Chapter, Verse
1 1, 12| 12 Gij dan spreek tot hen, zeggende:
2 1, 18| de Egyptenaars te dienen, dan in deze woestijn te sterven.~
3 1, 30| vleugelen verzamelt. Nu dan, wat zal ik u doen? Ik zal
4 2, 4 | 4 Nu dan, wat zal ik u doen? ik ben
5 2, 43| aanzienlijke grootte, hoger dan die allen, en hij zette
6 3, 12| weder goddelozer werden dan de eersten.~
7 3, 31| weg zo moet blijven. Doet dan Babylon beter dan Sion?~
8 3, 31| Doet dan Babylon beter dan Sion?~
9 3, 32| 32 Is er dan een ander volk dat u kent,
10 3, 32| een ander volk dat u kent, dan Israël? of wat geslacht
11 3, 34| 34 Nu dan, weeg onze ongerechtigheden
12 3, 34| naam niet gevonden worden dan in Israël.~
13 4, 9 | nu heb ik niet gevraagd dan van vuur, en van wind, en
14 4, 11| 11 Hoe zoudt dan gij kunnen bevatten de weg
15 4, 12| beter dat wij niet waren, dan dat wij nog levende zouden
16 4, 25| aangeroepen is? Van deze dingen dan heb ik gevraagd.~
17 4, 36| antwoordde daarop, en zeide: Als dan, wanneer het getal der zaden
18 4, 43| 43 Van het begin dan wordt u getoond, hetgeen
19 4, 45| er meer staat te komen, dan er voorbijgegaan is, of
20 4, 45| dat meer voorbijgegaan is dan er toekomende is.~
21 4, 50| gelijk de regen meer aanwast dan de druppelen, en het vuur
22 4, 50| de druppelen, en het vuur dan de rook, zo is de maat,
23 5, 9 | elkander met krijg overvallen, dan zal de kennis verborgen
24 5, 13| gij weder grotere horen dan deze.~
25 5, 18| 18 Sta dan op, en nuttig spijs, en
26 5, 33| hebt gij dat volk liever, dan degene die het gemaakt heeft?~
27 5, 35| Waarom Here? Waartoe ben ik dan geboren, of waarom was mij
28 5, 37| het beeld van de stem; en dan zal ik u tonen de arbeid
29 5, 38| die deze dingen kan zien, dan die bij de mensen zijn woning
30 5, 46| verscheiden tijd? Bid haar dan dat zij er tien op eenmaal
31 5, 54| 54 Zo merk dan ook gij, dat gij van minder
32 5, 54| van minder grootte zijt, dan die voor ulieden geweest
33 5, 55| van minder grootte zijn dan gij, als schepselen die
34 6, 16| 16 Daar men dan van die dingen spreekt,
35 6, 31| 31 Indien gij dan weder bidt, en weder zeven
36 6, 31| ik u weder grotere dingen dan deze verkondigen, op die
37 6, 59| geschapen, waarom bezitten wij dan niet een erve met de wereld?
38 7, 8 | zodat op het pad niet meer dan een mens gaan kan.~
39 7, 14| 14 Indien dan degenen die leven, niet
40 7, 15| 15 Nu dan, waarom zijt gij bekommerd,
41 7, 41| 41 Indien dan nu, wanneer de verdorvenheid
42 7, 45| 45 Want dan zal niemand die kunnen zalig
43 7, 70| een ontelbare menigte niet dan zeer weinigen overgelaten
44 8, 4 | antwoordde en zeide: Nu dan mijn ziel, verslind de zin,
45 8, 5 | niet meer tijds gegeven, dan alleen dit leven.~
46 8, 14| 14 Indien gij dan die verderft, die met zo
47 8, 30| over degenen, die erger dan beesten geoordeeld zijn:
48 8, 32| zijt u onzer te ontfermen, dan zult gij barmhartig genoemd
49 8, 40| 40 Gelijk ik dan gesproken heb, zo is het
50 8, 47| schepsel zoudt liefhebben meer dan ik: doch ik ben u en hetzelve
51 9, 2 | 2 Dat gij dan zult verstaan, dat deze
52 9, 4 | 4 Dan zult gij verstaan, dat de
53 9, 9 | 9 Dan zullen niet ontfermd worden,
54 9, 13| 13 Zo dan, wees gij niet meer zorgvuldig
55 9, 15| zijn die verloren gaan, dan die behouden worden, gelijk
56 9, 15| de watergolf meerder is dan de droppel.~
57 9, 22| 22 Dat dan de menigte verloren ga,
58 10, 11| 11 Wie zal dan meer moeten treuren dan
59 10, 11| dan meer moeten treuren dan deze, die zo groot een menigte
60 10, 15| 15 Nu dan behoud voor uzelf uw droefheid,
61 10, 17| 17 Ga dan weder naar de stad tot uw
62 10, 20| ongevallen Sions! Troost u dan om de bedroefdheid van Jeruzalem.~
63 10, 24| 24 Gij dan doe uw grote droefheid van
64 10, 37| 37 Nu dan, zo bid ik u, dat gij uw
65 10, 40| 40 Dit is dan de betekenis van het gezicht,
66 10, 55| 55 Daarom dan, vrees niet, en uw hart
67 11, 4 | middelste hoofd was groter dan de andere hoofden, en hij
68 11, 23| het lichaam des arends, dan twee hoofden, die in rust
69 11, 27| tweede zijn eer verdwenen dan de eerste.~
70 11, 29| opgewaakt, want dit was groter dan de twee andere.~
71 12, 6 | 6 Nu dan, ik zal de Allerhoogste
72 12, 13| het zal vreselijker zijn dan al de rijken, die daarvoor
73 12, 15| zal het meer tijds houden dan de andere twaalf.~
74 12, 18| te vallen, doch het zal dan niet vallen, maar zal weder
75 12, 36| 36 Gij dan zijt alleen waardig geacht,
76 12, 44| 44 Indien gij ons dan verlaat, hoe veel beter
77 12, 45| Want wij zijn niet beter dan degenen, die daar gestorven
78 13, 11| weldra niets werd gezien, dan alleen stof, en sterk riekende
79 13, 15| 15 Zo toon mij dan nu nog de verklaring van
80 13, 20| laatste geschieden zullen, dan dat men door de wereld ga
81 13, 24| 24 Zo weet dan, dat die zaliger zullen
82 13, 24| zijn die overgelaten zijn, dan die gestorven zijn.~
83 13, 32| ik u tevoren getoond heb, dan zal mijn Zoon geopenbaard
84 13, 43| 43 Zij zijn dan daarin getogen door de enge
85 13, 49| 49 Het zal dan geschieden, wanneer hij
86 13, 52| degenen, die bij hem zijn, dan op die dag.~
87 14, 13| 13 Nu dan beschik uw huis, en bestraf
88 14, 15| zullen zij nog erger maken dan dit.~
89 14, 22| 22 Indien ik dan genade bij u gevonden heb,
90 14, 34| 34 Indien gij dan uw gemoederen gehoorzaam
91 14, 35| levend zullen worden, en dan zullen de namen der rechtvaardigen
92 14, 36| 36 Zo kome dan niemand nu tot mij, noch
93 16, 22| vrede toebereid is, maar dan zullen de ongevallen spruiten
94 16, 74| 74 Dan zal de beproeving mijner
|