 7 | zal haar vissen uitwerpen, en zal des nachts een stem 272 5, 8 | opengaan in vele plaatsen, en het vuur zal menigmaal te 273 5, 8 | menigmaal te voorschijn komen, en het wilde gedierte zal wegtrekken, 274 5, 8 | gedierte zal wegtrekken, en de maandstondige vrouwen 275 5, 9 | 9 En in de zoete wateren zullen 276 5, 9 | zullen zoute gevonden worden, en alle vrienden zullen elkander 277 5, 9 | de kennis verborgen zijn, en het verstand zal zich verbergen 278 5, 10| 10 En zal van velen gezocht en 279 5, 10| En zal van velen gezocht en niet gevonden worden, en 280 5, 10| en niet gevonden worden, en de ongerechtigheid en onmatigheid 281 5, 10| worden, en de ongerechtigheid en onmatigheid zal vermenigvuldigd 282 5, 11| 11 En het ene land zal het andere, 283 5, 11| naast gelegen is, vragen, en zeggen: Is ook de gerechtigheid, 284 5, 11| rechtvaardig maakt, door u getogen? En het zal zeggen: Neen.~ 285 5, 12| tijd zullen de mensen hopen en niet verkrijgen; zij zullen 286 5, 13| zeggen is mij toegelaten, en zo gij weder bidt en weent 287 5, 13| toegelaten, en zo gij weder bidt en weent gelijk als nu, en 288 5, 13| en weent gelijk als nu, en zo gij zeven dagen vast, 289 5, 14| 14 Toen verschrikte ik, en mijn lichaam beefde zeer, 290 5, 14| mijn lichaam beefde zeer, en mijn ziel werd bang, zodat 291 5, 15| de engel die gekomen was en met mij sprak, hield mij 292 5, 15| mij sprak, hield mij op, en versterkte mij, en stelde 293 5, 15| mij op, en versterkte mij, en stelde mij op mijn voeten.~ 294 5, 16| 16 En het is geschied in de tweede 295 5, 16| des volks, bij mij kwam en zeide tot mij:~ 296 5, 17| 17 Waar zijt gij geweest, en waarom is uw gelaat zo droevig? 297 5, 18| 18 Sta dan op, en nuttig spijs, en verlaat 298 5, 18| dan op, en nuttig spijs, en verlaat ons niet, als een 299 5, 19| 19 En ik zeide tot hem: Ga van 300 5, 19| zeide tot hem: Ga van mij, en nader niet tot mij. En hij 301 5, 19| en nader niet tot mij. En hij hoorde mij, naar ik 302 5, 19| mij, naar ik gezegd had, en hij week van mij.~ 303 5, 20| 20 En ik vastte zeven dagen, huilende 304 5, 20| vastte zeven dagen, huilende en wenende, gelijk mij de engel 305 5, 21| 21 En het geschiedde na zeven 306 5, 22| 22 En mijn ziel nam weder de geest 307 5, 22| de geest des verstands, en begon weder te spreken voor 308 5, 23| 23 En ik zeide: O heersende Here, 309 5, 23| uit alle bossen der aarde en uit al hun bomen hebt gij 310 5, 24| 24 En uit al de landen des aardbodems 311 5, 24| gij u een groef verkoren, en uit alle bloemen des aardbodems 312 5, 25| 25 En uit al die diepten der zee 313 5, 25| hebt gij u een beek gevuld, en uit al de gebouwde steden 314 5, 26| 26 En uit alle geschapen gevogelte 315 5, 26| gij u een duif genoemd, en uit al het geschapen vee 316 5, 27| 27 En uit alle vermenigvuldigde 317 5, 27| gij u een volk verkregen, en hebt een wet gegeven, die 318 5, 28| 28 En nu Here, waarom hebt gij 319 5, 28| aan velen over gegeven? en hebt boven die wortel andere 320 5, 28| die wortel andere bereid, en hebt het enige, dat uw is, 321 5, 29| 29 En zij hebben dat vertreden, 322 5, 29| uw beloften tegenspraken, en die uw verbonden niet geloofden.~ 323 5, 30| 30 En of gij schoon uw volk haattet, 324 5, 31| 31 En het is geschied, als ik 325 5, 32| 32 En hij zeide tot mij: Hoor 326 5, 32| zeide tot mij: Hoor mij, en ik zal u onderrichten, en 327 5, 32| en ik zal u onderrichten, en luister naar mij, en ik 328 5, 32| onderrichten, en luister naar mij, en ik wil u verder zeggen.