Chapter, Verse
1 1, 14| wonderen onder u gedaan; maar gij hebt mij vergeten, spreekt
2 1, 16| verdelging uwer vijanden, maar nog tot nu toe hebt gij
3 1, 23| om uw lastering gegeven, maar ik legde hout in het water,
4 1, 27| hebt mij niet verlaten, maar u zelf, spreekt de Here.~
5 1, 37| lichamelijke ogen wel niet zien, maar in de geest geloven hetgeen
6 2, 1 | niet hebben willen horen, maar zij hebben mijn raad teniet
7 2, 13| ontvangen; bidt voor u, dat het maar weinige dagen vertoeve;
8 2, 27| anderen wenen en droevig zijn: maar gij zult vrolijk zijn en
9 2, 28| heidenen zullen jaloers zijn, maar zij zullen tegen u niet
10 3, 7 | geboden uw weg lief te hebben, maar hij heeft die overtreden;
11 3, 16| nu hebt gij u verkoren, maar Ezau hebt gij van u afgezonderd,
12 3, 25| is vele jaren geschied, maar die deze stad bewoonden,
13 3, 36| geboden gehouden hebben, maar bij de heidenen zult gij
14 4, 9 | 9 Maar nu heb ik niet gevraagd
15 4, 23| vragen van uw hogere dingen, maar van de dingen die onder
16 4, 25| 25 Maar wat zal hij doen met zijn
17 4, 28| zeggen: Het boze is gezaaid, maar zijn verstoring is nog niet
18 4, 38| zeide: O heersende Here, maar ook wij allen zijn vol goddeloosheid,~
19 4, 46| voorbijgegaan is, dat weet ik; maar wat toekomende is, dat weet
20 4, 52| kan ik u ten dele zeggen, maar van uw leven ben ik niet
21 5, 12| verkrijgen; zij zullen arbeiden maar hun wegen zullen niet gericht
22 5, 15| 15 Maar de engel die gekomen was
23 5, 34| zeide tot hem: Neen Here, maar ik heb zo uit droefheid
24 5, 39| 39 Maar ik ben onverstandig, en
25 5, 41| 41 En ik sprak: Maar zie, Here, gij zijt nabij
26 5, 47| zeide: Zij kan toch niet, maar zij moet het door de tijd
27 5, 52| die voor u zijn geweest, maar zijn minder van grootte?~
28 6, 58| 58 Maar wij, uw volk, hetwelk gij
29 7, 4 | 4 Maar haar ingang is in een enge
30 7, 16| genomen hetgeen toekomend is, maar hetgeen tegenwoordig is?~
31 7, 22| 22 Maar zij zijn niet gehoorzaam
32 7, 43| 43 Maar de dag des oordeels zal
33 7, 48| niet alleen de uwe geweest, maar ook de onze, die van u zijn
34 7, 58| indien hij overwonnen wordt, maar indien hij overwint, zo
35 8, 1 | wereld gemaakt voor velen, maar de toekomende voor weinigen.~
36 8, 2 | vat gemaakt kan worden, maar weinig stofs waaruit het
37 8, 3 | zijn wel velen geschapen, maar weinigen worden behouden.~
38 8, 7 | zijt alleen, en wij zijn maar een schepping uwer handen,
39 8, 15| mensen weet gij het best, maar veel meer zal ik spreken
40 8, 18| 18 Maar ik heb de snelheid gehoord
41 8, 26| aan de misdaden uws volks, maar degenen, die u in waarheid
42 8, 27| goddeloze der heidenen, maar op degenen, die uw getuigenissen
43 8, 28| voor u hebben gewandeld, maar aan degenen die naar uw
44 8, 29| als vee geleefd hebben; maar zie die aan, die uw wet
45 8, 30| beesten geoordeeld zijn: maar heb die lief, welke altijd
46 8, 31| krank van zulke gebreken, maar gij wordt barmhartig genoemd
47 8, 34| 34 Maar wat is de mens, dat gij
48 8, 39| 39 Maar ik zal vreugde hebben over
49 8, 41| en vele planten plant, maar alle die in de tijd gezaaid
50 8, 45| vertoorn u niet over ons, maar spaar uw volk, en ontferm
51 8, 46| zijn voor de tegenwoordige, maar de toekomstige voor de toekomstige.~
52 8, 47| hetzelve dikmaals genaderd, maar de onrechtvaardige nooit.~
53 8, 48| 48 Maar ook daarin zijt gij wonderlijk
54 8, 51| 51 Maar gij, versta dit voor u zelf,
55 8, 60| 60 Maar ook zij, die geschapen zijn,
56 8, 62| Hetwelk ik niet allen vertoon, maar u, en andere weinigen, die
57 8, 63| dagen zult beginnen te doen, maar gij hebt mij niet getoond
58 9, 12| die het niet verstonden, maar verachtten het, deze moeten
59 9, 13| zullen gepijnigd worden; maar onderzoek hoe de rechtvaardigen,
60 9, 19| ieder was toen gehoorzaam, maar nu zijn de zeden dergenen,
61 9, 23| 23 Maar gij, indien gij nog andere
62 9, 24| smaken, en geen wijn drinken, maar alleen de bloemen eten.~
63 9, 36| 36 Maar ons is het zo niet geschied,
64 9, 37| de wet is niet vergaan, maar is gebleven in haar werking.~
65 10, 4 | weder in de stad te komen, maar hier te blijven, en niet
66 10, 11| verloren heeft, daar gij maar over één zo droevig zijt.~
67 10, 18| zal niet in de stad gaan, maar hier zal ik sterven.~
68 10, 20| Doe zo niet als gij zegt, maar volg de raad, die u gegeven
69 10, 27| verscheen mij niet meer, maar er werd een stad gebouwd,
70 10, 42| gestalte der vrouw niet meer; maar het heeft u geschenen, dat
71 10, 55| hart zij niet verschrikt, maar ga heen en zie de heerlijkheid
72 11, 10| kwam niet uit zijn hoofden, maar uit het midden van zijn
73 11, 20| enige die ze verkregen, maar verdwenen nochtans in korte
74 11, 21| hen richtten zich ook op, maar verkregen de heerschappij
75 11, 24| dat ter rechterzijde was, maar de vier bleven aan haar
76 11, 26| ene heeft zich opgericht, maar zij is terstond verdwenen.~
77 12, 12| 12 Maar het is hem niet verklaard,
78 12, 17| uitgaande niet uit zijn hoofden, maar uit het midden van zijn
79 12, 18| het zal dan niet vallen, maar zal weder in zijn eerste
80 12, 21| zal beginnen te naderen, maar de twee zullen tot het einde
81 12, 28| verslinden hem die met hem is, maar nochtans zal hij ook ten
82 12, 39| 39 Maar verbeid gij hier nog andere
83 12, 48| ben uit u niet geweken, maar ik ben in deze plaats gekomen,
84 13, 7 | de berg uitgesneden was, maar ik kon niet.~
85 13, 9 | noch enig krijgsgeweer, maar alleen zag ik dit,~
86 13, 20| 20 Maar nochtans, is het verdragelijker
87 14, 12| 12 Maar er is nog overig hetgeen
88 14, 24| 24 Maar gij, bereid u veel busbomen
89 14, 46| 46 Maar de laatste zeventig boeken
90 15, 11| 11 Maar ik zal het uitvoeren met
91 16, 22| hun vrede toebereid is, maar dan zullen de ongevallen
92 16, 36| 36 Maar gij dienstknechten des Heren
|