~ 329 5, 33| zeide ik: Spreek mijn Here. En hij zeide tot mij: Uw geest 330 5, 34| 34 En ik zeide tot hem: Neen Here, 331 5, 34| de weg des allerhoogsten, en te doorgronden een deel 332 5, 35| 35 En hij zeide tot mij: Dat kunt 333 5, 35| kommer Jakobs niet zou zien, en de moeite van het geslacht 334 5, 36| 36 En hij zeide tot mij: Vertel 335 5, 36| die nog niet zijn gekomen: en vergader mij de verstrooide 336 5, 36| de verstrooide druppelen, en maak mij de verdorde bloemen 337 5, 37| binnenkameren die gesloten zijn, en breng mij te voorschijn 338 5, 37| mij het beeld van de stem; en dan zal ik u tonen de arbeid 339 5, 38| 38 En ik sprak: O heersende Here, 340 5, 39| Maar ik ben onverstandig, en hoe zou ik van die dingen 341 5, 41| 41 En ik sprak: Maar zie, Here, 342 5, 42| 42 En hij zeide tot mij: Ik wil 343 5, 43| 43 En ik antwoordde en zeide: 344 5, 43| 43 En ik antwoordde en zeide: Kondt gij niet maken, 345 5, 43| degenen die geweest zijn, en die nu zijn, en die nog 346 5, 43| geweest zijn, en die nu zijn, en die nog zijn zullen, op 347 5, 44| 44 En hij antwoordde en zeide: 348 5, 44| 44 En hij antwoordde en zeide: Het schepsel kan 349 5, 45| eenmaal levend gemaakt heb, en het schepsel verdroeg het, 350 5, 46| 46 En hij zeide tot mij: Vraag 351 5, 46| de baarmoeder ener vrouw, en zeg tot haar: Zo gij baart, 352 5, 47| 47 En ik zeide: Zij kan toch niet, 353 5, 50| 50 En ik vroeg en zeide: Dewijl 354 5, 50| 50 En ik vroeg en zeide: Dewijl gij mij de 355 5, 51| 51 Toen antwoordde hij, en zeide tot mij: Vraag degene 356 5, 51| Vraag degene die baart, en zij zal het u zeggen;~ 357 5, 53| 53 En zij zal u ook zelf zeggen: 358 5, 53| sterke jeugd geboren zijn; en anderen, die omtrent de 359 5, 55| 55 En die na ulieden komen, zullen 360 5, 55| beginnen oud te worden, en bij wie de sterkte der jeugd 361 5, 56| 56 En ik zeide: Ik bid u Here, 362 6, 1 | 1 EN hij zeide tot mij: Van toen 363 6, 1 | aardbodem zijn begin had, en eer de einden der wereld 364 6, 1 | der wereld vaststonden, en eer de winden tezamen bliezen,~ 365 6, 2 | 2 En eer de stemmen des donders 366 6, 2 | des donders geluid gaven, en eer het licht der bliksems 367 6, 2 | licht der bliksems scheen, en eer de fundamenten van het 368 6, 3 | 3 En eer de schone bloemen gezien 369 6, 3 | schone bloemen gezien werden, en eer de bewogen krachten 370 6, 3 | krachten waren bevestigd, en eer de ontelbare heerscharen 371 6, 4 | 4 En eer de hoogte der lucht 372 6, 4 | der lucht werd opgeheven, en eer de maat der hemelen 373 6, 4 | der hemelen bekend was, en eer de haardsteden te Sion 374 6, 5 | 5 En eer men de tegenwoordige 375 6, 5 | tegenwoordige jaren opzocht, en eer de vonden dergenen, 376 6, 5 | zondigen, afkerig werden, en opgetekend waren die het 377 6, 6 | ik alle dingen bedacht, en zij zijn door mij alleen 378 6, 6 | zij zijn door mij alleen en door geen ander gemaakt, 379 6, 6 | door geen ander gemaakt, en het einde zal door mij zijn, 380 6, 6 | einde zal door mij zijn, en door geen ander.~ 381 6, 7 | 7 En ik antwoordde en zeide: 382 6, 7 | 7 En ik antwoordde en zeide: Wat scheiding des 383 6, 7 | einde zijn des vorigen, en het begin des volgenden?~ 384 6, 8 | 8 En hij zeide tot mij: Van Abraham 385 6, 8 | tot op Izaäk, toen Jakob en Ezau van hem geboren zijn, 386 6, 9 | einde dezer eeuw is Ezau, en het begin der toekomende 387 6, 10| mensen is tussen de verzenen en de hand; anders zult gij 388 6, 11| 11 En ik antwoordde, en zeide: 389 6, 11| 11 En ik antwoordde, en zeide: O heersende Here, 390 6, 13| 13 En hij antwoordde en zeide 391 6, 13| 13 En hij antwoordde en zeide tot mij: Sta op uw 392 6, 13| tot mij: Sta op uw voeten, en hoor de volkomen stem des 393 6, 14| 14 En daar zal zijn een beweging, 394 6, 14| daar zal zijn een beweging, en nochtans zal de plaats waar 395 6, 15| zal zijn van het einde, en het fundament der aarde 396 6, 16| dingen spreekt, zo beeft zij en wordt bewogen, want zij 397 6, 17| 17 En als ik het gehoord had, 398 6, 17| stond ik op mijn voeten, en ik hoorde, en zie een stem 399 6, 17| mijn voeten, en ik hoorde, en zie een stem sprak, en haar 400 6, 17| en zie een stem sprak, en haar geluid was als het 401 6, 18| 18 En zij zeide: Ziet de dagen 402 6, 18| zeide: Ziet de dagen komen, en het zal geschieden, als 403 6, 19| 19 En dat ik van hen zal beginnen 404 6, 19| zullen hebben beledigd, en wanneer de vernedering Sions 405 6, 20| 20 En als de wereld, die begint 406 6, 20| het aangezicht des hemels, en alle tezamen zullen zij 407 6, 21| 21 En kinderen van één jaar zullen 408 6, 21| met hun stemmen spreken, en de zwangere vrouwen zullen 409 6, 21| kinderen baren van drie en vier maanden, en deze zullen 410 6, 21| van drie en vier maanden, en deze zullen leven en opgewekt 411 6, 21| maanden, en deze zullen leven en opgewekt worden,~ 412 6, 22| 22 En de bezaaide plaatsen zullen 413 6, 22| onbezaaide gezien worden, en de volle kelders zullen 414 6, 23| 23 En de bazuin zal met een geluid 415 6, 24| 24 En het zal te dien tijde geschieden, 416 6, 24| beoorlogen als vijanden, en het aardrijk zal met hen 417 6, 24| zal met hen verschrikken; en de aderen der fonteinen 418 6, 24| fonteinen zullen stilstaan en zullen in drie uren niet 419 6, 25| 25 En een ieder, die van deze 420 6, 25| die zal behouden worden, en zal mijn zaligheid zien, 421 6, 25| zal mijn zaligheid zien, en het einde van uw wereld.~ 422 6, 26| 26 En de mensen, die aangenomen 423 6, 26| hebben, zullen het zien; en het hart der inwoners zal 424 6, 26| inwoners zal veranderd, en in een andere zin gekeerd 425 6, 27| het kwaad zal uitgeroeid en het bedrog zal uitgeblust 426 6, 28| Doch het geloof zal bloeien en de verdorvenheid zal overwonnen 427 6, 28| verdorvenheid zal overwonnen worden, en de waarheid zal te voorschijn 428 6, 29| 29 En het geschiedde, toen hij 429 6, 30| 30 En hij sprak tot mij: Ik ben 430 6, 31| Indien gij dan weder bidt, en weder zeven dagen vast, 431 6, 32| heeft uw gezindheid gezien, en uw kuisheid, die gij van 432 6, 33| 33 En daarom heeft hij mij gezonden, 433 6, 33| dit alles aan te tonen, en u te zeggen: Heb goede moed 434 6, 33| te zeggen: Heb goede moed en vrees niet,~ 435 6, 34| 34 En overhaast u niet, om de 436 6, 34| ijdele dingen te bedenken, en haast u niet om van de laatste 437 6, 35| 35 En het geschiedde na deze, 438 6, 35| deze, dat ik weder weende, en desgelijks zeven dagen vastte, 439 6, 36| 36 En aan de achtste nacht, werd 440 6, 36| hart weder in mij beroerd, en ik begon te spreken voor 441 6, 37| geest werd zeer ontstoken en mijn ziel werd beangst.~ 442 6, 38| 38 En ik zeide: O Here, Gij hebt 443 6, 38| de eerste dag gesproken en gezegd: Dat hemel en aarde 444 6, 38| gesproken en gezegd: Dat hemel en aarde worde, en uw woord 445 6, 38| Dat hemel en aarde worde, en uw woord was een volkomen 446 6, 39| 39 En de geest was toen, de duisternis 447 6, 41| 41 En op de tweede dag schiept 448 6, 41| lucht van het firmament, en hebt die bevolen, dat zij 449 6, 41| deel opwaarts zou trekken, en een deel beneden zou blijven.~ 450 6, 42| delen hebt gij droog gemaakt en behouden, opdat er zouden 451 6, 42| als zij door God bezaaid en gebouwd zouden zijn.~ 452 6, 43| Want uw woord ging uit, en het werk is terstond geworden.~ 453 6, 44| menigte vruchten voort, en van velerlei begeerlijke 454 6, 44| velerlei begeerlijke smaak, en bloemen van kleuren, die 455 6, 44| die men niet kan namaken, en welriekende dingen van onnaspeurlijke 456 6, 44| van onnaspeurlijke reuk, en deze alle zijn op de derde 457 6, 45| zon, het licht der maan, en de ordening der sterren,~ 458 6, 46| 46 En gij geboodt hun dat zij 459 6, 47| voortbrengen gedierte, vogelen, en vissen, en het geschiedde.~ 460 6, 47| gedierte, vogelen, en vissen, en het geschiedde.~ 461 6, 49| 49 En toen hebt gij twee dieren 462 6, 49| ene noemdet gij Behemoth, en de naam van het andere noemdet 463 6, 50| 50 En gij hebt die van elkander 464 6, 51| 51 En gij hebt aan Behemoth het 465 6, 52| deel des waters gegeven, en hebt hem bewaard, opdat 466 6, 52| verslinding degene, die gij wilt, en wanneer gij wilt.~ 467 6, 53| zou voortbrengen het grote en kleine vee, en de kruipende 468 6, 53| het grote en kleine vee, en de kruipende gedierten.~ 469 6, 54| 54 En bovendien ook Adam, die 470 6, 54| tot een heer hebt gesteld, en uit die komen wij allen 471 6, 56| gij gezegd dat niets zijn, en zij zijn vergeleken met 472 6, 56| vergeleken met speeksel, en hun menigte hebt gij vergeleken 473 6, 57| 57 En nu Here, ziet die volken, 474 6, 57| beginnen ons te overheersen en te verslinden.~ 475 6, 58| eerstgeborene, uw eniggeborene, en die waarover gij ijvert, 476 7, 1 | 1 EN het is geschied, als ik 477 7, 2 | 2 En hij zeide tot mij: Sta op 478 7, 2 | zeide tot mij: Sta op Ezra, en hoor de woorden, die ik 479 7, 3 | 3 En ik zeide: Spreek mijn God! 480 7, 3 | zeide: Spreek mijn God! en hij zeide tot mij: De zee 481 7, 3 | gesteld, opdat zij diep en groot zij,~ 482 7, 5 | gaarne in de zee willen gaan, en ze zien en beheersen; indien 483 7, 5 | willen gaan, en ze zien en beheersen; indien hij niet 484 7, 6 | gelijkenis: Een stad is gebouwd en gelegen in een vlak veld, 485 7, 6 | gelegen in een vlak veld, en is vol van allerlei goederen;~ 486 7, 7 | 7 De ingang is eng en op een steilte gelegen, 487 7, 7 | ter rechterzijde vuur is, en ter linkerzijde een diep 488 7, 8 | namelijk tussen het vuur en het water, zodat op het 489 7, 9 | tot een erve gegeven werd, en hij nooit het voorgestelde 490 7, 10| 10 En ik sprak: Het is zo Here; 491 7, 10| ik sprak: Het is zo Here; en hij zeide tot mij: Zo is 492 7, 11| heb ik de wereld gemaakt, en als Adam mijn inzettingen 493 7, 12| 12 En de ingangen dezer wereld 494 7, 12| wereld zijn eng geworden, en droevig, en moeilijk; ook 495 7, 12| eng geworden, en droevig, en moeilijk; ook weinig in 496 7, 12| moeilijk; ook weinig in getal, en kwaad, en vol gevaar, en 497 7, 12| weinig in getal, en kwaad, en vol gevaar, en met arbeid 498 7, 12| en kwaad, en vol gevaar, en met arbeid zeer bezet.~ 499 7, 13| wereldingangen waren breed, en zeker, en brachten de vrucht 500 7, 13| wereldingangen waren breed, en zeker, en brachten de vrucht der onsterfelijkheid


1-500 | 501-1000 | 1001-1444

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License